Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

667 - Hij leeft


Een eerste kennismaking

Als we de tekst van dit lied goed bestuderen, valt op dat het niet alleen voor hemelvaartsdag bestemd is, maar dat het gedurende de gehele paastijd, de zondagen van Pasen tot Pinksteren, gezongen kan worden. De inzet van elke strofe – ‘Hij leeft’ – maakt dat duidelijk. Hoe wij ons de Opgestane moeten voorstellen, wordt in dit lied bezongen: in liefde die mensen verbindt (strofe 2); in de woorden die wij zingen (strofe 3); in het brood dat van hand tot hand gaat (strofe 4) en in het gebed (strofe 5). Op de zondagen van de paastijd wordt uit Johannes 14 tot en met 16 gelezen. Veel daarvan komt in de woorden van dit lied terug. Zo wordt het een lied dat voor de gehele paastijd geschikt is.
De melodie van Willem Vogel (1920-2010) onderstreept het feestelijke karakter van de tekst. De melodie van de eerste regel lijkt een uitbeelding van de hemelvaart in klank.

Auteur: Pieter Endedijk


Sytze de Vries
Willem Vogel

Tekst

Inleiding   

Het lied met deze zes coupletten was oorspronkelijk uitgebreider: de eerste opzet was een versie met acht strofen, gepubliceerd in Zingend Geloven 8 (nr. 15). De dichter had een motief om dit lied te schrijven. Niet altijd is er een directe aanleiding om een liedtekst te maken, dan komt het je aanwaaien, een associatie, een regel die je wordt ingegeven. Maar het komt voor dat een lied nodig is, voor de praktijk van de gemeente, van de kerk. In dit geval was het helder. Het is ‘een lied voor het feest van ’s Heren Hemelvaart, dat dit moment in het kerkelijk jaar in een breder (paas)kader zet en zo wil bijdragen aan het verstaan van dit (doorgaans gering geachte) motief’ (Zingend Geloven 8, blz. 138).  De dichter, Sytze de Vries, pakt dan ook stevig uit. Acht coupletten moest het bevatten, een paasgetal bij uitstek. Twee ervan – de coupletten 2 en 4 – zijn niet overgenomen in het Liedboek.

Ze gaan zo:

Hij leeft
aan het hart van de Vader,
een Zoon, door de hemel behoed.
En nergens komt hij ons nader.
De aarde houdt hem tegoed!

Hij leeft
ook al is hij gestorven.
Hij leeft en hij heeft alle macht:
zijn liefde heeft ons geworven
en niets kent een grotere kracht.

Kern van het lied is dat het feest van Hemelvaart als volledig paasfeest wordt gezien. Het is geen los onderdeel van de christelijke traditie, maar een wezenlijk onderdeel van het paasevangelie, dat minstens veertig en zeker vijftig dagen in het jaar wordt gevierd. Tegen de mogelijke verslapping en het wegebben van de paasvreugde, tegen de toeslaande twijfel en onzekerheid poneert de dichter in elke strofe de juichkreet van de eerste opstandingsdag: ‘Hij leeft!’ De aanvechting wordt telkens met deze klaroenstoot gepareerd. In verkorte vorm zegt hij hetzelfde als het lied ‘Ik zeg het allen, dat Hij leeft.’ (642). Het is de samenvatting van de christelijke verkondiging.

De tekst

strofe 1

De verkondiging van Pasen, ‘Hij leeft’, wordt strofe na strofe toegelicht, uitgelegd. Wat betekent dat: ‘Hij leeft’? Nu, op deze dag van Hemelvaart betekent het: Hij is naar de hemel gevaren. De dichter schuwt deze toch altijd wat vreemde uitdrukking niet en voegt meteen toe: ‘vertaald in het volle licht’. Wanneer je het niet verstaat, dat varen, vertaal het dan maar met: Hij is in het volle licht gezet. Het zitten aan Gods rechterhand, de plaatsbepaling zoals in het Credo verwoord, blijft in het lied achterwege, maar de woorden ‘God zal hem voor altijd bewaren’ geven wel de betekenis van deze eervolle plaats weer. En wij? ‘Wij leven op Hem gericht.’ Dat is niet het staren naar de hemel van de Viri Galilaei (uit Handelingen 1,11), maar de oriëntatie op het wezenlijke. Ons leven is op Hem gericht. Eigenlijk staat in regel 1 en in regel 5 (volgens de regelindeling van de tekst) heel het christelijk geloof verwoord: Hij leeft, en wij zijn op Hem gericht.

