Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

663 - Al heeft Hij ons verlaten


Een eerste kennismaking

Dit lied is in de rubriek ‘Hemelvaart’ opgenomen, maar heeft op de zondag tussen Hemelvaart en Pinksteren ook een zinvolle plaats.
De ‘hemel’ wordt vaak als ver en (letterlijk) afstandelijk beschouwd. Maar deze tekst van Jan Willem Schulte Nordholt wil juist benadrukken dat hoewel de Heer ons heeft verlaten, Hij tóch nabij is. Zo zet strofe 1 in: ‘Al heeft Hij ons verlaten, / Hij laat ons nooit alleen.’ Vervolgens gebruikt de dichter bijzondere beelden om deze nabijheid te verwoorden: Hij is ‘altijd om ons heen / als zonlicht om de bloemen, / een moeder om haar kind.’
Ook de tweede strofe zet in met de Hemelvaart. Het eerste deel van deze strofe is bijna een letterlijk citaat uit Handelingen 1,11: ‘Jezus, die uit jullie midden in de hemel is opgenomen, zal op dezelfde wijze terugkomen als jullie hem naar de hemel hebben zien gaan.’
De tekst van dit lied was in het Liedboek voor de kerken (1973, gezang 234) gecombineerd met de melodie van het adventslied ‘Wie soll ich dich empfangen’ (zie Liedboek 441). Die combinatie vond men steeds bezwaarlijker: de context van de oorspronkelijke melodie, advent, blijft resoneren.
De liedboekredactie wilde graag de melodie die in Duitsland bekend is bij ‘Befiehl du deine Wege’ van Paul Gerhardt (zie Liedboek 904) een plaats gunnen in het Liedboek. Met deze tekst van Schulte Nordholt gaat deze hopelijk een langdurig en gelukkig huwelijk aan.

Auteur: Pieter Endedijk


Befiehl du deine Wege

Tekst

Achtergrond

De liedtekst ‘Al heeft Hij ons verlaten’ handelt over een dubbele thematiek: de hemelvaart van Jezus en zijn wederkomst. Het lied gaat dus bepaald niet over het gemakkelijkste onderwerp binnen de christelijke theologie en geloofsbeleving. Toch is de dichter Jan Willem Schulte Nordholt erin geslaagd om dit complexe thema beeldend en invoelbaar te verwoorden.

Vorm

De complexe inhoud van het lied staat in contrast met de heldere vorm die dichter heeft gekozen. Het lied kent geen ingewikkelde zinsconstructies of gedachtegangen en is heel regelmatig opgebouwd. De lengte van de regels, het ritme en het metrum geven het lied een evenwichtige cadans en ook het rijmschema draagt hiertoe bij: a-B-a-B-c-D-c-D, enzovoort. Door het gekruiste rijm ontstaat steeds na twee regels een klein rustmoment. Deze elementen zorgen ervoor dat we te maken hebben met een vlot en vloeiend lopend lied.

Inhoud

De eerste strofe benadrukt dat de hemelvaart van Jezus geen definitief afscheid inhoudt. Dat Hij ons verlaten heeft, wil niet zeggen dat Hij ons in de steek gelaten heeft of aan ons eigen lot overgelaten. De spanning tussen niet-aanwezig maar ook niet helemaal afwezig wordt extra kracht bijgezet door het woordspel ‘verlaten’ – ‘alleen laten’ (regel 1-2). Dat de afwezigheid van Jezus door de hemelvaart geen einde heeft gemaakt aan zijn nabijheid, wordt in de volgende zin in sprekende beelden verwoord (regel 3-6). Jezus blijft aanwezig en is voor ons van betekenis op dezelfde manier als het zonlicht voor de bloemen en de moeder voor haar kind. Deze beelden geven een nadere en betekenisvolle invulling aan Jezus’ blijvende nabijheid. Hij is voedend en beschermend bij ons aanwezig en zal ons tot volle wasdom brengen. Op het eind van de eerste strofe geeft de dichter aan dat deze beelden ontoereikend zijn en dat er nog veel meer is, onnoembaar veel meer. En dat onzegbare is Jezus’ liefde voor de mens. Wij zijn zo door Hem bemind dat Hij ons niet alleen laat.

