Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

721 - Houd ons bijeen, God, rond uw woord


Erhalt uns Herr, bei deinem Wort

Wittenberg 1543

Tekst

Herkomst van de tekst

Ontstaan

Reeds in 1529 hadden de Turken voor de poorten van Wenen gestaan en had Martin Luther in zijn geschrift ‘Vom Kriege wider die Türken’ uitgedragen dat het Turkse gevaar slechts afgewend kon worden ‘door boetedoening, gebed en godsvertrouwen’. Aansluitend schreef hij toen zijn lied ‘Verleih uns Frieden genädiglich’ (Liedboek 414). Twaalf jaar later leek de Ottomaanse dreiging alleen nog maar groter te zijn geworden: het Turkse leger van Sultan Soliman II had in 1541 de keizerlijke troepen van Ferdinand bij Boedapest verslagen en grote delen van Hongarije in bezit genomen. Van daaruit dreigden de Turkse troepen de Duitse landen definitief onder de voet te zullen lopen.
Daarnaast had Frankrijk met de Turken een verbond gesloten en ging het gerucht dat paus Paulus III zich hierbij had aangesloten. Allerlei geheimzinnige branden zouden in Duitsland in opdracht van de paus zijn aangestoken. Toen ook nog de keizerlijke vloot in de Middellandse Zee bij Algiers door een orkaan totaal werd vernietigd, was de politieke situatie in Duitsland uiterst penibel geworden.
Maar ook kerkelijk gezien was er veel dreiging. De jezuïetenorde werd in 1541 officieel door de paus erkend, de inquisitie werd nieuw leven ingeblazen en het toegezegde concilie werd telkens uitgesteld. Luther zag zijn reformatorische werk onder grote druk staan en leed daarnaast ook persoonlijk aan allerlei fysieke en psychische kwalen. Het nieuwe evangelische geloof leek in de kiem gesmoord te worden.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat de liederen uit Luthers laatste levensfase vrijwel allemaal een donkere ondertoon hebben, zoals naast ‘Erhalt uns, Herr’ ook ‘Vater unser im Himmelreich’ (vergelijk Liedboek 370), ‘Christ unser Herr zum Jordan kam’ (Liedboek 522) en ‘Was fürchtst du Feind Herodes sehr.’

Vanwege de grote Turkse dreiging liet keurvorst Johann Friedrich (‘De grootmoedige’) in Saksen overal gebedsdiensten beleggen. Tijdens deze diensten klonk in 1541 voor de eerste keer ‘Erhalt uns, Herr’. Boven het lied had Luther geschreven:

Ein Kinderlied, zu singen, wider die zween Ertzfeinde Christi und seiner heiligen Kirchen, den Bapst und Türcken, etc.
(‘Een kinderlied, te zingen, tegen de twee aartsvijanden van Christus en zijn heilige Kerk, de paus en de Turken’.)

De kinderen waren volgens Luther onschuldig aan deze rampzalige situatie. Hij schrijft:

Lieve christenkinderen, zingt en bidt getroost tegen de twee grootste erfvijanden van Christus en zijn leden, opdat God, de barmhartige Vader, om Christus’ wil zijn kerk voortaan de vrede zou willen geven, of, als Hij zal straffen (wat wij zeker verdienen) dat het een vaderlijke straf zou mogen zijn. Doet hierin je uiterste best, want helaas zijn er onder de oude mensen weinigen die zich hierover met ernst bekommeren. Wast op in de genade en in de kennis van onze Heer en Heiland Jezus Christus. Amen. 

De tijd van lange ballades, leerstellige catechismusliederen, liturgische liederen en psalmliederen was voorbij. In slechts twaalf regels zegt hij kort en bondig wat hij te zeggen heeft. Het is, naast ‘Verleih uns Frieden’, het kortste lied van Luther. Het is heel compact en laat aan duidelijkheid niets te wensen over. Fel gaat Luther tekeer tegen de ‘twee aartsvijanden van Christus’ (de paus en de Turken) en noemt ze in de tweede regel van de eerste strofe ook direct bij name: ‘und steur des Papst und Türken Mord’ (‘betoom de moord van de paus en de Turken’).
Luther is in zijn laatste levensfase uiterst ongeduldig. Alles wat tegen de nieuwe evangelische leer ingaat, moet het zwaar ontgelden, de zaak van God staat op het spel. Was alles dan voor niets geweest? Hij schrijft in 1545 zijn laatste aanklacht tegen Rome: Wider das Papsttum zu Rom, vom Teufel gestiftet’ (‘Tegen het door de duivel gestichte pausdom van Rome’). Het is voor of tegen Christus. In de meest ongenuanceerde bewoordingen laat hij zich in deze periode uit over de paus, de Turken, de Joden, schoolmeesters die niet kunnen zingen, collega-theologen, kortom: iedereen die zich niet wilde verbinden met zijn nieuw ontdekte evangelie.

