Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

691 - De Geest van God waait als een wind



Tekst

Inleiding

Dit lied van Marijke de Bruijne schildert in beeldrijke taal hoe de Geest van God is en wat zij bewerkt. Ze is als een wind op vleugels van de vrede, maar kan ook als een storm opstaan tegen geweld. De ene keer is ze een zuiverende koele bries, dan weer een vuur, dat fel bewogen verteert wat aan onrecht leeft. In stilte werkt ze met zachte krachten, als een wijze moeder die ons hoedt. Ze geeft ons moed om door te gaan, zij Geest van God.

Verspreiding

‘De Geest van God waait als een wind’ werd eerder opgenomen in Eva’s lied deel 1 (1984/1998, nr. 29), Oud-Katholiek Gezangboek (2006, nr. 681), Gezangen voor Liturgie (editie 1996, nr. 586) en Tussentijds (2005, nr. 178).

Inhoud

Couplet 1

‘De Geest van God waait als een wind…’ Het beeld van de Geest ‘als een wind’ is een verwijzing naar Genesis 1,2: ‘De aarde was nog woest en doods, en duisternis lag over de oervloed, maar Gods Geest (= ruach) zweefde over het water’.
Over de gekozen persoonsvorm schrijft De Bruijne: ‘Dit is het eerste lied waarin ik de Geest van God vrouwelijk heb aangeduid, omdat in de kerk van de eerste eeuwen, met name in de Syrische kerk, tot in de vierde eeuw, de heilige Geest als een vrouwelijke aanwezigheid van God werd ervaren en aanbeden’ (mail aan liedboekredactie 1 september 2014).
Het Hebreeuwse woord ruach komt zo’n 400 keer voor in het Oude Testament. Het heeft een breed betekenisveld en is vol dynamiek. Ruach is wind, adem en levenskracht tegelijk. Altijd, in welke verschijningsvorm ook, is zij een uitdrukking van Gods (her)scheppende aanwezigheid.
Lied 691 geeft haar vleugels. Het beeld van God die zich beweegt op vleugels van de wind vinden we in Psalm 104,3-4, dat een loflied op de schepping is.

U maakt van de wolken uw wagen
en beweegt u op de vleugels van de wind,
U maakt van de winden uw boden,
van vlammend vuur uw dienaren.

Hoewel niet met zoveel woorden genoemd kunnen we bij die ‘vleugels’ ook aan een vogel denken. Wind en lucht zijn haar element. Nu eens vliegt ze ‘op vleugels van de vrede’ en blaast haar adem ons leven in. Dan weer wekt ze onrust door als een stormvogel te keer te gaan tegen geweld en kwaad. Bij ‘vleugels van de vrede’ zie ik een duif aanvliegen met een olijftak in haar bek. De duif brengt het bewijs dat God de aarde uit het water van de zondvloed redt en herschept (Genesis 8,11). Bij de storm tegen geweld en kwaad past het beeld van God die opstaat tegen Egypte om zijn volk in de woestijn te redden, zoals een adelaar die zijn jongen op zijn sterke vleugels draagt (Exodus 19,4 en Deuteronomium 32,8-12). Maar dan zijn we ook meteen bij Mozes hoog op de berg Sinai aan wie de Eeuwige verschijnt in stormen van rook, wolk en vuur (Exodus 19,16-25). En in het verlengde daarvan, bij de verschijning van God aan Elia op diezelfde berg (de Horeb = de berg Sinai).  Eerst is er een verwoestende windvlaag, gevolgd door een aardbeving, daarna een vuur, maar dan, in een zachte bries, hoort Elia de stem van de Eeuwige (1 Koningen 19,10-14). In Liedboek 702 (‘Geschenk uit de hemel’) trekt Andries Govaart de lijn door van Mozes en Elia op de Sinaï naar Pinksteren, naar de ‘tongen van vuur’ op de hoofden van de mensen, als levensteken van God.

Couplet 2

Het tweede couplet vervolgt met het oerelement vuur. Ook dit beeld is veelkleurig in haar uitwerking. De Geest is een vuur dat ‘als vlammen felbewogen’ verteert wat aan onrecht leeft, én ‘een gloed vol mededogen’. Dat zijn twee kanten van dezelfde zaak. Het ergste wat iemand die onder onrecht lijdt kan overkomen, is vastlopen tegen een muur van onverschilligheid. Wie onrecht ziet en daarover in woede ontbrandt, getuigt van mededogen en doet wat te doen valt. Het is een vonk van hoop in onze nacht. En het is een ‘wenkend licht’ dat ons een weg wijst en ons hart en ogen verwarmt. In die laatste regels worden we bij onszelf gebracht. En bij de Eeuwige, die met aanstekelijke warmte op ons wacht.