Strofe 2

In het verdere verloop is merkbaar hoezeer een aantal evangeliegedeelten uit de paastijd – uit Lucas, maar voornamelijk uit Johannes – de bedding vormen van de tekst. In deze tweede strofe gaat het om Johannes 15,9-17. ‘Er is geen grotere liefde dan je leven te geven voor je vrienden’ (15,13); en: ‘Ik noem jullie geen  slaven meer, … vrienden noem ik jullie… Dit draag ik jullie op: heb elkaar lief.’ (15,15.17).  Hier wordt de levende tegenwoordigheid van Christus in de gemeente, ‘in het hart van zijn vrienden’, aangestipt.

Strofe 3

Hier komt het komende pinksterfeest al om de (nog gesloten?) deur kijken. Maar het daar verwonderlijke spreken (‘iedereen hoorde hen spreken in hun eigen taal’) is hier op verhoogde toon geheven, tot zingen aangezet. ‘Wij zingen met vurige tongen’. De Levende is aanwezig in ons loflied, is er de adem van. Wereldwijd (opnieuw Pinksteren!) wordt zijn liefde uitgezongen.

Strofe 4

Het verschijningsverhaal van de Emmaüsgangers  (Lucas 24,13-35) – ook een weerkerend evangelie in de paastijd – treedt hier naar voren. Bij het breken van het brood, gingen hun ogen open voor de Levende. Uiteraard denkt de dichter ook aan het sacrament, aan de eucharistie, de Maaltijd van de Heer, waar het brood gebroken wordt en ‘van hand tot hand’ gaat. Mooi is de wending, want ook in de paastijd, ook aan de Maaltijd kan de twijfel toeslaan, en de angst dat we Hem opnieuw verloochenen of weerspreken – maar het teken is sterker, want: Hij leeft! Van hand tot hand voortgeplant. Nog steeds. De realis presentia in een notendop.

Strofe 5

‘In het huis van mijn Vader zijn veel kamers; zou ik anders gezegd hebben dat ik een plaats voor jullie gereed zal maken?’ (Johannes 14,2). De Heer, de Levende – wiens naam overigens in het hele lied niet genoemd wordt; ‘Hij leeft!’, dat is zijn naam! – leeft zelf ook in het huis van zijn Vader, om een woning te bereiden voor zijn vrienden. Tegelijk vermaant Hij ons de Vader te bidden (zie Johannes 16,23-24, het klassieke evangelie van de zesde paaszondag, zondag ‘Rogate = ‘Bid’). Maar – godlof! – ‘Hij houdt ons bidden bijeen’ totdat ‘God heel de wereld vergadert’. Deze verzameling, dit bijeenbrengen heeft tot doel dat God ons beschutten wil. Hij zal ‘zijn tent over allen’ uitspreiden – onder andere een verwijzing naar Johannes 1,14.  De Levende, het Woord, heeft zijn tabernakel, zijn tent onder ons opgeslagen. Maar zie ook Openbaring 7,15: ‘Hij die op de troon zit zal bij hen wonen.’

Strofe 6

Nu, ten slotte, wordt in dit laatste couplet de Levende, de paasmens, direct aangesproken, toegezongen. Er vindt als het ware een omslag plaats. Stond er in de oorspronkelijke tekstversie nog ‘Hij leeft’ (zoals in alle coupletten), nu is in overleg met de dichter gekozen voor een doxologische insteek aan het slot: ‘Gij leeft..’ Daarmee krijgt het lied ten einde nog een belijdeniskarakter. Ook naar de toekomst. Want plaats en tijd verbreden zich, de hemelvaart krijgt eschatologische uitstraling, de jongste dag komt in het vizier, hoewel de levende Heer nuvoor ons oog nog verborgen’ leeft. Hierover zegt de dichter: ‘De hemelvaart verhoudt zich vanouds als met een spanningsboog tot de zogenaamde wederkomst: het aanbreken van de messiaanse tijd’ (Commentaar bij Zingend Geloven 8). Die jongste dag kan ‘de dag van morgen zijn’. Tot die dag van dagen zullen we zingen, onder andere dit lied.           