Die tweede regel van de eerste strofe van ‘Erhalt uns, Herr’ zal dan ook eeuwenlang een heftig twistpunt worden.

Erhalt uns Herr bei deinem Wort
und steur des Papst und Türken Mord,
die Jesum Christum deinen Sohn,
wollen stürzen von deinem Thron.

Beweis dein Macht, Herr Jesu Christ,
der du Herr aller Herren bist,
beschirm dein arme Christenheit,
daß sie dich lob in Ewigkeit.

Gott, Heilger Geist, du Tröster wert,
gib deim Volk einrlei Sinn auf Erd,
steh bei uns in der letzten Not,
gleit uns ins Leben aus dem Tod.

Gezangboek Valentin Babst (1545)

Tekstvarianten

Eind 1541, begin 1542 was het lied verspreid op losse uitgaven, in 1543 werd het opgenomen in ‘Geistliche Lieder zu Wittemberg’ van Joseph Klug. Vanaf dat moment is het lied nooit meer uit de Duitse liedboeken verdwenen geweest. Maar van dit lied is tevens door het polemische karakter ervan, meer dan bij enig ander kerklied, een oneindige reeks van varianten verschenen.
In 1545 wordt ‘Erhalt uns, Herr’ opgenomen in het ‘Leipziger Gesangbuch’ met het bekende bovenschrift ‘Ein Kinderlied, zu singen…’. In hetzelfde jaar begint dan uiteindelijk ook het langverwachte Concilie van Trente (1545-1563) en schrijft Luthers vriend en naaste medewerker Justus Jonas met het oog op dit belangrijke concilie aanvullend nog twee strofen:

Ihr Anschlag, Herr, zu nichten mach,
laß sie treffen die böse Sach
und stürz sie in die Gruben ein,
die sie machen den Schriften dein

So werden sie erkennen doch
Daß du, unser Gott, lebest noch
Und hilfst gewaltig deiner Schar,
Die sich auf dich verlässet gar.

Vooral bij de toenmalige rooms-katholieken wekte dit lied door die tweede regel van de eerste strofe vanzelfsprekend veel weerstand op, maar ook in veel lutherse steden werd de tekst aangepast. Zo besloot het gemeentebestuur van het luthers gezinde Nürnberg in maart 1547 dat tijdens het zesdaagse bezoek van de keizer aan de stad ‘Erhalt uns, Herr’ alleen nog ’s morgens in de vroegmis gezongen mocht worden. Na vertrek van de keizer werd het lied weer des te enthousiaster in alle dagelijkse diensten aangeheven, maar een jaar later veranderde Andreas Osiander op verzoek van het gemeentebestuur de tweede regel alsnog in:

Erhalt uns Herr, bei deinem Wort
Und wehr des Satans List und Mord

In de daaropvolgende jaren ontstaat een lange reeks van varianten:

Und steur der Feind List und Mord…
Und steur aller Feinde Mord…
Und steur deiner Feinde Mord…
Und steur der Widerschristen Mord…
Und steur des Satans Lug und Mord…
Und steur der Calvinisten Mord…

Rooms-katholieke versies moesten de lutheranen in een ketters daglicht stellen:

Erhalt uns, Pabst bei deinem wort
und steur allen mit krieg und mort,
die dich nicht fürchten und dein Mom,
wolln stürzen dich vom Stuhl zu Rom.

O stracker geist des Pabstes herd,
schaff den Sauiten frid auff Erdt,
die Lutherischen schlag all zu Todt,
das ist ihres herzen fremden bott.
      

In een uitgave van 1586 lezen wij:

Erhalt uns, Herr, bei deinem Wort
den Ketzern wehr, die Türken mord,
die Christum und die Kirche schon,
wolen stürzen von ihren Thron.

