Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

657 - Zolang wij ademhalen


Een eerste kennismaking

Dit lied is oorspronkelijk voor zondag Cantate geschreven, de vijfde paaszondag, als de introïtus Psalm 98 is: ‘Zing voor de Heer een nieuw lied’. Het lied bevat motieven waarom de kerk moet blijven zingen.
De dichter Sytze de Vries vond in woorden van de orthopedagoog prof.dr. W. ter Horst de bedoeling van zijn lied samengevat: ‘Door samen te zingen over lief en leed, vreugde en verdriet, geborgenheid en verlatenheid, uitzicht en wanhoop, kán, kan men het leedgevecht voeren op het niveau waar het hoort. Alleen het hymnische is wijd genoeg om troostbieder en troostzoeker en de hele wereld te omvatten’ (in: Over troosten en verdriet, Kampen 1984).
Deze essentie vinden we in de eerste strofe terug: ‘om zingend te vertalen / waartoe wij zijn gedacht: / elkaar zijn wij gegeven / tot kleur en samenklank.’ De zingende geloofsgemeenschap is troostbieder en troostzoeker. Hoe zou de mens anders getroost moeten worden dan door het lied op andere lippen dat hem door de nacht draagt? (strofe 2)
De kracht van het lied kennen wij uit de verhalen over Jericho en Paulus in de gevangenis (Jozua 7 en Handelingen 20; zie strofe 3).
Hoe troostrijk het lied en dit lied in het bijzonder is, wordt wel duidelijk uit het feit dat dit lied juist in uitvaartdiensten vaak gezongen wordt.

Auteur: Pieter Endedijk


Wales
Tune: LLANGLOFFAN

Tekst

Ontstaan en verspreiding

De dichter Sytze de Vries schreef het lied ‘Zolang wij ademhalen’ bij gelegenheid van het veertigjarig bestaan van de Hervormde Cantorij in Purmerend in 1985. Vanwege dit jubileum heeft hij de betekenis van de samenzang voor de gemeenschap uitgewerkt. Hij dichtte dit lied op de traditionele melodie Llangloffan uit Wales, waarbij de eerste regels hem hebben geïnspireerd: ‘Soms groet een licht van vreugde / de christen als hij zingt: / de Heer is ’t die met vleugels / van liefde hem omringt’ (zie Liedboek 910). Het lied werd voor het eerst gepubliceerd in het Lied van de Week in oktober 1986 in de categorie Gloria. Later kreeg het een plaats in Zingend Geloven 3 (1988, nr. 30) en in Tussentijds (2005, nr. 175). De dichter nam het op in zijn eigen bundels Tegen het donker (2002, nr. 27) en Jij, mijn adem (2009, nr. 2). Verder vinden we het lied nog terug in de Vlaamse bundel Zingt Jubilate (editie 2006, nr. 753), Zangen van zoeken en zien (2015, 322) en in Weerklank (2016, gezang 292). In de laatste uitgave met liederen van Sytze de Vries, Op vleugels: nieuwe liederen (Middelburg 2021) is het lied ook opgenomen (nr. 114) met naast de Nederlandse tekst vertalingen in het Fries (nr. 114a), het Duits (nr. 114b), het Engels (nr. 114c) en het Zuid-Bevelands dialect (nr. 114d).

Vorm

Het lied bestaat uit vier strofen van acht regels en is geschreven in een regelmatige jambe (v-). Het rijmschema is a-B-a-B-c-D-c-D; in strofe 2, 3 en 4 wordt het rijmschema in de eerste en derde regel verlaten.
Opmerkelijk zijn de vele klinkers van ‘a’ en ‘aa’ in het lied, wat bijdraagt aan de heldere zingbaarheid.

Inhoud

De tekst geeft in overwegend beschrijvende taal een beschouwing op de betekenis van het zingen. Wij kunnen niet leven zonder adem, en zo kan de liturgie niet zonder de zang, die gebaseerd is op de adem.
De Vries schreef het lied toen hij overspannen thuis zat, geplaagd door aanvallen van hyperventilatie.
In de thematiek van dit lied, met name in de tweede strofe, is dit terug te lezen, zoals in een toelichting valt staat verwoord: ‘… als ons de adem wordt benomen wordt, de keel toegeknepen, kan het heilzaam zijn ons te laten omringen door een zingende gemeente’ (Sytze de Vries/Erick Versloot, Het lied op andere lippen. Een leven in liederen (2015, blz. 21).
De functies van het kerklied komen stelselmatig aan de orde: de gemeenschapstichtende werking, de dankzegging en de smeking, de troost en bemoediging, de oproep tot de hoop. Zo is dit lied feitelijk een soort meta-lied, omdat het lied zelf tijdens het zingen reflecteert over de betekenis van het lied. Verondersteld wordt dat het lied ons in de mond is gelegd door God zelf. Tijdens het zingen worden wij opgetild. De samenzang is daarom wezenlijk voor onze samenkomsten. Paulus roept zijn gemeente daartoe ook op: ‘… zing met heel uw hart psalmen en hymnen voor God en liederen die de Geest u vol genade ingeeft…’ (Kolossenzen 3,16).

