Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

669 - Kom o Geest des Heren kom


Een eerste kennismaking

‘Kom o Geest des Heren kom’ is de klassieke sequentie Veni sancte Spiritus van Pinksteren. Een sequentie ontleent zijn naam aan zijn ontstaan als tekst, geplaatst onder het woordeloze gregoriaanse melisme aan het slot van het Alleluia-gezang dat in de Latijnse liturgie voorafgaat aan de evangelielezing. (‘Verba) Sequentia’ betekent ‘voortzetting’, ‘vervolg’. In een later stadium werd de melodie ook wel geïnspireerd op het begin van het Alleluia, zoals in dit geval. Vergelijk in voorbeeld 1 de beginmelodie van het gregoriaanse Alleluia voor Pinksteren met die van Liedboek 669.

Voorbeeld 1: Alleluia-antifoon uit het proprium voor Pinksteren. Liber Usualis 1962, blz. 880

Andere sequenties in het Liedboek zijn Victimae paschali laudes (Christen, offer nu je loflied, Liedboek 615) en Stabat mater dolorosa (De Moeder stond door smart bevangen, Liedboek 573).
De pinkstersequentie Veni sancte Spiritus was bij de westerse christenheid zeer geliefd en werd door middeleeuwse schrijvers de ‘gulden sequentie genoemd’. Ze bleef ook gehandhaafd in Luthers Formula Missae van 1523.


Veni, sancte spiritus

Innocentius III
Jan Willem Schulte Nordholt
ca.1200

Tekst

De oudste handschriften met de tekst dateren uit de elfde en twaalfde eeuw. Wie het gezang geschreven heeft is niet zeker. Lange tijd wees men in de richting van Stephen Langton (±1150-1228), aartsbisschop van Canterbury. Deze staat bekend om zijn betrokkenheid bij de opstelling van de beroemde Magna Carta (1215) en als degene die de Bijbel voor het eerst in hoofdstukken indeelde. Momenteel wordt voor het auteurschap eerder gedacht aan paus Innocentius III (1161-1216). Daarvoor beroept men zich op de Vita Sancti Notkeri (Leven van St. Notker), rond 1220 geschreven door Ekkehard, een monnik van de benedictijner abdij in Sankt Gallen (Zwitserland). Daarin vermeldt deze dat zijn abt in Rome op Pinksteren de eucharistie had gevierd met paus Innocentius III. Tijdens deze viering was de sequentie Sancti Spiritus adsit nobis gratia (De genade van de heilige Geest zij met ons) gezongen. Na afloop had de paus hem verteld ook zelf een sequentie van de heilige Geest te hebben gecomponeerd, namelijk Veni Sancte Spiritus (Catholic Encyclopedia).

Het gezang bestaat uit tien strofen van ieder drie regels. Binnen het geheel vormen twee strofen telkens een eenheid. In de oorspronkelijke Latijnse versie zijn de eerste twee regels van elke strofe een rijmpaar, terwijl van alle strofen de laatste regel hetzelfde slotrijm kent. In zijn vertaling heeft Schulte Nordholt het originele ritme gehandhaafd, maar wijkt hij enigszins af van het rijmschema (Compendium, k. 580).

De tekst lijkt geïnspireerd op Johannes 14,18: ‘Ik laat jullie niet als wezen achter, Ik kom bij jullie terug’. Het gezang is volgens de liturgist Louis van Tongeren één grote beeldspraak. Bijna iedere regel bevat een andere eigenschap die aan de Geest kan worden toegedicht. De eerste strofen smeken om de aanwezigheid van de Geest: dat de Geest afdaalt uit het goddelijk heiligdom en zetelt in de harten van de mensen om met behulp van de zevenvoudige gaven van de Geest het doen en laten van de mensen te verlichten. In de tweede strofe voegt Schulte Nordholt in zijn vertaling de aanspreekvorm ‘Heer’ toe. Dit kan volgens Van Tongeren aanleiding geven tot misverstand. Gewoonlijk worden alleen de Vader en de Zoon, God en Jezus als Heer aangesproken. Het smeken om de aanwezigheid van de Geest dat in de Nederlandse versie in de eerste vier strofen beklemtoond wordt door het steeds herhaalde ‘kom’, wordt vermengd met een opsomming van de eigenschappen en de kwaliteiten van de Geest. Door dit alles krijgt het begin van het lied een lofprijzend karakter dat de smeking versterkt en ondersteunt. In het vervolg van het lied, zo verklaart Van Tongeren tenslotte, wordt de Geest gevraagd om actief te zijn in het leven van mensen, om iets te doen. Vanaf strofe vijf gaat het lied eigenlijk over in een gebed. De Geest wordt gevraagd om duisternis te verlichten, om wat vuil is te zuiveren, om wat hard is te verzachten, enzovoort. De Geest wordt ervaren als de dragende kracht die nodig is om het leven in liefde en vreugde te voltooien (Van Tongeren 1987, blz. 60-61).