Grimmige spot vinden wij in:

Erhalt uns, Herr, bei deiner Wurst,
sechs Maß, die löschen einen den Durst.

Het zingen van het lied werd binnen de rooms-katholieke gebieden tot in de achttiende eeuw zelfs in alle reformatorische steden en dorpen (behalve op Hervormingsdag), op straffe van lijfstraffen verboden.

Dat ‘Erhalt uns, Herr’ in de kern een heel goed kerklied was, blijkt wel uit het feit dat ondanks alle ongekend felle polemiek en roering het lied altijd gezongen is blijven worden. De gemeente zong het graag, ongeacht de talloze varianten die de ronde deden.

Inhoud

Het lied is trinitarisch van opbouw: in de eerste strofe staat God centraal, in de tweede ‘Christus’ en in de derde de ‘heilige Geest’, de ‘Trooster’. Het lied staat, ondanks alle felheid die erin verborgen is, volledig in de reformatorische traditie, een traditie waarin het ‘Woord’ centraal staat en waarin het ‘sola scriptura’ en ‘solus Christus’ centrale kernwaarden zijn. Daarnaast staat ‘Erhalt uns, Herr’ ook in de traditie van het ‘gebedslied’, zoals de oude middeleeuwse hymnen altijd gezongen gebeden waren.

Strofe 1

In de eerste strofe wordt God direct aangeroepen voor behoud van het geloof door het vasthouden aan Gods woord. Alleen dit geloof kan hulp bieden in de zo dodelijk dreigende actuele situatie en een eind maken aan het vijandelijke moorden. Andere machten dan Christus willen heersen (‘wollen stürzen von deinem Thron’). Taal en inhoud doen denken aan Psalm 119, 116 ‘Erhalte mich durch dein Wort, daß ich lebe und laß mich nicht zu Schanden werden über meiner Hoffnung’.

Strofe 2

In de tweede strofe wordt gebeden dat Christus zijn macht zal bewijzen. Hierin horen wij Filippenzen 2,9-11 en Openbaring 17,14 en 19,16. Zo kan de christenheid, die van binnenuit door de paus en van buitenaf door de Turken bedreigd wordt, beschermd worden. Met dit voor ogen kan God alleen nog maar geprezen worden.

Strofe 3

De derde en laatste strofe richt zich, zoals bij veel slotstrofen, op de eeuwigheid. Nu is het gebed gericht tot de heilige Geest. Niet op de weg ‘van het leven naar de dood’, maar ‘naar het leven vanuit de dood’, dus naar Gods eeuwigheid. Terwijl in de voorgaande strofen de reële actuele situatie is benoemd, geldt dit voor tijd en eeuwigheid, dus ook voor komende generaties.

De drie strofen bestaan uit vier regels van acht lettergrepen in de rijmvorm aabb (paarrijm), met een jambische versmaat, te vergelijken met de ambrosiaanse oud-kerkelijke hymnen.

Nederlandse bewerkingen in het Liedboek

Bovengenoemde noties zijn in de moderne vertalingen van Sytze de Vries (Liedboek 721) en Jaap Zijlstra (Liedboek 722) op een creatieve manier meegenomen. In eerste instantie was door de liedboekredactie een nieuwe vertaalopdracht gegeven aan Jaap Zijlstra omdat de vertalingen van Pieter Boendermaker en Ad den Besten enige vragen opriepen. Hoewel onder de vertaling van Zijlstra staat aangegeven dat het ‘vrij naar Luther’ is, zijn de hoofdcontouren van Luthers lied wel degelijk aanwezig. Alle kernwaarden en kernwoorden zijn in een hedendaags taalidioom volkomen herkenbaar gebleven. De nieuwe tekst van Zijlstra werd aldus akkoord bevonden, maar omdat de nieuwe tekst toch wat verder weg is komen te staan van het origineel en veel minder trinitarisch is, werd ook aan Sytze de Vries gevraagd een nieuwe vertaling te maken. Uiteindelijk is besloten beide teksten op te nemen.