Strofe 1

In de eerste strofe is God (‘Gij’) het zelf die ons de scheppende kracht geeft in het zingen van een lied. In de samenzang vinden wij de woorden die de bedoeling weergeven van ons leven, namelijk een gemeenschap te vormen waarin wij ‘kleur en samenklank’ vinden. Dat geeft het karakter weer van ons samenzijn en zo zijn wij elkaar gegeven. En zo is het gezang een danklied voor het leven.

Strofe 2

De tweede strofe gaat over in de ik-persoon. Door ziekte of verdriet kan ik adem tekortkomen waardoor mijn stem stokt. Dan kan het lied door de stem van anderen mij troost en verlichting geven, juist omdat het lied is geïnspireerd door het verlangen van God zelf. Hier wordt de kracht van de gemeenschap aangetoond.

Strofe 3

De derde strofe werkt verder uit dat het lied licht en verlichting kan geven. Het helpt ons het donker te doorstaan van de ellende en de zorgen die ons overkomen. De dichter gebruikt hier de uitdrukking ‘psalmen in de nacht’, die hij ook gebruikt in het lied ‘Is zijn ure nu gekomen’ (Liedboek 584), wellicht een citaat uit het lied ‘De aarde is vervuld’ (Liedboek 650, strofe 7) van Willem Barnard.
Wie zingt, kan zijn verdriet te boven komen, maar méér nog: het kan spreekwoordelijk muren omver laten vallen. We kunnen hierin een verwijzing zien naar het verhaal van Paulus en Silas die in het midden van de nacht lofliederen zongen voor God; de andere gevangenen luisterden aandachtig. En plots trilde door een aardschok de gevangenis op zijn grondvesten en de deuren sprongen open en de boeien schoten los (Handelingen 16,25-34). Zo biedt het zingen van een lied letterlijk de kracht van de verlossing. Het doet ook denken aan de muren van Jericho die door het geschetter van de ramshoorns en het gejoel van het volk omvervielen (Jozua 6).
De laatste vier regels van deze strofe kunnen we beschouwen als een gebed, ze vormen de kern van het lied. God wordt gevraagd dat het ons toch nooit mag ‘ontbreken’ aan het loflied dat wij omhoog richten. De melodie (‘wijs’) is de uitdrukking van ons ‘lieve leven lang’.

Strofe 4

In de laatste strofe volgt het besluit. Ons lied vindt zijn fundament in de hoop, metaforisch door vleugels voorgesteld die ons opwaarts in de lucht overeind houden.
Door te zingen kom je je angsten te boven en krijg je in alle ellende weer uitzicht op nieuw leven. De levengevende adem waardoor wij ons lied kunnen zingen, hebben wij te danken aan de Geest van God. Het Hebreeuwse woord voor geest is ruach, hetzelfde woord voor ‘adem’.
In de laatste regels geeft het gezang een vergezicht naar het bruiloftsmaal dat ons te wachten staat. Dit is een verwijzing naar het einde van de tijden, waarin de bruiloft van het lam wordt gevierd. In de hemel klinkt dan de zang van een menigte: ‘Halleluja! De redding, de eer en de macht zijn van onze God…’ (Openbaring 19,1-7). Daarmee eindigt dit lied in de hoop van het visioen.

Liturgische bruikbaarheid

Het lied is op veel momenten in het kerkelijk jaar en bij gelegenheidsvieringen inzetbaar. Het Liedboek heeft het lied geplaatst in de rubriek van de Paastijd. Het lied is bij uitstek geschikt voor zondag Cantate. Ook voor de paaswake is het lied een goede keuze. Met het feest van Pasen vieren we immers dat door het donker van de nacht heen het licht altijd zal overwinnen en in die gedachte sluit het aan op de paasjubelzang. In dit perspectief kan het lied verder ook heel goed functioneren in de uitvaartliturgie. Vanwege de kracht en de inspiratie die de adem van de Geest ons kan geven, kan het eveneens goed gezongen worden in de liturgie van Pinksteren.

Auteur: Jeroen de Wit 


Melodie

De traditionele hymnemelodie LLANGLOFFAN uit Wales lijkt vooral de inspiratiebron te zijn geweest voor de nieuwe tekst van Sytze de Vries; in het Liedboek vinden we de wijs terug op het gedicht van William Cowper (1731-1800) ‘Soms groet een licht van vreugde / de christen als hij zingt’ (zie toelichting bij Liedboek 910). De keuze van de tune is dus geen willekeurige geweest – Cowpers eerste regels blijven als het ware resoneren.


Media

Uitvoerenden: Bovenkerk Kamerkoor o.l.v. Ab Weegenaar; Eeuwe Zijlstra, orgel (bron: KRO-NCRV)

Video: Liedboek 657 door projectkoor o.l.v. Hanna Rijken; María Suárez López, cello; Sebastiaan ’t Hart, orgel