Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

656 - Ik ben de wijnstok


Lied van de wijnstok


Tekst

Ontstaan en verspreiding

‘Het lied van de wijnstok’, zoals de titel luidt in de eerste uitgaven van het lied ‘Ik ben de wijnstok’, behoort tot de eerste liederen die Huub Oosterhuis voor de Nederlandstalige liturgie schreef. Hij bundelde het samen met een aantal andere liederen in een boekje dat verscheen in 1964 onder de titel 30 liederen voor een nederlandse liturgie (Hilversum 1964, blz. 60). Zoals de meeste van zijn vroege liederen werd ook dit lied snel verspreid en is het opgenomen in diverse zangbundels, zoals Liturgische Gezangen I (1967, nr. 69), Psalmen en gezangen (1966, nr. 72), Randstadbundel (1971, nr. 381), Bavoliedboek (1979, nr. 227), Zingt Jubilate (1977, nr. 602), Petrus en Paulus bundel (1987, nr. 259), Gezangen voor Liturgie (editie 1996, nr. 621). In verschillende uitgaven waarin Huub Oosterhuis zijn teksten en liederen bundelde, heeft hij het lied niet opgenomen. Zo ontbreekt het in Aandachtig liedboek (1983) en Nieuw bijbels liedboek (1986) en ook in de herziene uitgave van de Amsterdamse bundel Liturgische Gezangen is het lied achterwege gelaten. In zijn Gezongen liedboek (1993, blz. 84) en Verzameld liedboek (2004, blz. 438) keert het lied echter weer terug, terwijl het in zijn verzameling Stilte zingen (2018) weer ontbreekt. Zijn oordeel over het lied is blijkbaar in de loop van de tijd aan verandering onderhevig geweest. Opvallend is dat het lied al in het midden van de jaren zestig van de twintigste eeuw bij gereformeerden in beeld was. Het is te vinden in Filippus Liederenboek (1969, nr. 49), een bundeltje liederen dat met het oog op evangelisatie en jeugdwerk was samengesteld en waarvan de inhoud al vooruitwijst naar het Liedboek voor de kerken (1973).

Vorm en structuur

In de versie die in het Liedboek is opgenomen bestaat het lied uit drie strofen van negen regels van ongelijke lengte. De opbouw of de structuur van het lied is oorspronkelijk echter gedacht als een lied van drie strofen van vijf regels met een refrein van vier regels, waarbij het refrein echter niet telkens hetzelfde is maar varieert. In de eerste uitgaven is ook de rolverdeling aangegeven die bij een dergelijke structuur gebruikelijk is. De strofen zijn bestemd voor het koor en de refreinen worden door allen gezongen. Dit onderscheid tussen strofe en refrein wordt in het Liedboek niet meer gemaakt en ook niet in de lay-out weergegeven, zodat het lied de vorm van drie strofen heeft gekregen.

Het rijm speelt in dit lied een bescheiden rol en beperkt zich tot de regels 2 en 5 en wordt behalve in strofe 3 nog een keer herhaald in regel 7 en 9. Bovendien ‘rijmen’ de laatste twee regels van de oorspronkelijk eerste twee strofen en refreinen (ofwel de regels 4 en 5 en de regels 8 en 9) op elkaar, in die zin dat ze elkaar herhalen; de eerste twee refreinen hernemen een deel van de voorafgaande strofe.

Wat betreft het gebruik van hoofdletters en leestekens kent het lied een complexe praktijk. In de laatste versie die in het Verzameld liedboek is opgenomen heeft Oosterhuis de hoofdletters die Jezus (‘Ik’, ‘Mij’, ‘Zoon’) en de Geest aanduiden gewijzigd in kleine letters. Alleen voor de aanduiding van God de Vader (‘Vader’, ‘Hij’) is de hoofdletter gehandhaafd, evenals voor ‘Gij’ als aanduiding van de zingende gemeente in regel 5 van de derde strofe. De versie in het Liedboek stemt gedeeltelijk met deze wijzigingen overeen. In de eerste twee strofen is in de vierde regel ‘mij’ en ‘ik’ als aanduidingen voor Jezus zonder hoofdletters geschreven en in de voorlaatste regels zijn de hoofletters wel geschreven, terwijl het in beide gevallen om exact dezelfde zin gaat. En in de derde strofe is ‘Ik’ in regel 4 waarmee ook Jezus bedoeld is, weer wel met hoofdletter geschreven. Ook staat ‘Vader’ in de strofen 1 en 3, en ‘Zoon’ in strofe 2 wel met een hoofdletter, maar ‘geest’ in strofe 3 niet. De persoonsaanduidingen kennen in het Liedboek geen eenduidige schrijfwijze. In de meeste bundels waarin het lied is opgenomen komt ook een grote variatie voor in het gebruik van leestekens (punten, komma’s, puntkomma’s en gedachtenstreepjes) en het dienovereenkomstig gebruik van hoofdletters aan het begin van een zin of een regel. Wat dit betreft heeft het Liedboek de eerste uitgave vrijwel geheel gevolgd. Een laatste wijziging in de tekst die alleen in de versie van het Liedboek voorkomt, is de omvorming van de meervoudsvorm van de gebiedende of aansporende wijs in het enkelvoud: ‘blijft’, ‘zingt’ en ‘bidt’ heeft geen ‘t’ meer. Daarmee is er in de tekst ingegrepen en is door de aanpassing aan het hedendaags spraakgebruik – ook al is dat wellicht taaltechnisch geoorloofd – het onderscheid in adressant van het lied tussen de verzamelde gemeente als collectief en de individuele gelovige verdwenen.