Jaap Zijlstra legt in de eerste strofe alle nadruk op het ‘Woord’ en laat de tweede polemische regel en het ‘van de hoge troon stoten' buiten beschouwing. Het ‘Woord’ horen we bij Zijlstra echter des temeer in 'Uw stem’, ‘heilig woord’ en ‘hart der schriften’. Sytze de Vries neemt wel onverkort de felheid van Luther over: ‘houd tegen wie uw heil vermoordt’ en ‘men bestrijdt dat Hij regeert’.

Sytze de Vries blijft ook in de tweede strofe dicht bij het origineel, waarbij opvalt dat het brede begrip ‘arme christenheid’ van Luther zich bij hem beperkt tot ‘uw kerk’ en het ‘lof zingen’ is vervangen door ‘zegent in haar lied’. Ook Zijlstra vertaalt het ‘loven’ door ‘zegening’, wellicht in de gedachte dat ‘God troont op de lofzangen Israëls’ en daarmee impliciet zegent.

Sytze de Vries versterkt de imperatief van het gebedslied door ook in de derde strofe te beginnen met een gebiedende wijs: ‘Blaas, Trooster, ...’ daar waar Luther pas in de tweede regel met ‘gib’ deze werkwoordsvorm bezigt. Zo komt de trinitarische vorm duidelijk tot uitdrukking: ‘Houd ons bijeen, God, rond uw woord’, Kom Christus, toon uw ware macht’ en ‘Blaas, Trooster, ons de adem in’. Fraai sluit de Vries af met ‘leid ons dan met uw levenswoord’ en is de cirkel met de eerste strofe weer gesloten, het ‘woord’ staat centraal, begin en einde!
Bij Zijlstra en de Vries is ‘deim Volk’, ‘uw volk’, alleen terug te vinden in het ‘ons’: ‘maak ons op aarde eensgezind’ en ‘maak uw genade in ons groot’. Juist hierdoor ontstaat nieuwe ruimte voor verbeelding, te veel benoemen kan ook te zeer beperken.

Alle zestiende-eeuwse beelden komen zo tot leven met nieuwe woorden. De traditie klinkt mee en krijgt nog meer inhoud door de verbinding met hedendaags taalgebruik. De kracht van het lied is zijn compactheid, door de strenge vorm wordt nieuwe creativiteit opgeroepen. Bij de bespreking van de melodie zullen we zien hoe sterk deze is. Het is de kracht van deze muziek die afstraalt op de nieuw geschreven teksten.

Verspreiding

Duitsland

In Duitsland blijft het lied onverminderd populair. Het lied heeft een boeiende geschiedenis die altijd gekenmerkt is geweest door veel discussie en strijdbaarheid. Hieronder een kleine selectie van de meest opvallende momenten.

Allereerst blijkt met dit lied meer dan ooit dat de jezuïeten er niet ver naast zaten toen ze opmerkten dat de liederen van Luther meer mensen van het room-katholieke geloof hadden afgetrokken dan al zijn geschriften en preken bij elkaar. Een Beierse hertog liet zich tegenover zijn hovelingen eens ontvallen:

Doe alles wat verboden is, maar wordt niet Luthers en zing niet het godslasterlijke ‘Erhalt uns Herr, bei deinem Wort’.

Een wat edeler voorbeeld zien we bij het verlenen van gratie aan de keurvorst Johann Friedrich von Sachsen in 1547. Na de gevangenneming van haar man bij de slag bij Mühlberg liet Sibylla van Kleef in de slotkapel van Weimar driemaal per week het ‘Erhalt uns Herr’ zingen en voegde daar de volgende strofe aan toe:

Ach Herr, lass dir befohlen sein
unsern Landsherrn, den Diener dein,
im festen Glauben ihn erhalt
und rett ihn aus der Feind Gewalt.

Aanvankelijk kreeg Johann Friedrich de doodstraf, maar keizer Karel V verleende vijf jaar later uiteindelijk gratie, waarna Sibylla in 1552 de laatste strofe veranderde:

Wir danken dir, o treuer Gott,
Dass du unsers Landsfürsten Not
Gewendet hat so gnädiglich,
Regier ihn forthin seliglich.

