Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

67a - Heel de aarde jubelt en juicht voor de Heer


Michaël Copier
Lucien Deiss

Tekst

Vorm

‘Heel de aarde jubelt en juicht’ is een refreinlied. Het refrein valt poëtisch direct al op door de alliteraties van de h en de j: ‘Heel de aarde jubelt en juicht voor de Heer, halleluja, halleluja!’

De vier strofen worden gekenmerkt door gekruist rijm: a-B-a-B. In strofe 4 wordt gespeeld met het woordje ‘al’: ‘alle’, ‘almacht’, ‘aller lof’, ‘aller eeuwen’, dat trouwens ook al voorkomt in strofe 1 (‘alles’) en 2 (‘alle wegen’). Let ook op het versterkende ‘aller eeuwen eeuwigheid’ in de laatste regel van strofe 4.

Inhoud

Voor wie de tekst van dit lied legt naast de bijbeltekst van Psalm 67, zullen de overeenkomsten niet onmiddellijk opvallen. Het gaat bij Liedboek 67a dan ook niet zozeer om een vertaling als wel om een bewerking. In de Bijbel is Psalm 67 een bede om (blijvende) zegen naar aanleiding van een rijke oogst die de aarde heeft gegeven. In de psalmbewerking gaat het veeleer om een lofpsalm, of preciezer: een oproep aan heel de aarde om God te loven, omdat Hij goed is, omdat Hij ons verblijdt.

Refrein

Het refrein is een constatering: ‘Heel de aarde jubelt en juicht voor de Heer’, die bekrachtigd wordt met een tweevoudig ‘halleluja’, een oproep dus: loof de Heer! ‘Jubelen’ en ‘juichen’ zijn min of meer synoniemen. Wie jubelt of juicht, geeft uiting aan haar of zijn vreugde in kreten en klanken van blijdschap. En het is niet zomaar een enkeling of een groep die opgetogen is, maar ‘heel de aarde’ verheugt zich, het gaat om een universele vreugde.

Het refrein zet de toon voor de inhoud van de vier strofen die volgen.

Strofe 1

De constatering van het refrein wordt in strofe 1 direct bevestigd met de instemmende uitroep ‘Ja’. Daarna volgt de motivering. De werkwoorden ‘prijzen’ en ‘loven’ zijn ook te beschouwen als synoniemen. Het object van de lofprijzing is God zelf en zijn daden: ‘zijn machtig beleid’ dat wordt gekenmerkt door ‘gerechtigheid’. Steeds weer opnieuw en op een manier die verwondering wekt, zorgt God ervoor dat er gerechtigheid heerst op aarde. Daarmee verwerkt deze eerste strofe het vers dat letterlijk en figuurlijk de kern vormt van de originele Psalm 67: ‘Laten de naties juichen van vreugde, want u bestuurt de volken rechtvaardig en regeert over de landen op aarde’ (vers 5).

Strofe 2

Strofe 2 begint weer met het bevestigende ‘Ja’. In vijf zinnen, die min of meer verkondigend van karakter zijn, wordt vervolgens iets over God gezegd. De eerste zin ‘God is goed’ is te beschouwen als de korte, kernachtige samenvatting van wat volgt. God ‘schenkt ons zijn zegen’ en ‘toont ons zijn aanschijn van licht’. Het zijn de beginwoorden van de originele psalm, die daar evenwel als een bede geformuleerd staan (‘… zegen ons, laat het licht van uw gelaat over ons schijnen’; Psalm 67,2). Ze roepen ook associaties op met de aäronitische zegen uit Numeri 6,24-26. De derde en vierde zin ‘Hij gaat ons voor op alle wegen, heeft uit de zonde ons opgericht’ lijken enerzijds een vrije bewerking van Psalm 67,3 te zijn (‘dan zal men op aarde uw weg leren kennen, in heel de wereld uw reddende kracht’), maar kunnen van de andere kant ook christologisch geduid worden, want is het niet de persoon van Christus die ons als een gids voorgaat op alle onze wegen en die ons bevrijd heeft van de zonde?

