Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

714 - Dat ik recht kan staan


God zij dank


Tekst

Achtergrond: een psalm van een vrouw

De tekst van dit lied is van de hand van Maria de Groot (*1937). Deze dichteres en theologe heeft verschillende dichtbundels en boeken over spiritualiteit gepubliceerd. De tekst staat onder de titel ‘God zij dank’ in de gedichtenbundel Psalmen van een vrouw (Kampen 2008, blz. 78). Begin jaren tachtig was ook al een gedichtenbundel van Maria de Groot met deze titel verschenen. De teksten uit de oudere bundel, aangevuld met later ontstane teksten, zijn ook in de nieuwere versie te vinden. De schrijfster noteert hier zelf over dat ze ‘dezelfde titel [nu geeft] aan de hele reeks gedichten. Het zijn liederen van strijd en ongeduld, vreugde en vertrouwen, geschreven door een vrouw die blijft hopen op ‘de nieuwe wereld’’ (blz. 8).

De (nieuwste) bundel Psalmen van een vrouw bestaat uit drie gedeelten, namelijk Vreugde, Strijd en Gedachtenis. Binnen elk van deze categorieën zijn ‘de psalmen eerder thematisch dan chronologisch gerangschikt’ (blz. 8). Het verband met de psalmen zoals die uit de Bijbel bekend zijn, moet gezocht worden op het gebied van het genre. Net als in de Bijbelse psalmen worden in deze psalmen van een vrouw allerlei situaties van het leven belicht in klacht, hoop, angst, blijdschap, vertrouwen of wat dan maar ook. Het zijn dus geen vertalingen van de psalmen uit de Bijbel, maar eigen teksten, waarbij inspiratie is ontleend aan de diversiteit, de kracht en de hoop van de Bijbelse psalmen. Waar veel psalmen in de Bijbel worden toegeschreven aan een man (‘David’), zijn deze psalmen nadrukkelijk de verwoording van een vrouw. Ze kijken vanuit het perspectief van een vrouw naar de wereld, naar het verleden, het heden en de toekomst, naar vreugde, strijd en gedachtenis.

De tekst ‘God zij dank’ staat in de afdeling ‘Gedachtenis’. De twintig psalmen die in dit gedeelte staan, cirkelen rond thema’s als doel van het leven en levensweg, overgave en ontvangen, bron, bestemming, geboorte en dood. Overigens staat het gedicht hier zonder leestekens als komma’s en punten afgedrukt, en heeft het in de tweede strofe een kleine letter ‘u’, dit in tegenstelling tot de versie die in het Liedboek is te vinden.

Deze tekst van Maria de Groot is op muziek gezet door Adriaan Plantinga (*1964), als sololied voor de paasnacht (mail aan de compendiumredactie 17 november 2014). Behalve in het Liedboek is dit lied ook te vinden in de bundel Zangen van zoeken en zien (2015, nr. 88b). In de laatstgenoemde bundel is als lied 88a dezelfde tekst te vinden met een melodie van Fokke de Vries (*1945).

Structuur en opbouw

De tekst bestaat uit acht strofen van elk drie regels. Meest opvallend hierbij is dat zeven van de acht strofen de woorden ‘God zij dank’ als derde regel hebben. Alleen de zevende strofe is anders. In deze strofe over de dood klinkt als laatste zin ‘zwaar valt het’. De eerste twee regels van elke strofe rijmen steeds op elkaar middels eindrijm.

Zoals hierboven bij ‘Achtergrond’ al is genoemd, bevat het gedicht van De Groot oorspronkelijk geen leestekens. Daardoor leest het als een langgerekte gedachte waarin allerlei aspecten van het leven benoemd worden waarvoor God gedankt zij. Op de eerste strofe na begint geen enkele strofe met een hoofdletter. Dit maakt dat de hoofdletters bij ‘God’ des te meer opvallen. Mocht een hedendaagse lezer al denken dat ‘God zij dank’ ook cynisch bedoeld kan zijn, dan is dit consequente hoofdlettergebruik een aanwijzing dat het hier wel om de letterlijke betekenis van deze woorden gaat. Dat wil zeggen: hier wordt werkelijk dank uitgesproken richting God.

De tekst is geformuleerd vanuit een ‘ik-persoon’, die hier verder niet wordt ingevuld. Aangezien het gaat om psalmen van een vrouw, ligt het voor de hand dat ‘ik’ ook een vrouw is, maar in de tekst zelf is er geen aanleiding om dat te veronderstellen.
De plaatsing van de ik-persoon in de tijd is in het nu met het oog op de toekomst. In de eerste zes strofen worden in de tegenwoordige tijd beschrijvingen gegeven van de omstandigheden waarin de ‘ik-figuur’ zich bevindt. ‘Ik’ constateert allerlei zaken waar zij dankbaar voor is. Waar in sommige Bijbelse psalmen, maar ook in andere psalmen van een vrouw, het heden wordt gewaardeerd in contrast tot een (slechter) verleden, is dat hier niet het geval. Het heden is. Of het ooit anders geweest is, wordt niet duidelijk. In de zevende strofe wordt een blik in de toekomst geworpen: eens komt de dood en verstomt het lied. Of dit over enkele weken of tientallen jaren zal zijn, blijft in het midden: het zal ‘eens’ zo zijn. In de laatste strofe komt de nieuwe dag in beeld. Dat deze strofe is geplaatst ná de strofe over de dood, kan een argument zijn om te beweren dat het hier niet om de dag van morgen gaat, maar om een daadwerkelijk nieuwe dag, de nieuwe morgen vanuit eschatologisch perspectief.