Dat ‘Erhalt uns Herr’ in brede kring snel bekend was geworden laat ook de houtsnede zien die Leonhard Jacobi in 1549 maakte tijdens de heftige politiek-theologische tegenstellingen van het ‘Augburgse Interim’. Deze afbeelding werd gemaakt na de verloren Schmalkaldische Oorlog (1546-1547) en verspreidde zich op pamfletten snel door het land. Centraal staat ‘Erhalt uns, Herr, bei deinem Wort’, dat in beeld en tekst is weergegeven.
De houtsnede toont bovenaan het eindgericht met God, Christus en de Heilige Geest in de gestalte van een duif in de wolken. Daaronder worden de katholieke geestelijken en een Turk de hel in getrokken, gekweld door kleine duivels. Links staan onder anderen Martin Luther, Johann Friedrich van Saksen, Melanchton en Jan Hus, rechts staat een groep met vrouwen waaronder Sibylla von Kleve en Catharina von Bora. Onder het beeld zijn de vijf strofen van ‘Erhalt uns Herr’ afgedrukt. Terwijl de eerste drie strofen met verwijzingen naar de triniteit in de hemelse sferen zijn weergegeven, worden de laatste twee strofen (van Justus Jonas) op het onderste gedeelte gesymboliseerd. De onrustige weergave van deze scene laat de vertwijfeling zien van de heftig gesticulerende verdoemden en staat in schril contrast met de rustige geloofszekerheid van de protestanten. Genade en heil op de Lutherse gedeelte van het beeld, dood en verdoemenis aan het kant van de katholieken en de heidenen…

Houtsnede Leonhardt Jacobi (1549)

Luthers naaste medewerker op muzikaal gebied Johann Walter (1496-1570) had zich in 1554, na ernstige conflicten rondom het ‘Augsburgse Interim’, in Torgau teruggetrokken en had zijn ambt als cantor uiteindelijk officieel neergelegd. Als dank aan zijn landheer hertog Johann Wilhelm I van Sachsen-Weimar componeerde hij in 1566 als ‘Opus ultimum’, een verzameling motetten, waarvan Luthers strijdlied ‘Erhalt uns, Herr, bei deinem Wort’ centraal stond. In het voorwoord noemt Walter dit werk een ‘Valete’ (groet) aan Luther en zijn Reformatie. Het zes-stemmige motet is een dankbaar eerbetoon, een belijdenis en een testament, een afsluiting van een periode van grote vernieuwingen op theologisch en kerkmuzikaal gebied. Met ‘Erhalt uns Herr’ kon Johann Walter nog één keer zeggen wat hij te zeggen had.

Nederland

In Nederland is ‘Erhalt uns Herr’ al in de zestiende eeuw te vinden in het noorden van ons land. In psalmboeken van Datheen uit 1574 (‘Emder editie’) vinden we, naast het ‘Onze Vader’ en de ‘Belijdenis des Geloofs’, ook nog enkele andere liederen van Luther, waaronder ‘Erhalt uns, Herr, bei deinem Wort’. De verspreiding van deze psalmboeken in het noorden had zeker te maken met het feit dat vanuit het Duitse Emden de psalmboekjes de grens over kwamen. Verschillende synodes hebben getracht de verspreiding van de vertaalde Duitse liederen tegen te gaan, maar deze gezangen moeten tot diep in de achttiende eeuw geklonken hebben.

Erholdt ons Heere by dynen woort,
Und sture des Paus en Turcken moort,
Die Jesum Christum dynen Soon,
Storten willen van dynen Throon.

Bewijst dyne macht Here Jesu Christ
Die du Heere aller Heeren bist,
Beschermt dyn arme Christenheyt,
Dat sy dy louen in eewicheyt.

Godt heylige Geest du trooster weerd
Geeft dijn volck eenerley sin op Eerd’
Staet by ons inder lesten noodt,
Gheleydt ons int leuen wt den doodt.

(Datheen)

In ons land komen we het lied, naast de hierboven genoemde psalmboeken van Datheen, tegen in de Veelderhande schriftuerlijcke Liedeken (1552-1554), in de Bonner Gesängbücher (1565, 1567), in de Antwerpse Gezangboeken van Van Haecht (1579, 1581, 1582), in het Woerdische Sangboeck (1589) en de lutherse gezangboeken van Leiden en Amsterdam (1605). Het lied verschijnt dan alleen nog in de Lutherse Consistoriale Bundel van 1779, voordat het zo’n 180 jaar later in het Evangelisch-Luthers Gezangboek van 1955 weer zal worden opgenomen.