Strofe 3

Deze christologische invulling wordt versterkt door de inhoud van de derde strofe. Dat komt ook omdat in de eerste drie regels van deze strofe de verleden tijd gebruikt wordt. Degenen die dit psalmlied in de mond nemen, kijken terug naar vroeger en zeggen dan dat God voor hen een bron van blijdschap was. Hij ‘heeft onze nood verstaan’, de nood die immers het gevolg is van de zonde uit strofe 2, de val van de mensheid waaruit God haar heeft opgericht. Het lijkt echter dat met ‘de God’ in deze strofe ook Christus bedoeld wordt. Hij is het die als de mens geworden God de menselijke nood in alle opzichten heeft aangevoeld en verstaan. Hij is het ook ‘die ons een hemels paasmaal bereidde’, een gangbare aanduiding van het sacrament van de eucharistie c.q. het avondmaal. En is het niet door zijn opstanding, zijn definitieve overwinning op de dood, dat wij voortaan ‘zonder vrees door de wereld’ kunnen gaan? In ieder geval verwijdert de betekenisinhoud van deze strofe zich hier strikt genomen van de originele psalm.

Strofe 4

In strofe 4 verandert de tekst ineens van richting. Kunnen de eerste drie strofen gelezen worden als gericht tot een extern publiek (‘heel de aarde’ uit het refrein en strofe 1), waarbij overigens het ‘wij’ van dit lied (‘ons’) is ingesloten, de slotstrofe is duidelijk een gebed dat gericht is tot ‘U’, tot de ‘Heer’. De inhoud van het gebed is de universele (ruimte!) en eeuwigdurende (tijd!) lofprijzing van God: het vrezen van zijn almacht, de toewijding van ieders lof, het bezingen van zijn naam. Het is in deze strofe dat de originele Psalm 67 het duidelijkst wordt weerspiegeld, waar het gaat om een verhoopte erkenning door alle volken van de reddende kracht van God: ‘Dat de volken u loven, God, dat alle volken u loven’ (vers 4 en 6).

Samengevat kunnen we het psalmlied ‘Heel de aarde jubelt en juicht’ opvatten als een ‘christelijke herlezing’ van Psalm 67 en het lijkt wel alsof de betekenis van ‘de Heer’ in het refrein verschoven is als dit lied eenmaal in zijn geheel gezongen is: van ‘God’ als het refrein voor het eerst klinkt, naar ‘Christus’ in de gestalte van de verrezen Heer als het lied is geëindigd.

Liturgisch gebruik

Liedboek 67a kan op verschillende momenten in het liturgisch jaar een plaats krijgen.
Allereerst is het geschikt als antwoordpsalm op de zesde zondag van Pasen in jaar C en de negende zondag van de zomer in jaar A in het Gemeenschappelijk Leesrooster.
Psalm 67 is verder de introïtuspsalm in de viering van Witte Donderdag, waarin onder meer de inzetting van het avondmaal aan de orde is. Strofe 3 van ‘Heel de aarde jubelt en juicht’ refereert daaraan. Door de zinspeling op de Maaltijd van de Heer is het lied in het algemeen trouwens geschikt als avondmaalslied.
Het lied past bovendien op 1 januari, de Dag van de Naamgeving en besnijdenis van onze Heer Jezus Christus, vanwege de verwijzing naar de aäronitische zegen. Numeri 6,22-27 is op die datum namelijk de eerste lezing.
Het zou mogelijk ook gezongen kunnen worden op Dankdag voor gewas en arbeid in het B-jaar. Psalm 67 staat dan als antwoordpsalm genoteerd. Het is dan wel jammer dat de verwijzing naar de ‘rijke oogst’ (Psalm 67,7) in de psalmbewerking nu juist niet voorkomt.
Ten slotte is Liedboek 67a denkbaar als lied aan het begin (intredelied) of aan het slot (voor of na zending en zegen) van een viering. Dit geldt vanwege het ‘halleluja’ in het refrein zeker voor de paastijd.

