Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

718 - God, die leven hebt gegeven


Een eerste kennismaking

De dichter Ad den Besten (1923-2015) schreef dit oogstlied waarbij hij zich niet beperkte tot een dankzegging aan God voor alles wat ons geschonken is, maar de woorden in een diaconaal perspectief plaatste. De dank kan niet zonder daden van barmhartigheid, anders is ons leven niet vruchtbaar. De kern van het lied is dan ook de derde strofe: ‘Maar wij rijken, / ach, wij blijken / hard en onverstoord. / Open onze oren, / Heer, opdat wij horen / ’t roepen aan de poort.’ Maar niet alleen voor oogstdiensten of bid- en dankdagen is dit lied bestemd. Het is bij uitstek geschikt bij de inzameling van de gaven. Steeds als onze diaconale verantwoordelijkheid aan de orde is, kan dit lied gezongen worden, bijvoorbeeld als de parabel over de rijke man die in zijn dwaasheid al zijn rijkdom in schuren opslaat aan de orde is (Lucas 12,13-21). De tweede strofe verwijst naar dit verhaal: ‘Niet voor schuren, / die niet duren, / gaaft Gij vruchtbaarheid, / maar opdat op aarde, / in uw goede gaarde, / niemand honger lijdt.’
De tekst is als contrafact ontstaan. In het algemeen betekent dat een nieuwe tekst op een bestaande melodie. Oorspronkelijk gaat het daarbij om een nieuwe geestelijke tekst op een bestaande wereldlijke melodie, waarbij de nieuwe tekst sterke overeenkomsten of juist een sterk contrast vertoont met het origineel. Den Besten schreef zijn tekst als tegenhanger van het bekende ‘Sikkels klinken, sikkels blinken’, het ‘Gelders oogstlied’ van A.C.W. Staring (1767-1840). De strofevorm van beide liederen is hetzelfde.

Auteur: Pieter Endedijk



Tekst

Ontstaan en verspreiding

Dit lied is opgenomen in de rubriek ‘Getijden van het jaar’ en wel in het gedeelte ‘Oogst’. Het is een lied van dank en van bezinning op de nood van de wereld en de roeping van de gemeente van Christus. Ook het element van schuldbelijdenis ontbreekt niet.
Het lied is voor het eerst verschenen in Loflied voor tegenstem (Baarn 1965).
In het Liedboek voor de kerken (1973) werd het opgenomen als gezang 350. Vervolgens kreeg het ook een plaats in andere kerkelijke liedbundels: Zingt Jubilate (1977, nr. 569); Oud-Katholiek Gezangboek (1990, nr. 980) en Laus Deo (2000, blz. 1083).

Inhoud van het lied

Strofe 1

Het lied is in de wij-vorm geschreven en gericht tot God. In de eerste strofe wordt God beleden als degene die leven geeft dat zichtbaar wordt in wat de aarde voortbrengt, de oogst (vergelijk Deuteronomium 8,10: het is God die het goede land geeft). Deze gave van God vraagt om een antwoord, waarbij de dichter het woord ’vergelden’ in positieve zin hanteert.

Strofe 2

In de tweede strofe verwijst de dichter indirect naar de gelijkenis waarin Jezus een rijke man opvoert die voor zichzelf grotere schuren bouwt om daarin al zijn koren en goederen te bewaren (Lucas 12,13-21). De oogst is niet bedoeld om op te potten voor onszelf, maar dient om de honger op deze aarde te stillen. Deze strofe houdt ons een spiegel voor. De vruchtbaarheid kan ook verstaan worden als de optelsom van alle mogelijkheden die ons ter beschikking staan, en van de welvaart die met onze arbeid in dit deel van de wereld ons deel is geworden. Waartoe wordt deze vruchtbaarheid aangewend? Alleen voor onszelf, in onze ‘schuren’?
Het thema van de gerechtigheid ligt Den Besten na aan het hart. We vinden het als constante terug in zijn liedoeuvre (zie bijvoorbeeld Liedboek 995). In deze tweede strofe wordt God erkend als degene die ons oproept onze verantwoordelijkheid te aanvaarden voor de gerechtigheid. In de woorden ‘goede gaarde’ is een indirecte verwijzing te horen naar het beeld van de wijngaard als omschrijving van de wereld die God aan de mensen toevertrouwt om daar gerechtigheid op te realiseren (Jesaja 5; Matteüs 21,33-41)

Strofe 3

Het eerste woord in de derde strofe ‘Maar’ markeert een omslag. We laten het afweten als het gaat om te doen wat in de tweede strofe als gebod wordt genoemd.
Deze strofe ademt zelfkritiek en erkenning van schromelijk tekortschieten van ons die rijk zijn. We wensen niet gestoord te worden. De dichter spreekt hier de taal van de schuldbelijdenis.
Vanaf het tweede deel van deze strofe en dat loopt door tot in de vierde strofe zien we drie beden om ommekeer, die worden ingezet met respectievelijk ‘Open’, ’Wil’ en ‘Laat’.
De poort is in de Bijbel de plaats waar de berooiden en de gemarginaliseerden in de samenleving zich ophouden en de hand ophouden om in leven te blijven. In de poort wordt tevens recht gesproken (Deuteronomium 15,7 in de (Herziene) Statenvertaling; Ruth 4,1; Spreuken 22,22; Amos 5,10-15).