In de negentiende eeuw vinden we een vertaling van Jan Jacob Lodewijk ten Kate in zijn bundel ‘Luthers Harp’ (1853), welke in 1882 werd opgenomen in de gereformeerde liedbundel Stem en snaren.

Bewaar ons bij uw woord, o God!
Verstrooi des vijands gruwelrot,
Dat Jezus, Uw gezalfden Zoon,
Wil bonzen van Uw hemelthroon!

En Gij, o aller heeren Heer!
Bewijs uw macht! Verhoog Uw eer!
Bescherm uw volk, dat Gij verbeidt
En loven zal in eeuwigheid!

Och, Heer! Wees met ons leed begaan!
Trek U den druk der Christnen aan!
Behoud ons bij een vast geloof!
Geef ons Uw haatren niet ten roof!

Beschaam hunne ongerechtigheên!
Jaag hun gevloekten Raad uit één,
En doe hen vallen in het net,
Voor de arme Christnen uitgezet!

Zoo zie de Hel en berst’ van spijt,
Dat Ge eeuwig onze Koning zijt,
En ’t kuddeken ter zijde staat,
Dat zich geheel op U verlaat!

Twee vertalingen uit de twintigste eeuw vragen onze aandacht. Allereerst de tekst die Pieter Boendermaker schreef voor het Gezangboek der Evangelisch-Lutherse Kerk (1955, nr. 140). Daarnaast de vertaling van Ad den Besten die voor het eerst verscheen in Honderdnegentien gezangen van de Gereformeerde Kerken in Nederland (z.j. [1965], gezang 73). Deze tekst verscheen daarna ook in het Gezangboek van de Evangelische Broedergemeente in Nederland (1969, nr. 289) en Filippus liederenboek (z.j. [1970], nr. 3), een bundeltje dat vooral in gereformeerde kringen bekendheid genoot voorafgaand aan het Liedboek voor de kerken.
De tekst die als gezang 310 in het Liedboek voor de kerken (1973) werd opgenomen, en waaronder de naam van Pieter Boendermaker staat, is, zoals hij toelicht in het Compendium (k. 721) ‘een soort compromis tussen de lezing van het ELG (nr. 140) en die van de gereformeerde bundel 119 Gezangen (nr. 73), welke laatste van Ad den Besten stamde, met de aantekening dat de derde strofe in 1969 nog een geheel nieuwe gestalte kreeg’.

Ter vergelijking de drie teksten:

vertaling Pieter Boendermaker 1955
vertaling Ad den Besten 1965
tekstversie Liedboek voor de kerken 1973

Heer, houd ons staande bij uw Woord,
betoom der bozen roof en moord,
die wapens smeden om uw Zoon
te stoten van uw hoge troon.

Heer Jezus Christus, toon uw macht.
Heer aller heren, kom met kracht;
bescherm uw arme Christenheid,
dat zij U loov’ in eeuwigheid.

God, Heil’ge Geest, die Trooster zijt,
neem weg, wat uw gemeente scheidt,
wees bij ons in de laatste nood,
leid ons ten leven uit de dood.

Bewaar ons, Here, bij uw woord.
De boze vijand brandt en moordt;
hij trekt ten strijde om uw Zoon
met list te stoten van uw troon.

Heer Jezus Christus, toon uw macht
aan satan, die uw volk veracht.
Behoed uw arme Christenheid,
dat zij U love t’ allen tijd.

O Geest, die ons bij God bewaart,
verenig Gij uw volk op aard.
Wees bij ons in de laatste nood
en voer ons veilig door de dood.

Bewaar ons, Here bij uw woord,
betoom des vijands roof en moord.
Hij trok ten strijde om uw Zoon
te stoten van uw hoge troon.

Heer Jezus Christus, toon uw macht,
Heer aller heren, kom met kracht.
Bescherm uw arme christenheid,
dat zij U love te allen tijd.

O Geest, die onze Trooster zijt,
geef dat uw volk één Heer belijdt,
wees bij ons in de laatste nood,
leid ons ten leven uit de dood.

In Poëzie om te zingen (Zoetermeer 1998, 86) nam Ad den Besten een herziene vertaling op, waarin weer een vleugje Boendermaker is te vinden (1.4 en 2.3):

Bewaar ons, Here, bij uw woord.
De boze vijand rooft en moordt;
hij trok ten strijde om uw Zoon
te stoten van uw hoge troon.

