Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

687 - Wij leven van de wind


Nun danket alle Gott

Tekst

Ontstaan en verspreiding

Een tekort aan pinksterliederen (vóór 1973) bracht Jaap Zijlstra ertoe zelf enkele van deze liederen te schrijven. Van dat tekort – zo schreef hij aan de compendiumredactie – werd hij zich al bewust bij de voorbereiding van een dienst op tweede pinksterdag door een jeugddienstcommissie toen hij nog in Wassenaar woonde. Dat was dus nog vóór 1967 toen hij predikant werd. Het bekendste pinksterlied van zijn hand is ‘Wij leven van de wind’. Het werd als gezang 249 in het Liedboek voor de kerken (1973) opgenomen. Het enige andere lied waarmee Zijlstra in dit liedboek vertegenwoordigd is, is ‘De Heer is onze reisgenoot’ (gezang 73, zie Liedboek 646). ‘Wij leven van de wind’ is onder de titel ‘Lied van Pinksteren’ ook terug te vinden in Zijlstra’s dichtbundel Land in zicht (Kampen 1969, blz. 52) en met de beginregel als titel in zijn liedbundel Van harte brengen wij U lof (Kampen 1979, blz. 58). Het lied kreeg ook een plaats in de bundels Hemelhoog (2015, nr. 565) en Weerklank (2016, gezang 208).
De dichter heeft de tekst geschreven op de melodie van ‘Nun danket alle Gott’, gecomponeerd door Johann Crüger. Hij koos hiervoor omdat hij een blij en uitbundig lied wilde maken.
Jaap Zijlstra karakteriseerde Pinksteren als volgt: ‘Pinksteren is: leven van de wind, van de geweldige, de gedreven, de vuur aanjagende wind. Het is een stroomversnelling van leven, een gebed, een vleugelslag van de Geest die wij krijgen’ (Compendium, k. 599).

Vorm

Het lied bestaat uit drie strofen van acht regels. Wat het eindrijm betreft zijn strofe 1 en 3 opgebouwd uit twee delen met gebroken rijm: A-b-C-b + D-E-F-E. Strofe 2 wijkt van dit patroon af doordat het tweede deel gekruist rijm heeft: A-b-C-b + D-E-D-E.
Ook dankzij diverse alliteraties en klinkerrijmen is ‘Wij leven van de wind’ een klankrijke tekst geworden. Alliteraties: ‘heel het huis’ in strofe 1, regel 3; ‘Vuurvogel van de vloed’ in strofe 2, regel 5; ‘zeg en zing’ in strofe 3, regel 5. Klinkerrijm: ‘verborgen hof’ in regel 6 en ‘God ten lof’ in regel 8 van strofe 1; ‘hand’, ‘manna’, ‘hart’ en ‘land’ in regel 6, 7 en 8 van strofe 3. 

Inhoud

Zoals een traditionele preek uit drie punten bestaat, zo bestaat dit lied uit drie coupletten met ieder een eigen accent: 1) het gebed om de Geest; 2) het ontvangen van de Geest; 3) het getuigen, door de Geest (bron: Jaap Zijlstra).