Auteur: Nico Vlaming


Melodie

Dit lied voor Hemelvaartsdag met een melodie van Willem Vogel is zeer exact te dateren: de tekst werd geschreven (in ieder geval afgerond) op 27 augustus 2002, melodie en koorzetting waren er drie dagen later. Hetzelfde jaar werd het lied gepubliceerd in Amsterdamse Katernen 30. Via Zingend Geloven 8 (2004; nr. 15) kwam het in het Liedboek terecht. Ook werd het als nr. 147 opgenomen in Jij, mijn adem (2009), de verzamelde liederen van Sytze de Vries. Het is bij mijn weten de laatste liedmelodie die Vogel schreef tijdens zijn werkzame leven in de Oude Kerk van Amsterdam. Het ontstaan van het lied moet gezien worden in het licht van het in die jaren in de Oude Kerk spelend gesprek over het al dan niet vieren van Hemelvaartsdag (in 2007 werd daar een viering op de veertigste paasdag ingevoerd).

De melodie is opgebouwd uit enkele korte motieven. Motief a draagt de woorden ‘Hij leeft’, waarmee elke strofe begint. Deze twee noten zijn in alle uitgaven vóór het Liedboek ook typografisch als afzonderlijke eenheid aangegeven. Dit motief komt in de loop van de melodie maar liefst zes keer voor op wisselende toonhoogtes. Motief b komt ook zes keer voor; tweemaal stijgend (b) en viermaal dalend (q). Dan zijn ten slotte nog de repeterende achtste noten e’ – nauwelijks een motief te noemen en vaak samengetrokken tot een kwartnoot – die respectievelijk het halfslot en het slot van de melodie inluiden.

Het melodisch rijm tussen de regels 1 en 3 behoeft verder geen toelichting. De regels 2 en 4 rijmen ook, maar op iets meer doorwrochte wijze. Door te schuiven met de motieven wordt duidelijk dat deze twee melodieregels iets met elkaar van doen hebben, en voorkomt de componist een al te letterlijke herhaling. Bovendien is de laatste regel op twee manieren een verheviging van de tweede. Door het schuiven met de motieven in de laatste regel – ten opzichte van de tweede – wordt de stereotiepe ritmiek doorbroken en verschijnen de achtste noten op de derde tel van de maat: een adequate manier om de afronding van de melodie kracht bij te zetten. Maar ook wordt in regel 2 motief c omgeven door een dalende terts en een stijgende kwart. In de slotregel zijn dat een dalende kwint en een stijgende sext. Zie overigens hoe de componist in de loop van deze melodie steeds grotere intervallen gebruikt (regel 1: secunden, regel 2: terts en kwart, regel 4: kwint en sext). Hij verwijst daarmee ongetwijfeld heel plastisch naar de steeds groter wordende afstand tussen de aarde en de ten hemel varende Heer, een muzikale vertaling van het middeleeuwse gebruik op Hemelvaartsdag een Christusbeeld door een gat in het dak van de kerk naar boven te takelen.

De stijgende lijn in eerste melodieregel is duidelijk ingegeven door de tekst van de eerste strofe en heeft daardoor een link met de Hemelvaartklassieker Liedboek 661, die overigens, net als het hier besproken lied, als antwoord op die openingsfrase een dalende derde regel kent.

Milde dissonanten en voorhoudingen kenmerken de koorzetting die de componist bij deze melodie maakte. Ik heb geprobeerd daarbij aan te sluiten in de begeleidingszetting. Het lied vraagt om een gaande beweging in kwarten (MM=90).

Auteur: Christiaan Winter


Media

Video: Liedboek 667 door zangers van de Dorpskerk Eelde; Vincent van Laar, orgel (strofen 1, 2, 5, 6)