Auteur: Ko Joosse


Melodie

Deze versie van Psalm 67 is een relatief vroege rooms-katholieke uiting van zingen in de landstaal. In 1954 verscheen de melodie van de Franse componist Père Lucien Deiss c.s.sp. (1921-2007). Spoedig werden pogingen ondernomen om de psalm ook in de Nederlandse taal uitvoerbaar te maken. Zo vond ik een versie (uit 1965) in het tweede deeltje van de brochure Brood van eeuwig leven (Hilversum 1965). De uiteindelijke versie, die ook in het Liedboek is opgenomen, verscheen in 1967 in Hart van ons bestaan (Hilversum 1967). Sindsdien vond de psalmbewerking haar weg naar liedbundels van zeer diverse snit: Randstadbundel (1974), Oud-Katholiek Gezangboek (1990), Evangelische Liedbundel (1999), Laus Deo (2000) en Tussentijds (2005). Ook in een aantal buitenlandse liedbundels is de psalmbewerking te vinden (onder meer Evangelisches Gesangbuch (Duitsland, 1993) en Together in Song (Australië, 1999). Voor zover ik kon nagaan is Psalm 67 het enige lied uit Hart van ons bestaan dat gecanoniseerd werd in Gezangen voor Liturgie (1984). Toch geeft het bundeltje een aardig tijdsbeeld van de toen nog prille geschiedenis van rooms-katholieke liturgische zang in de volkstaal. Zo maakt het voorwoord gewag van de gretigheid waarmee in die dagen nieuw liturgisch repertoire door koren en kerkvolk verslonden werd. Als ‘extreem voorbeeld’ hiervan noemt het voorwoord expliciet de hier besproken psalm. Naast een inleiding door tekstbewerker pater Michaël Copier o.f.m.cap. bevat het boekje ook enige aanwijzingen van de hand van de componist. Deze geeft aan dat de meeste gezangen levendig en vlot gezongen moeten worden. Daarnaast merkt hij bij deze psalm nog op dat de antifoon ‘blij en rustig’ en de verzen ‘goed ritmisch’ ten gehore dienen te worden gebracht. Ook de  inmiddels gebruikelijke uitvoeringpraktijk, waarbij alleen de eerste keer de antifoon wordt herhaald en de voorzangverzen worden gezongen door het koor of de cantor, was in 1967 nog nieuw en onbekend en moest daarom worden uitgelegd.

Melodisch steunt deze compositie volledig op de harmonie, je hoort als het ware de akkoorden al meeklinken. Geen kerktoonsoorten en modi, het refrein staat gewoon in G-majeur en de voorzangverzen in e-mineur – of hooguit aeolisch. Schrijver dezes maakte voor het Liedboek de – vrij basale – begeleiding bij dit lied. Het refrein is melodisch gebouwd op de pentatonische ladder, een toonladder waarbij slechts vijf tonen uit het octaaf worden gebruikt. Halvetoonsafstanden komen in deze ladder niet voor, ze bestaat slechts uit grote secundes en kleine tertsen. Het gebruik van pentatoniek geeft de melodie van de antifoon een volks en onbevangen karakter.

In de opbouw van de coupletmelodie is gebruik gemaakt van melodische bouwstenen, fragmenten waaruit met gebruikmaking van transposities en omkeringen een melodie gecomponeerd (samengevoegd) kan worden. In het notenvoorbeeld zijn deze melodische bouwstenen aangegeven. 

In feite is in dit lied geen sprake meer van een open vorm, maar van een refreinlied met gemeten tekst en op rijm. De componist (uitgever?) hanteert voor het refrein in de eerste uitgaven (tot en met de Randstadbundel, Amersfoort 1974) de term ‘antifoon’; dat klinkt authentieker en wellicht ook katholieker. Wel duidt die term antifoon meer in de richting van een antifonale uitvoering met voorzangverzen voor de voorzanger of zanggroep en een keervers voor allen. Dat is dan ook de uitvoeringspraktijk die het meest voor de hand ligt en bij gebruik als antwoordpsalm tussen de lezingen de voorkeur verdient.

Auteur: Christiaan Winter


Media

Uitvoerenden: St. Joriskamerkoor Amersfoort o.l.v. Bas Ramselaar; Harry van Wijk, orgel (bron: KRO-NCRV)