De tweede strofe zet in met eenzelfde constructie als de eerste (‘Al …’), en ook inhoudelijk zijn de eerste regels van beide strofen vergelijkbaar. Beide strofen spreken in de eerste regel over Jezus’ hemelvaart. Volgens de eerste strofe impliceert deze hemelvaart niet Jezus’ afwezigheid en volgens de tweede strofe wordt de gemeente aangezegd dat zij Jezus’ wederkomst indachtig moet blijven. Met zijn hemelvaart laat Jezus ons niet aan ons lot over (strofe 1) en evenmin is Hij definitief verdwenen (strofe 2). De oproep om Jezus’ wederkomst in herinnering te houden, sluit rechtstreeks aan bij de passage in de Handelingen van de apostelen waar de hemelvaart van Jezus beschreven wordt. Het lied herneemt het citaat van de twee mannen in witte gewaden die tot de apostelen zeiden: ‘Galileeërs, wat staan jullie naar de hemel te kijken? Jezus, die uit jullie midden in de hemel is opgenomen, zal op dezelfde wijze terugkomen als jullie hem naar de hemel hebben zien gaan’ (Handelingen 1,11). In het tweede gedeelte van deze tweede strofe zingt de gemeente dat zij vol vertrouwen leeft vanuit dit perspectief van de wederkomst. De laatste regels van het lied refereren aan de slotpassage uit het hooglied van de liefde uit de eerste brief aan de Korintiërs. ‘Nu kijken we nog in een wazige spiegel, maar straks staan we oog in oog’ (1 Korintiërs 13,12). Met dit lied zingt de gemeente zichzelf moed in: de hemelvaart is niet het einde. Hoewel Jezus is weggenomen, blijft Hij ons nabij, en eens zullen wij blijvend met Hem verenigd zijn en zien van aangezicht tot aangezicht.

Auteur: Louis van Tongeren


Melodie

Diverse melodieën

De liedtekst van Jan Willem Schulte Nordholt, die voor het eerst gepubliceerd werd in Bijbel voor de kinderen met zingen en spelen. Deel II: Het Nieuwe Testament van Joanne L. Klink (Baarn 1961), kwam in 1965 in de proefbundel 102 gezangen terecht. Daarin ging de tekst vergezeld van een melodie die Gerrit de Marez Oyens in 1961 speciaal voor dit lied componeerde:

Het Filippus Liederenboek van het Gereformeerde Traktaakgenootschap ‘Filippus’, dat in 1969 uitkwam, opende met dit lied. In deze bundel was de tekst voorzien van een melodie van Jan Pasveer uit 1958:

Mogelijk had Pasveer deze melodie oorspronkelijk voor een andere liedtekst bestemd, aangezien het hemelvaartslied in 1958 nog niet gepubliceerd was.

Hoe dan ook, noch de melodie van Pasveer noch die van De Marez Oyens konden de goedkeuring van de redactie van het Liedboek voor de kerken wegdragen. In dit liedboek (gezang 234) werd bij de liedtekst van Schulte Nordholt de melodie geplaatst die Johann Crüger componeerde bij het fameuze adventslied Wie soll ich dich empfangen (‘Hoe zal ik U ontvangen’) van Paul Gerhardt (Liedboek 441). 

Het huwelijk tussen deze tekst en deze melodie werd meermalen bekritiseerd: de melodie van Crüger zou te sterk verbonden zijn met Gerhardts adventslied. Dat zal echter niet gegolden hebben voor de Nederlandse kerkgangers, want sinds het adventslied in de Vervolgbundel uit 1866 verscheen, werd het tot aan de verschijning van het Liedboek voor de kerken gezongen op de melodie van Valet will ich dir geben van Melchior Teschner (zie Liedboek 803).