Strofe 1

Deze strofe begint met een variatie op een cliché dat meestal in ontkennende zin gebruikt wordt: ‘van de wind kan men niet leven’. In de context van Pinksteren krijgt het, in aangepaste vorm, een tegengestelde betekenis: de wind, metafoor voor de heilige Geest, is voor het leven van gelovigen onmisbaar en allesbepalend. Daarna volgt een opsomming van bijvoeglijke bijzinnen die doorloopt tot het eind. Ik geeft ze verkort weer: ‘die aanrukt’ (regel 2) ‘en ... vervult’ (regel 3), ... ‘die doordringt’ (regel 5)’ ... ‘en uitbreekt’ (regel 7) ‘en ... opstijgt’ (regel 8). Door het voegwoord ‘en’ te herhalen maakt de dichter er een opsomming met verbindingswoorden van, een zogenaamd polysyndeton.
Dat in deze strofe het gebed om de Geest centraal staat, kan afgeleid worden uit regel 4: ‘waar knieën zijn gebogen’. Het ligt voor de hand bij ‘heel het huis’ in regel 3 aan de kerk te denken, de plaats waar gelovigen bijeen zijn om Pinksteren te vieren, maar het refereert natuurlijk ook expliciet aan het huis waar de apostelen bijeengekomen waren en waar het geluid van een windvlaag – ‘aangerukt uit den hoge’, zoals het in regel 2 verwoord wordt – de hele ruimte vulde (Handelingen 2,1-2). Als wij Pinksteren vieren, dringt de wind door in het hart, waarvoor in regel 6 het prachtige beeld van de ‘verborgen hof’ gebruikt wordt. Ten slotte breekt de wind uit in een lied (regel 7) en stijgt het op, tot lof van de Eeuwige (regel 8).

Strofe 2

In deze strofe gaat het om het ontvangen van – het mogen delen in – de Geest (regel 1). Het beeld van de wind heeft plaatsgemaakt voor dat van het vuur (regel 1), dat volgens Handelingen 2,3 neerstrijkt op de hoofden van de aanwezigen. De vonk springt over op alle gelovigen (regel 3 en 4). Over het beeld van de vuurvogel in regel 5 en de duif in regel 6 schreef Zijlstra: ‘Bij de vuurvogel van de vloed, in de tweede strofe, heb ik gedacht aan Genesis 1,2, de Geest Gods zweefde over de wateren, de vogel Gods broedde een plan uit. Bij de duif boven de Jordaan dacht ik aan Matteüs 3,16’ (Compendium, k. 599). Volgens dit vers daalde de Geest van God als een duif op Jezus neer nadat Hij door Johannes gedoopt was. Dat dezelfde vogel door zijn vleugels te bewegen de gloed van het vuur in ons kan versterken (regel 7) en het feestvuur kan aanwakkeren (regel 8) is een mooie vondst. Zo wordt de duif een vuurvogel.

Strofe 3

In deze strofe staat het ‘getuigen, door de Geest’ centraal. De geestkracht die wij nodig hebben om te kunnen getuigen, vinden we in het ‘woord’ waarop wij ‘teren’ (regel 1), dat net als het ‘van God gegeven brood’ dat wij breken aan de avondmaalstafel (regel 2), mededeelzaam is (regel 3). De dichter speelt hier met de woorden ‘woord’ en ‘brood’, maar bij ‘mededeelzaam’ denken we toch vooral aan het eerste, aan communicatie. Pinksteren is immers ook het feest van de taal, van alle talen waarin het woord wordt verstaan. Wij kunnen dat woord, evenals het brood, eenvoudigweg niet voor onszelf houden. Wij worden er ook zelf ‘mededeelzaam’ door. Naast kracht geeft het ons nieuw leven (regel 4). Na al deze gaven kan niet anders dan de oproep volgen om te getuigen: zeg en zing (regel 5), geef uit met gulle hand (regel 6) dit manna voor elk hart (regel 7), dit voedsel voor elk land (regel 8). Zo wordt Pinksteren een waar oogstfeest! Met het parallellisme in de regels 7 en 8, waarin het getuigenis eerst op het individu (elk hart) en daarna op het collectief, de gemeenschap (elk land) gericht is, eindigt dit pinksterlied. Het wonder van Pinksteren is grenzeloos!

Auteur: René van Loenen


Melodie

Voor een toelichting bij de melodie: zie Liedboek 704.


Media

Uitvoerenden: Vocaal Ensemble Cantare o.l.v. Richard Vos; Hendrik Jan de Bie, orgel (bron: KRO-NCRV)

Video: Liedboek 687 door zangers Dorpskerk Eelde; Vincent van Laar, orgel