Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

677 - Geest uit de hemel neergedaald



Tekst

Ontstaan en verspreiding

In het tweede deel van haar Verzamelde gedichten (Utrecht 2012) volgt Inge Lievaart de loop van het kerkelijk jaar. Daarin staat een indrukwekkend aantal liederen en gedichten voor de tijd van Pinksteren, dertig in totaal. Voor haar, opgevoed en gevormd in een degelijk gereformeerd geloof, was Pinksteren een tegenhanger van alle gebondenheid, het kerkelijk feest dat beweging brengt, het einde van verstarring. Dit lied staat niet in haar verzameld werk, het is een van de drie liederen van haar hand, opgenomen in Liedboek voor de kerken (1973, gezang 245). Daarna is het alleen opgenomen in het Liedboek.

Inhoud

De bijbelse woorden ruach (Hebreeuws) en pneuma (Grieks) staan voor wind, adem, geest. In dit lied van Lievaart komen die drie termen allemaal voor, zonder dat het tot een les wordt. Ze schreef het lied direct na een ander pinksterlied. Dát lied had zeven strofen – nu kon ze met minder toe, omdat, zoals ze zelf schrijft, ‘het al te persoonlijke al overgeschuimd was’ (Compendium, k. 592).
Het is een krachtig lied. Er is in de de ruach van God ook ongebondenheid die bang kan maken. Worden we niet omver geblazen, verzengd door een al te sterk vuur? In strofe 1 dacht Lievaart aan 1 Koningen 19, Elia op de Horeb. Een storm, bliksem, krachtdadig vuur maken de profeet bang. De heiligheid ( van ‘heilige Geest’) is niet per se zachtmoedigheid, immers! Tegenover de storm en het vuur van de eerste 2 strofes richt het lied de bede tot de Geest: u bent toch ook stilte? Verzeng ons toch niet! En daarop volgt dan de derde vorm van die ruach: in vers 3 komt de adem tevoorschijn.
Het lied is een aanvulling op veel pinksterliederen, met een sterke bijbelse taal.

Strofe 1 doet denken aan de profeten in het Oude Testament, naast Elia in 1 Koningen 19 ook de stralende gloed die rond Mozes hing toen hij de berg afkwam, Exodus 34,29-35, de tijdgenoten van koning Saul (‘is Saul ook onder de profeten?’, 1 Samuel 10,9-12) en Jeremia (20,9).

In strofe 2 is de geest als het vuur dat schoonbrandt, de geest als louteringservaring. Dat beeld sluit aan bij Psalm 66,10.12:

U hebt ons beproefd, o God,
ons gezuiverd, gezuiverd als zilver.

Wij zijn door vuur en door water gegaan,
maar u bracht ons naar een land van overvloed.’

Ook dat kan bij Pinksteren horen!

In strofe 3 gaan storm en vuur liggen. Hier komt het verstaan, het horen, zelfs voor de dove, het spreken, zelfs voor de sprakeloze. Hier komt het zelfs tot zingen. Het lied ontstaat. Het lied bidt. De Geest is lied geworden.

Liturgische bruikbaarheid

Dit lied is een zelfstandige grootheid, rijk van inhoud, in de vorm van een aandachtig gebed. Gun het dan ook een zelfstandige plaats in de liturgie. Natuurlijk is te denken aan Pinksteren en de bevestiging van ambtsdragers, maar ook aan andere liturgische momenten waarop inspiratie en rust elkaar nodig hebben.

Auteur: Roel Bosch


Melodie

De melodische lijn van de eerste regel maakt meteen duidelijk waar de liedtekst over spreekt. Het neerdalen van de heilige Geest wordt tot klinken gebracht in een dalende melodielijn:
Nadere bestudering van de melodie maakt duidelijk dat dit niet de enige Tonmalerei is. De korte liedtekst van Inge Lievaart is gebaseerd op tegenstellingen die in elke strofe zijn te vinden, steeds benadrukt met het woordje ‘niet’:

  • Geest, uit de hemel…, breek niet de mens… (strofe 1)
  • Geest van de Vader en de Zoon…, verzeng ons niet… (strofe 2)
  • Adem van leven…, wek hen die niet verstaan… (strofe 3)

Dit contrast krijgt klank door een tegenbeweging: de dalende melodielijn in de eerste regel tegenover de stijgende melodielijn in de derde regel. Het melodieverloop in deze regels is als een toonladder geheel in secundeschreden:
Ook de tweede en de vierde regel vertonen veel overeenkomsten. Deze regels zijn opgebouwd uit motieven van drie noten: eerst het motief b’-a’-fis’, ontleend aan regel 1 (groen kader) en dan een motief dat ritmisch aan het slot van elke regel gelijk is(rood kader). In regel 1 bestaat dat motief uit een prime en een stijgende secunde (e’-e’-fis’), in regel 2, 3 en 4 is het een prime en een dalende secunde (respectievelijk g’-g’-fis’; d”-d”-cis” en e’-e’-d’). Het enige interval in deze melodie dat daarnaast voorkomt, is de dalende terts (a’-fis’) in regel 1, 2 en 4. De melodie is opgebouwd uit binaire en ternaire eenheden. De halve maatstreepjes geven de wisseling aan tussen die binaire en ternaire eenheden.
Het lied vraagt om een ‘inspirerend’ tempo: MM = 90 voor de halve noot.

Auteur: Pieter Endedijk


Media

Uitvoerenden: Goylants Kamerkoor o.l.v. Cor Brandenburg (bron: KRO-NCRV)