Vanwege de genoemde kritiek ging de redactie van het Liedboek opnieuw op zoek naar een passende melodie. Dat werd niet die van De Marez Oyens of die van Pasveer. De redactie beschikte evenwel over een reservoir van diverse melodieën die zij graag een plaats in het nieuwe liedboek gunde, maar die nog niet gekoppeld waren aan liedteksten. Een van deze melodieën was die in het Duitse taalgebied wordt gezongen bij het lied Befiehl du deine Wege van Paul Gerhardt. Deze bleek niet alleen technisch, maar ook naar karakter goed te passen bij de tekst van Schulte Nordholt.

Deze melodie van Bartholomäus Gesius  behoorde aanvankelijk bij een berijming van Psalm 150, ‘Lobet Gott, unsern Herren’.  Zij werd voor het eerst gepubliceerd in Enchiridium Etlicher Deutschen und Lateinischen Gesengen zusammen mit dem Text Lobet Gott, unsern Herren (Frankfurt an der Oder 1603), en luidde als volgt (een kwart lager getransponeerd):

Georg Philipp Telemann bewerkte de melodie toen hij deze opnam in zijn bundel Fast allgemeines Evangelisch-Musicalisches Liederbuch (Hamburg 1730, nr. 246). Hij maakte er een isometrische versie van met uitsluitend kwartnoten, waarbij het metrum tweedelig werd in plaats van driedelig.  De melodie is vrijwel gelijk aan die in het Liedboek. Alleen luidde de aanvang van de regels 1 en 3 niet d’-f’-e’ maar d’-d’-e’. Die wijziging werd pas in latere bundels opgenomen. Ook het huidige ritme aan het einde van de regels, waarbij een halve noot gebruikt wordt, is van latere datum.

Analyse

De melodie heeft de veelgebruikte Bar-vorm: de regels 1 en 2 worden in de regels 3 en 4 herhaald (= Aufgesang), terwijl de regels 5-8 het Abgesang vormen. De grondtoon is d’ en er staan geen mollen of kruisen genoteerd. Dit betekent dat we met een dorische melodie te maken hebben.

Het valt op dat de grondtoon d’ maar drie keer gezongen wordt: aan het begin van de regels 1, 3 en in regel 8. De melodie speelt zich dan ook grotendeels af in het dominantbereik, dus rond de toon a’.

Tot en met regel 6 verhouden de regelparen zich tot elkaar als ‘vraag en antwoord’ of ‘spanning en ontspanning’. In de laatste twee regels zien we daarvan een intensivering in die zin dat elke regel uiteenvalt in ‘spanning’ en ‘ontspanning’ (zie a en a’ in het notenvoorbeeld).Een ander structurerend element in de melodie is de ritmische accentuering aan het einde van de regels 1, 3, 5 en 7 door middel van een halve noot, gevolgd door een kwartnoot  (zie b in notenvoorbeeld). Een derde element is de cadens die in het notenvoorbeeld met een c is aangegeven: een herhalende kwartnoot, gevolgd door de kleine ondersecunde (leidtoon).

De melodieregels 1 en 3 openen met een stijgende tertssprong, waarna de f’ bevestigd wordt door de e’ die als leidtoon naar f’ functioneert. Bij de overgang naar de regels 2 en 4 klinkt opnieuw een stijgende kleine tertssprong. In de regels 5 en 7 volgen dalende tertssprongen. Subtiel klinken in de laatste twee regels geen kleine maar grote tertssprongen, wat de melodie enigszins van kleur doet verschieten.

Auteur: Jan Smelik


Media

Uitvoerenden: Luthers Projectkoor o.l.v. Hans Jansen; Arjen Leistra, orgel (bron: KRO-NCRV)

Video: Liedboek 663 door Agnes Poelman, zang; Vincent van Laar, orgel (Dorpskerk Eelde)