Inhoud

Het lied van de wijnstok is een bijbellied in zuivere vorm. Het parafraseert een bijbeltekst in de vorm van een lied, waardoor ieder die het lied zingt zich de tekst beter eigen kan maken en het gemakkelijker wordt om de tekst tot je door te laten dringen. De tekst die aan het lied ten grondslag ligt, is Johannes 15,1-10, een deel uit de afscheidsrede van Jezus. Het citaat ‘Blijf in mij, dan blijf ik in jullie’ neemt in het lied door de herhaling een centrale plaats in. Verbondenheid met Jezus is levensnoodzaak.
Wij zijn de ranken, aldus de eerste strofe, die niet zonder Jezus de wijnstok kunnen, die op zijn beurt weer verbonden is met de wijnbouwer, God de Vader. Door die verbondenheid brengen de ranken vruchten voort.
De tweede strofe zet de beeldspraak door: onvruchtbare takken die niet van nut zijn, worden gesnoeid en verbrand, maar wanneer wij met Hem verbonden blijven, hoeven we er niet bang voor te zijn dat ons dat zal overkomen.
Vervolgens parafraseert het lied in de tweede en derde strofen een andere passage uit het evangelie van Johannes, een andere zogenaamde ‘ik ben’-uitspraak van Jezus: ‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven’ (Johannes 14,6). Wie zich aan Jezus’ woorden houdt, Hem volgt op zijn weg en Hem liefheeft, zal ontvangen wat gevraagd wordt. In wat oorspronkelijk de refreinen waren, worden we aangespoord om ons zingend en biddend tot de drie-ene God te richten, tot Vader, Zoon en Geest, en om te bidden om het brood en de wijn.

Liturgische bruikbaarheid

Het lied verbindt aan het einde het beeld van Jezus als de wijnstok met de eucharistie en het avondmaal. Het is dan ook bij uitstek geschikt als tafellied/communielied. Daarnaast kan het een plaats krijgen in de paastijd, in het bijzonder de vijfde zondag in het B-jaar als de betreffende evangelieperikoop (Johannes 15,1-8) aan de orde is.

Auteur: Louis van Tongeren


Melodie

Het lied ‘Ik ben de wijnstok’ is een van de eerste liederen van tekstdichter Huub Oosterhuis (*1933) en componist Bernard Huijbers (1922-2003). Het verscheen voor het eerst in de bundel 30 Liederen uit 1964, het jaar waarin het gebruik van de volkstaal in de rooms-katholieke liturgie officieel werd toegestaan.

Vorm

Dit lied moet eigenlijk in twee groepen worden gezongen, liefst in voor- en nazang. De ene groep zingt van elke strofe de eerste vijf regels, de tweede de overige vier. Zie bijvoorbeeld nr. 621 van de bundel Gezangen voor Liturgie. Op hun beurt zijn voor- en nazang ieder melodisch opnieuw tweedelig. Hun laatste twee regels zijn deels ook tekstueel in elk couplet identiek aan elkaar. Zodoende doen zich nog weer andere indelingsmogelijkheden voor met deelname van meerdere groepen. Het lied heeft kortom ook veel weg van een soort muzikaal rondo.

Melodie

Ook de melodie bergt enkele bijzonderheden in zich. Zo valt vooreerst het grote verschil in constructie tussen de twee delen op. Het voorzangvers heeft een mineurkarakter (e-dorisch plagaal), het refrein daarentegen staat voor een groot gedeelte (de regels 6 en 7) in majeur (eventueel e-dorisch authentiek), wat bij het zingen zeker als verfrissend zal worden ervaren. Vervolgens is het melodisch karakter van de voorzang een andere dan die van het refrein. Die van de voorzang is klassiek gregoriaans: centraal staat de noot g’, die functioneert als reciteertoon, waaraan als aan een kapstok de melodie lijkt opgehangen, inclusief de melodische guirlande van de vierde regel. In de regels 6 en 7 heeft de kapstok plaatsgemaakt voor een ‘gewone’ G-majeur toonaard. De laatste twee regels zijn weer als in de voorzang.
Componist Bernard Huijbers, die voor zijn melodieën graag putte uit het gregoriaanse repertoire, heeft ook voor dit lied daaruit leentjebuur gespeeld. Liedboek 656 is waarschijnlijk geïnspireerd op de gregoriaanse communio ‘In splendoribus sanctorum’ van de nachtmis van Kerstmis:

Liber usualis, blz. 395

Zie niet alleen het bijna identieke begin, maar ook de stijging boven ‘utero’, die doet denken aan de tweede regel van het voorzanggedeelte, en de melodische beweging omhoog boven ‘luciferum’, die qua idee model gestaan heeft voor de vierde regel van de voorzang.

Auteur: Anton Vernooij


Media

Uitvoerenden: koor o.l.v. Geert Hendrix & Tom Löwenthal; Johan van den Broek, orgel