In het Liedboek werd na nr. 669 op blz. 1143 gelukkigerwijs de wonderschone poëtische vertaling van deze sequentie door Huub Oosterhuis ‘Hierheen Adem’ toegevoegd.


Melodie

Typerend voor een sequentie is dat haar melodie niet zoals bij de hymne voor elk couplet dezelfde is, maar juist verschilt. In dit geval volgen de tien coupletten het schema A-A-B-B-C-C-D-D-E-E. De vijf verschillende en op elkaar aansluitende melodieën bestaan telkens uit drie regels. De melodische weergave in Liedboek suggereert een uitvoering van ieder melodiepaar in twee groepen, meer concreet in voorzang-nazang. De laatste regel ‘Amen, alleluia’ is een latere toevoeging en kan eventueel worden weggelaten. De melodische versie in Liedboek is conform die van Gezangen voor Liturgie nr. 482. Daarmee werd gekozen voor een andere ritmische presentatie dan die in het Liedboek voor de kerken (1973, gezang 238) met zijn strak voortgezette ternaire ritme. Jan van Biezen heeft aannemelijk gemaakt dat het ternaire, speelse, troubadourachtige elfde-twaalfde-eeuwse ritme het originele is (Compendium, k. 581). Zie voorbeeld 2.

Voorbeeld 2: Liedboek voor de kerken (1973), gezang 238

In de eeuwen daarna werd het ritme gesacraliseerd tot een klassieke gregoriaanse melodie. Deze is de gangbare geworden en werd daarom ook terecht gekozen in het Liedboek. Zie het origineel van deze nieuwe ritmische versie in voorbeeld 3.

Voorbeeld 3: Liber Usualis 1962, blz. 880

Aan het begin werd al gewezen op de waardering voor deze ‘gulden sequentie’ bij de westerse christenheid. Deze komt inderdaad vanaf de zestiende eeuw in de zangbundels voor, zoals bijvoorbeeld in Geistliche Lieder und Psalmen van Leisentritt (1567). Zie voorbeeld 4. Merk op dat hierin het ritme van de melodie al niet meer ternair is.

Voorbeeld 4: Leisentritt: Geistliche Lieder und Psalmen. Budissin 1567, blz. CLXXVI

Ook in Nederland is men het lied na de Reformatie blijven zingen, zij het niet steeds op de traditionele melodie. Zie in voorbeeld 5 twee pagina’s uit de vroeg-zeventiende-eeuwse bundel Hymni ofte Loff-Sangen, waar ‘Comt Hey’ge Geest van boven met uw stralen’ staat weergegeven onder de melodie van de Geneefse Psalm 103.

Voorbeeld 5: HYMNI ofte Loff-Sangen. Den Haag 1615, blz. fol. 45v-46

Liturgisch gebruik

Oorspronkelijk werd in de liturgie van de kerk van Rome op Pinksteren zoals al vermeld de sequentie Sancti Spiritus adsit nobis gratia gezongen. Deze is op den duur in onbruik geraakt en in het Missale Romanum (1570) van Paus Pius V definitief vervangen door Veni sancte Spiritus. Het moest op alle dagen van de pinksterweek gezongen worden voorafgaand aan de lezing van het evangelie. Anders dan de pinksterhymne ‘Kom Schepper God, o heilige Geest’ (Veni Creator Spiritus, zie Liedboek 670) wordt het in de kerkelijke traditie buiten deze week niet gehoord. In onze tijd worden zijn eerste drie woorden, vaak in combinatie met de klassieke aanroeping van de Geest Tui amoris ignem accende (ontsteek het vuur van uw liefde), vierstemmig getoonzet door Jacques Berthier (1923-1994), als ware mantra’s talloze malen herhaald tijdens bijeenkomsten van Taizé-gemeenschappen. In Liedboek 681 staan beide samengevoegd.

Auteur: Anton Vernooij

Bronnen:

Catholic Encyclopedia. New York. http://www.catholic.org
Compedindium bij de gezangen uit het Liedboek voor de kerken. Amsterdam 1977, k. 579-581.
Louis van Tongeren, ‘Kom, o Geest des Heren’, in Continuo 1 (1987) nr.3, blz. 60-61.