Strofe 4

In de vierde strofe wordt de blik verschoven van de vrucht op de velden naar onszelf. Hoe staat het met onze vruchten? De dichter bidt om goede daden waarin Gods woord van genade mag opgaan. Het woord ‘opgaan’ wordt hier gebruikt in de zin van tot vervulling komen en wel zo dat wij zelf achter onze goede daden wegvallen. Het is immers de daadkracht van Gods woord van genade die zich ontvouwt in onze daden. Er is geen enkele reden voor enige zelfverheffing als het gaat om de goede daden die uit ons voortkomen. In de combinatie van woord en daad horen we de onverbrekelijke eenheid die zo tekenend is voor het bijbels idioom (vergelijk Jakobus 1,22).

Liturgische bruikbaarheid

Het lied leent zich bij uitstek voor diensten op bid- en dankdagen voor gewas en arbeid, oogstdienst en diensten waarin we ons bezinnen op zin en doel van onze arbeid in de breedste zin van het woord. Daarnaast kan het een goede plaats hebben in diensten waarin het (Wereld)diaconaat en thema’s van schepping en gerechtigheid aandacht krijgen. Het past ook in de tijd voor Pasen met haar accent op boete en inkeer. Ten slotte is het geschikt als lied bij de maaltijd thuis.

Auteur: Arie Broekhuis


Melodie

Het metrum van ‘Sikkels klinken, sikkels blinken’ van Anthony Christiaan Winand Staring (1767-1840) stond model voor het metrum van dit lied. Den Besten noemt het zelf(s) een ‘hommage aan Staring’ (Woord op wieken, Amsterdam 1995, blz. 68). De – in onze oren – wat potsierlijke negentiende-eeuwse melodie van Arnoldus Lijsen (zie: Kun je nog zingen, zing dan mee) leek niet geschikt om de tekst van Ad den Besten te dragen. In het Liedboek voor de kerken (1973) stond het oogstlied ‘God, die leven hebt gegeven’ gebroederlijk naast ‘Zie ons heden voor U treden’, een lied voor de biddag voor het gewas van dezelfde dichter. Voor deze Siamese tweeling hadden zowel Willem Retze Talsma als Willem Vogel een melodie geschreven. De voorkeur van de dichter ging uit naar de melodie van Vogel, maar in het Liedboek voor de kerken werden de twee melodieën keurig over de twee teksten verdeeld. In het Liedboek sneefde ‘Zie ons heden voor u treden’ en bleef het andere lied – dankzij de samenstellers van het Liedboek voor de kerken op de melodie van Vogel – over.

In de eerste twee korte regeltjes zit de kiem voor de gehele melodie. De curve van eerste vier noten keert in gespiegelde vorm terug in de slotregel, waarmee dit motief dus de melodie als het ware omhelst. Het tweede korte regeltje – dat overigens óók een melodische beantwoording van de eerste regel is – keert in uitgebreide vorm terug in de regels 4 en 5. De enige vreemde eend in de bijt is de derde regel, niet meer dan een laddertje om de melodie letterlijk op een hoger plan te brengen, waarna ze in de tweede helft weer rustig kan afdalen.

In het Compendium bij het Liedboek voor de kerken stelt Willem Vogel voor het lied – indien mogelijk – een toon hoger te zingen. Deze mogelijkheid dient zich aan als de bijeengekomen zangers graag en in een prettig klinkende ruimte zingen, want hoewel het lied hoog inzet is de tweede noot ook meteen de hoogste van de melodie.

Ook Liedboek 422 heeft dezelfde melodie. De begeleidingen zijn respectievelijk drie- en vierstemmig en van de hand van de meester zelf. Ze munten uit in eenvoud. De koorzettingen zijn van ondergetekende, die het niet kon laten allerlei imitaties in de verschillende stemmen door te voeren. In de driestemmige zetting bij Liedboek 422 kan naar believen de middenstem worden uitgevoerd door alten, tenoren of een combinatie van beide stemtypen. Betreffende de tempoaanduiding volg ik de bewoordingen van de componist: ‘een veerkrachtig (dat is een niet te snel en niet te langzaam) tempo’. Dat vertaal ik dan maar in MM=72.

Auteur: Christiaan Winter

Opmerking: In de koorzetting bij Liedboek 718 dienen de overbindingen in de alt- en de tenorpartij natuurlijk als langere notenwaarden gelezen te worden. In Liedboek 422 is zowel in de melodie als in de zettingen als slotnoot een hele noot aangegeven. Dat moet – als bij Liedboek 718 – een halve noot en een halve rust zijn, zodat het volgende vers in een doorgaande beweging ingezet kan worden. Dit is in latere drukken gecorrigeerd.


Media

Uitvoerenden: Vocaal Ensemble Cantare o.l.v. Richard Vos; Hendrik Jan de Bie, orgel