We hoeven niet lang te zoeken naar Bijbelteksten waarin vuur een teken van Gods ingrijpende aanwezigheid is. Verschillende teksten spreken over de verterende woede van de Eeuwige (zie Genesis 19,23-25; Psalm 21,9-11; Psalm 50,3; Lucas 16,23-24 – om een paar te noemen). In Exodus 3,1-4 wordt Mozes door God geroepen door een engel die aan hem verschijnt in een brandende doornstruik. De Heer heeft de jammerklachten van zijn volk gehoord en gedenkt zijn verbond. In de woestijn zien de Israëlieten de majesteit van de Heer als een laaiend vuur op de top van de berg (Exodus 24: 17). God wijst ze de weg door voor hen uit te gaan in wolk en vuur (Deuteronomium 1,33).
In het Nieuwe Testament zegt Johannes de Doper dat hij doopt met water, maar na hem zal iemand komen die zal dopen ‘met de heilige Geest en met vuur’ (Matteüs 3,11; Lucas 3,16). De Emmaüsgangers zeggen verwonderd: ‘Was ons hart niet brandende in ons toen Hij onderweg met ons sprak en de Schriften voor ons ontsloot?’ (Lucas 24,32). In Handelingen 2,1-4 klinkt eerst een geluid van een hevige windvlaag dat het hele huis vervult en dan verschijnen een soort vlammen, die zich als vuurtongen over de leerlingen verspreiden ‘en allen werden vervuld van de heilige Geest’.

Couplet 3

In deze strofe wordt de lijn van de Geest die zich vol zorg ontfermt, uitgewerkt in het vrouwelijke beeld van ‘een wijze moeder’. De Geest van God ‘werkt in stilte’, ‘met zachte krachten’, als ‘een wijze moeder die ons hoedt’. Zij is ‘een bron van goede machten’. Horen we in deze woorden een weerklank van de tekst van Dietrich Bonhoeffer (zie Liedboek 511)?
Zij geeft ons moed om door te gaan, doet mensen weer elkaar verstaan, omgeeft ons als een mantel. In Psalm 89,9 wordt God omhuld door een mantel van trouw. Daar is het een van de kenmerken van Gods aanwezigheid. En in Psalm 104,2 is de Eeuwige gehuld in een ‘mantel van licht’ Dit beeld gebruikt Huub Oosterhuis in zijn lied (Liedboek 221):

Zo vriendelijk en veilig als het licht,
zo als een mantel om mij heen geslagen…

In ‘De Geest van God waait als een wind’ worden kernbeelden en -verhalen uit de Schriften samengevoegd tot een nieuw en aanstekelijk pinksterlied.  

Liturgisch gebruik

Het lied is opgenomen in de rubriek ‘Pinksteren’. Uiteraard past het daar, maar het kan gezongen worden in vele andere vieringen waarin met kracht gebeden wordt om de komst van Gods Geest in onze wereld en in ons hart.

Auteur: Corja Bekius


Melodie

Gon Voorhoeve heeft in haar melodie bij dit pinksterlied van Marijke de Bruijne de Geest van God hoorbaar gemaakt in een wiegende melodie in 6/8-maat. Het milde ritme in de maatsoort lijkt zo een uitbeelding te zijn van de ‘vleugels van de vrede’ (strofe 1, regel 2) en de ‘zachte krachten’ (strofe 3, regel 2), hoewel de tekst ook spreekt over verterend vuur en felbewogen vlammen (strofe 2, regel 1-3).
De melodie in D-groot, begint op de terts (fis’), wat de ‘gevoelige’ werking ervan aangeeft, zeker in een 6/8-maat. De gehele melodie golft als ‘een koele bries’ (strofe 1, regel 7) en verloopt hoofdzakelijk in secundenschreden en enkele tertssprongen, vooral tussen de regels. Ook dat versterkt de milde klank.
De melodie is in drie delen te onderscheiden: regel 1-2, regel 3-4 en regel 5-7. Het eerste regelpaar kent een ambitus van een sext (d’-b’) en eindigt op de mediant (fis’). Het tweede regelpaar begint op de kwint (a’) met een tegenbeweging in vergelijking van regel 1: de dalende achtsten vormen nu een stijgend motief. Dit regelpaar heeft ook de omvang van een sext, maar ligt ten opzichte van het eerste regelpaar in een hoger register(g’-e”). Het laatste deel, de regels 5 tot en met 7, begint met een herhaling van regel 1. Ook de volgende regel (regel 6) begint met een identiek motief als regel 2, maar na de vierde noot (a’) daalt de melodie niet, ze stijgt juist naar het octaaf van de toonsoort (d”). De laatste regel sluit met een dalend motief op de grondtoon (d’) af.
Bij het zingen moet het tempo nauwkeurig worden bepaald. Een te hoog tempo maakt van de melodie een banaal deuntje, bij een te laag tempo staat de melodie stil. Het tempo in de opname op deze website (MM = 120 voor de achtste noot) doet de melodie volledig recht.

Auteur: Pieter Endedijk


Media

Uitvoerenden: Projectkoor OAZE o.l.v. Wim Ruessink; Wilbert Berendsen, orgel