Inhoud

De beelden die in de tekst worden gebruikt, zijn tegelijkertijd eenvoudig en complex. Ze zijn eenvoudig omdat het om herkenbare elementen uit het dagelijks leven gaat: zon, water, adem en wijn zullen voor de meeste mensen wel vertrouwd zijn. De complexiteit zit in de diepte die aan de beelden wordt gegeven. Het water bijvoorbeeld is niet gewoon water, maar water dat ‘nooit vermoeid’ zal raken. De combinatie van (wel of niet) vermoeid raken en water, zal voor veel mensen wat minder vertrouwd zijn.

De eerste strofe roept het beeld op van bevrijding, wellicht van uittocht.
De tweede strofe dankt voor taal, de macht om met woorden over God te spreken. Of God door dit spreken tot stand komt, of ook buiten dit spreken bestaat, zal van de interpretatie van de lezer afhangen. Deze kracht van taal doet denken aan het scheppingsverhaal, waarin door spreken de schepping tot stand komt.
De derde strofe gaat over het licht en het verlangen daarnaar.
In de vierde strofe komt het reeds genoemde water aan bod, terwijl in de vijfde de adem als reden voor dankbaarheid aan bod komt. Ook hier weer wordt een vertrouwd beeld – adem – verdiept doordat van de adem wordt gezegd dat deze is ‘in de duisternis’. Hoe dat precies gelezen moet worden, blijft in het midden. Juist als je in de duisternis zit, kan je dankbaar zijn dat je toch kan blijven ademen – dat zou een interpretatie kunnen zijn. Een andere mogelijkheid is dat de ‘ik-persoon’ juist dankbaar is dat ze zich in de duisternis bevindt, omdat ze daardoor weet waarom en waarvoor te danken.
In de zesde strofe komt de wijn aan bod, maar dan wel met het beeld van mensen die zijn ‘als bokalen wijn’. Dit roept het verhaal van de bruiloft in Kana (Johannes 2,1-11) op, maar is ook vergelijkbaar met beeldspraak zoals te vinden in het Hooglied.
De zevende strofe is naar vorm en naar inhoud het breekpunt. De structuur van de tekst wordt doorbroken (zie onder ‘Structuur en opbouw’), maar ook de doorgaande beweging in de inhoud stokt. De eerste zes strofen zinderen van beweging: alles stroomt en vloeit en gaat door. Nu stopt het. Het lied verstomt. Dan volgt geen ‘God zij dank’, maar slechts ‘zwaar valt het’.
In de achtste strofe komt dan weer beweging: een morgen die daagt.

Het mag duidelijk zijn dat deze tekst niet naar of bij een specifieke Bijbelpassage geschreven is, maar dat de beelden en gedachten die hierin voorkomen, op allerlei manieren verbonden zijn met wat in de Bijbel te vinden is. In het register op Bijbelplaatsen achter in het Liedboek wordt dan ook niet naar lied 714 verwezen.

Liturgische bruikbaarheid

In het register op liturgisch gebruik wordt lied 714 wel vermeld, namelijk bij ‘Herfsttijd’ en bij ‘Loven en danken’. Deze eerste categorie, herfsttijd, is ook de plaats waar dit lied in de bundel te vinden is. Dit zal met name te maken hebben met de zevende en achtste strofe. Zoals in het voorgaande al beschreven is, stokt in strofe 7 de beweging van het lied, terwijl in de laatste strofe de hoop op een nieuwe dag wordt verwoord. Dit zijn thema’s die liturgisch gezien passen bij de herfsttijd, waarin de hoop op een nieuwe wereld – vergeleken met de afstervende huidige wereld – centraal staat.

De verwijzing onder ‘Loven en danken’ hoeft ook niet te verbazen gezien de terugkerende frase ‘God zij dank’. Dit lied is zeker een danklied, de zanger is dankbaar voor zoveel dingen in het leven die vanzelfsprekend lijken, maar die, wanneer je daarbij stilstaat, reden tot dankbaarheid zijn.

Verder is al genoemd dat de tekst van Maria de Groot ooit op muziek is gezet met het oog op de paasnacht. In die nacht waarin de nieuwe morgen wordt aangekondigd en het lied dat verstomd was weer opnieuw wordt ingezet, kan dit lied zeker een rol spelen.

Ten slotte zou dit lied ook woorden kunnen geven op momenten in iemands leven, die gepaard gaan met grote veranderingen, zelfinzicht en nieuwe wegen. Denk aan het beëindigen van een negatieve relatie, het overwinnen van een verslaving, ‘uit de kast komen’ of verder gaan in het leven na een geslachtsverandering. De dankbaarheid voor vrijheid, voor licht, adem en water en het verlangen naar een liefdevolle nieuwe morgen krijgen dan een andere klank. Dit gebruik hebben wellicht ook de samenstellers van Zangen van zoeken en zien voor ogen gehad, toen zij dit lied in de registers achter in de bundel plaatsten onder het trefwoord ‘Vrijheid’.

Auteur: Nienke van Andel