Aan de stormwind | |||
Tom Naastepad | |||
Ierland | |||
Tune: WICKLOW |
Tekst
Deze toelichting bij de liedtekst is overgenomen uit ‘Een Compendium van achtergrondinformatie bij de 491 gezangen uit het Liedboek voor de kerken’ (Amsterdam 1977) en wordt tijdelijk op deze site geplaatst. Deze tekst wordt vervangen als er een definitieve toelichting beschikbaar is. De toelichting bij de melodie niu nieuw geschreven voor deze website.
De eerste regel van dit lied, dat ik in 1964 geschreven heb voor mijn vrienden in Vlaanderen, is woordelijk overgenomen uit de Statenvertaling van Handelingen 2,2, ‘En er geschiedde haastig uit de hemel een geluid als van een geweldige gedreven wind en vervulde heel het huis waar zij zaten’; ... ‘geweldige gedreven wind’ – pheromenès pnoès biaias – : deze eerste regel bevat in kiem al de verdere regels van dit lied; ik heb echter deze woorden uit het verhaal óver de Geest neergezet als een aanroeping tót de Geest.
Het is een ‘gedreven’ wind. Hij, de Geest, is zelf een gedrevene. Hij wordt zelf gestuwd. Hij komt voort uit de Vader en de Zoon. Vandaar dat die voortkomst het eerst in dit lied bezongen wordt. Wie is diegene die in ons huis binnenvalt en die alles ondersteboven gooit? Wie is hij? Dat is zeker niet de god van onze religie. Het is die vreemde, andere God van Abraham die onze vormvastheid ontwricht.
In de tweede strofe wordt eerst de voortkomst uit de Vader genoemd, uit God als schepper. Hij is niet de god der natuur, want die maakt van de natuur zelf deel uit, die is een der onzen. Maar hij is schepper, en scheppen is scheiden: crisis. In de tweede strofe is aan die scheiding gedacht, waarbij meteen een verwijzing naar de zondvloed is gegeven toen het water een gericht over de aarde was. Noach heeft een duif over het water laten uitgaan. Na de zondvloed is opnieuw tot stand gebracht wat God wilde bouwen.
In de derde strofe wordt de voortkoming uit Vader en Zoon genoemd. De Zoon is het zaad dat gezaaid is in de aarde waar mensen wonen. Alle mensen zijn als zaad. Zo bouwt God. Hij is een God die ons vreemd is. Zijn Geest komt in ons leven als een geweld en als een drijfkracht. Vandaar dat nu in twee strofen (4 en 5) dat geweld en die drijfkracht afzonderlijk worden aangesproken. Die Geest doet ons wat aan!
Het is als de dood zelf wat de Geest ons aandoet. Wie heeft te maken met de Heilige van Israël zonder te sterven? Die verbijstering wordt uitgesproken in de zesde strofe: ‘Wie zal verduren wat u drijft?’
De zevende strofe is daarom een gebed om troost, opdat wij in deze storm niet zullen omkomen, maar, integendeel, tot een nieuw schepsel worden gemaakt.
Zeven strofen dus, ter gedachtenis aan de volheid van de zeven dagen, en ook aan de zeven weken van Pasen tot Pinksteren. Pinksteren is immers het ‘Wekenfeest’.
Het lied is geschreven als contrafact bij de melodie WICKLOW, zoals ik die aantrof in The English Hymnal (nr. 157). De eerste eigen melodie ervoor maakte Ignace de Sutter (1911-1988; Lied 117 in Een Nieuw Lied, Bilthoven 1962), waarbij hij voor de eerste regel de zangwijs overnam van de sequens Veni Sancte Spiritus (zie Liedboek 669).
Auteur: Tom Naastepad
Melodie
De wijs van ‘Geweldige, gedreven wind’ is van oorsprong een Ierse volksmelodie, die veel gezongen zal zijn in het graafschap Wicklow. Vandaar de naam? De hymnoloog Jan Smelik meent dat de versie zoals wij die kennen ontleend is aan Engelse hymnals, waarin zij vanaf begin twintigste eeuw verscheen, vaak voorzien van de opmerking slightly adapted. De Engelsen zullen op hun beurt de wijs indertijd ongetwijfeld ontleend hebben aan een negentiende- en twintigste-eeuwse eeuwse collectie met oude Ierse muziek. Volgens Pieter Endedijk komt WICLOW behalve in Hymns for Todays Church (editie 1987, nr. 241b) niet in hedendaagse Engelse hymnals voor.
Kenmerken
Zoals ook in het geval van Liedboek 679 bestaat de strofe van een Iers volkslied zo goed als altijd uit vier regels van achtereenvolgens 8-6-8-4 lettergrepen. De melodie bestaat navenant uit evenzoveel noten. Er worden graag tussennoten toegevoegd. Dit laatste is het gevolg van de vaak geïmproviseerde solozang, die ofwel onbegeleid is, ofwel bescheiden instrumentaal ondersteund. Ook wordt het Ierse volkslied graag gezongen door een (dans-)groep. In dit laatste geval zijn er vanzelfsprekend geen variatiemogelijkheden. Lees hierover verderop meer bij ‘Uitvoering’. De vier regels van een strofe zijn zelfstandig, tekst en melodie maken geen enjambement met een volgende regel. Tekstdichter Tom Naastepad heeft zich keurig aan deze wetmatigheid gehouden behalve bij de eerste twee regels van de tweede en vijfde strofe.
Een ander wezenlijk kenmerk van de Ierse volksliedmelodie is haar orale karakter: de componist was de zanger, die haar al improviserend en zingend bedacht heeft. Typisch voor de strofe van een Iers volkslied is voorts haar melodische tweedeligheid: in de derde en vierde regel worden de eerste twee – zij het dus vaak gevarieerd – herhaald. Elke regel begint met een jambe en plaatst het eerste accent dus aan het begin van de enige volle maat. Hier heeft Naastepad zich alleen aan het begin van de zesde en zevende strofe niet aan dit uitgangspunt gehouden.
De modaliteit is pentatonisch op d (d’-f’-g’-a’-c”-d”). Centraal staat de noot a’. De melodie is erop gebaseerd. Na een korte aanloop van twee noten steunt elke regel inderdaad op haar. Het gebrek aan halve-toonsafstanden maakt haar vrij en open.
Uitvoering
Hoewel Liedboek 679 op een geschikt moment van de viering gezongen zou kunnen worden door een kleine groep, zelfs solo, gaat de praktijk vooral uit van de anglicaanse traditie van The English Hymnal (nr. 157), die ook dichter Tom Naastepad naar eigen zeggen – zie Een compendium bij het Liedboek voor de kerken, k. 598 – innerlijk hoorde bij het dichten van dit lied. Ook het Liedboek heeft zich hierbij aangesloten. Zie de zettingen in de koorbundel en de begeleidingsbundel bij het Liedboek, die beide uitgaan van de aeolische modus (d zuiver mineur). Ze brengen de zingende gemeenschap in een geheel andere sfeer en vragen om een gedragen uitvoering, dignified zoals boven menige anglicaanse hymn staat aangegeven. In Songs of Praise (1926, nr. 183) staat erboven: In moderate time. Het mol-teken aan het begin van de notenbalk lijkt overbodig in de eenstemmige versie van ons Liedboek, maar dat is conform alle Engelse hymnbooks waarin deze melodie voorkomt.
Auteur: Anton Vernooij