Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

678 - Vrees niet, gij land, verheug u en wees blijde


De moesson van de Geest

Jan Wit
Genève 1551
Psalm 101

Tekst

Deze toelichting bij de liedtekst is overgenomen uit ‘Een Compendium van achtergrondinformatie bij de 491 gezangen uit het Liedboek voor de kerken’ (Amsterdam 1977) en wordt tijdelijk op deze site geplaatst. Deze tekst wordt vervangen als er een definitieve toelichting beschikbaar is. De toelichting bij de melodie is voor dit compendium nieuw geschreven. De toelichting bij de melodie werd voor dit compendium nieuw geschreven. 

Men zou, misschien met enige overdrijving, kunnen zeggen dat Joël 3 (in NBG: Joël 2,28-32) de oudste preektekst is van de christelijke gemeente. Met het citeren van deze verzen legt Petrus in Handelingen 2 uit wat de uitstorting van de heilige Geest, de vurige tongen, de geweldig gedreven wind en het God loven in ‘vreemde’ talen te betekenen heeft. Ik heb deze perikoop dan ook als pinksterlied vertaald. Maar juist daarom bewerkte ik als inleiding Joël 2,21-24, omdat die gezongen zouden kunnen worden als lied op het Israëlietische pinksterfeest, dat immers onder andere een lente-oogstfeest is. In deze twee schriftgedeelten is niet zoals in een aantal van onze pinksterliederen de blik naar achteren gewend. Het gaat niet om zich herinneren wat God in het verleden gedaan heeft, maar om een bezingen van wat God in de toekomst, het laatste der dagen, zal gaan doen. Let wel, ook de op de aardse natuur slaande verzen 21-24 geven vorm aan eschatologische verwachting. Een pinksterlied als lied van de hoop dus; hoop die de gehele schepping omvat, planten en dieren komen ter sprake; hoop ook die de gehele maatschappij omvat. En toch is er ook sprake van gericht.

De bijbeltekst is als volgt over de strofen verdeeld:
- strofe 1 en 2 corresponderen met Joël 2,21-22;
- strofe 3 met Joël 2,23-24;
- strofe 4 met Joël 3,1a;
- strofe 5 met Joël 3,1b;
- strofe 6 met Joël 3,2
- strofe 7 en 8 met Joël 3,3-4;
- strofe 9 met Joël 3,5.

Men zal dit lied wel het meest opgeven vlak voor, op of vlak na het pinksterfeest. Het is natuurlijk ook mogelijk om het als oogstlied te gebruiken of bij een gebedsdienst voor de oogst in het voorjaar. Ten slotte laat het zich ook nog denken als onderdeel van de liturgie van een doopdienst of bij de bevestiging van nieuwe lidmaten.
Ik koos voor dit lied de bijna nooit gezongen en toch zo heldere en krachtige melodie van Psalm 101 uit het Geneefse Psalter.

Auteur: Jan Wit


Melodie

Ontstaan en verspreiding

De melodie van Psalm 101 werd gecomponeerd door Loys Bourgeois (±1510-±1560) en verscheen in de Geneefse bundel Pseaumes octantetrois de David, mis en rimes françoise uit 1551 bij de berijming van Clément Marot (1496-1544):

  Voordat deze bundel verscheen was Marots berijming (Vouloir m’est pris de mettre en escriture) in Straatsburg voorzien van een andere melodie. Deze wijs had Guillaume Franc (±1505-1570) gecomponeerd en verscheen in La Forme des prieres et chantz ecclesiastiques (Straatsburg 1545). Waarschijnlijk was Bourgeois niet tevreden met deze melodie; hij maakte in elk geval een nieuwe die vanaf 1551 in de Geneefse psalmboeken verscheen.

Voordat Petrus Datheen zijn vertaling van het Geneefse psalter uitgaf in 1566, verscheen de melodie in de bundel Hondert Psalmen Davids die Jan Utenhove in 1561 te Londen liet uitgeven. De melodie vergezelde daarin Psalm 150.

Lucas de Heere (1534-1584) maakte een Nederlandse berijming van Marots Psalm 101 (‘Ic zal uut recht' oodmoedicheit gaen zinghen’) en nam deze met de bijbehorende Geneefse melodie op in Psalmen Davids Na d’Ebreeusche waerheyt (Gent 1565).

De psalm werd bepaald niet populair in de Nederlanden. Tot in onze tijd is de melodie maar zeer spaarzaam voor contrafacten gebruikt. Jan Wit meldde dan ook in Een Compendiumvan achtergrondinformatie bij de 491 gezangen uit het Liedboek voor de kerken (Amsterdam 1978, k. 217): ‘Ik koos voor dit lied de bijna nooit gezongen en toch zo heldere en krachtige melodie van Psalm 101 uit het Geneefse Psalter.

Analyse

De voortekening van één kruis met als laatste noot een g’ zou tot de conclusie kunnen leiden dat we te maken hebben met een melodie in G-groot, maar dat is niet juist. Psalm 101 heeft een hypolydische melodie (zesde toon) met de g’ als finalis. De dominant is echter b’ en niet d” (zoals in G-groot). Deze dominanttoon b’ speelt in de melodie dan ook een veel belangrijkere rol dan de d”: regel 2 en 3 eindigen ermee, terwijl de derde regel eigenlijk een uitvoerige omspeling van de b’ is.

De gebruikte melodieomvang van d’ tot d” wordt meteen in de eerste regel helemaal benut. Dat duidt doorgaans al op een uitgelaten, vrolijke wijs. De melodie opent in een lage ligging (hexachordum naturale), maar komt al bij de derde noot in het hogere toongebied van het hexachordum molle terecht. Het slot van de eerste en het begin van de tweede regel bewegen zich weer in het lage toongebied, en zo blijft de melodie zich onbekommerd afwisselend bewegen in het hoge en het lage toongebied.

De derde regel opent met de voor deze melodie karakteristieke wending b’-d”-c”-b’ (in solmisatietermen: mi-sol-fa-la) die we al aan het einde van regel 1 aantroffen:

 

De slotregel is in verhouding tot de voorgaande regels opmerkelijk kort. Dit komen we vaker tegen in het Geneefse psalter, steeds bij de berijmingen van Marot (Psalm 5, 14 (53) en 22).

De speelsheid en zorgeloosheid van de melodie wordt mede veroorzaakt doordat elke melodieregel zijn eigen ritme heeft.

Auteur: Jan Smelik


Media

Uitvoerenden: Ensemble Sonus Vita o.l.v. Anjo de Haan; Pieter Pilon, orgel (strofen 1, 2, 3, 4, 5, 9) (bron: KRO-NCRV)