Heer Jezus Christus, toon uw macht
aan Satan, die uw volk veracht,
bescherm uw arme christenheid,
dat zij u love te allen tijd.

God Heil’ge Geest, keer bij ons in,
maak ons tot één volk, één van zin,
wees bij ons in de laatste nood
en leid ons veilig door de dood.


Melodie

Zoals Luther bij de ottomaanse dreiging van 1529 voor zijn lied ‘Verleih uns Frieden genädiglich’ teruggreep op de gregoriaanse melodie van ‘Da pacem Domine’, zo stond hem in 1541 bij zijn ‘strijdlied’ ‘Erhalt uns, Herr’ de oud-kerkelijke hymne ‘Veni redemptor gentium’ voor ogen, de hymne die overigens ook aan de basis stond van ‘Nun komm der Heiden Heiland’ (‘Kom tot ons de wereld wacht’ – Liedboek 433). Het is een korte, krachtige melodie die zijn gebedstekst overtuigend tot uitdrukking moest kunnen brengen.

Vergelijking gregoriaans en melodie van Luther

Getrouw volgt Luther de melodie van de oude hymne. In de eerste regel zien we alleen een kleine uitzondering bij de tweede noot, die nu een kleine terts hoger staat dan in het origineel. Bewust komt zo het ‘Er-hált’ naar voren (‘Houd óns bijeen, God, rond uw woord’). In de tweede regel wordt de vierde noot een secunde verhoogd, opnieuw een kleine wijziging. Maar hierdoor komt er een beslissende stuwing in de melodie, die bij de vierde noot in de derde regel zelfs een kleine terts boven het gregoriaans doet uitstijgen, precies op de gulden snede van de melodie, precies op de tekst ‘Je-sum Chrís-tum’. Het nieuwe kerklied maakt zich hier los van het eeuwenoude gregoriaans, het nieuwe geloof uitgetekend in een nieuwe muzikale orde. De laatste regel staat het verst af van de hymne. Na het hoogtepunt van de derde regel moet de melodie langzaam kunnen landen. Geleidelijk aan komt de melodie terug in de oude structuren, totdat de laatste drie noten weer identiek zijn. De dalende lijnen symboliseren intussen fraai het ‘stürzen von deinem Thron’.

Luthers melodie begint met een dubbele omspeling van de grondtoon e’. In de tweede regel zien we een kleine terts hoger een dubbele omspeling van de stijgende lijn g’-a’-b’, waarmee al wordt gebroken met de glijdende melodiek van het gregoriaans. De derde regel speelt zich zelfs een grote terts hoger af, de spanning neemt toe totdat het hoogtepunt van de melodie wordt bereikt en er muziek ontstaat het ‘gregoriaans voorbij’. Zoals hierboven beschreven daalt (vanaf de slotnoot g’ van de derde regel) de laatste regel geleidelijk weer in rustige lijnen naar de grondtoon e’.

Het ritme van de nieuwe melodie is eenvoudig en daardoor direct goed mee te zingen: de eerste en laatste noot van elke regel zijn hele noten en de tussenliggende zijn halve noten. Iedere regel begint met een jambe (licht-zwaar), het accent valt telkens op de tweede lettergreep met alleen een opvallende uitzondering aan het eind van de laatste regel van de eerste strofe: ‘wol-lén stür-zén von deinem Thron’. Luther leefde in de tijd dat de lettergrepen nog geteld werden en er weinig aandacht was voor arsis en thesis, zwaar en licht. Maar in dit lied gaan de tekstaccenten heel goed samen, behalve dus in die weerbarstige laatste regel waar ‘Jesum Christum’ van de troon gestoten dreigt te worden.

De kerktoonsoort is dorisch, al neigt de melodie door de kleine sext (op de herstelde c”) bij de tweede noot in de derde regel ook al naar e-klein. In een aantal latere uitgaven zien we deze e-klein toonsoort ook nog aan het eind van het lied door de afsluiting met een halve seconde (e’-dis’-e’ in plaats van e’-d’-e’). Bij het hoofdstuk ‘verspreiding’ zullen we hieronder daarvan enkele voorbeelden geven.

Het is opvallend dat de van oorsprong dorische melodie in de meeste liedboeken in e-klein is afgedrukt, dus met als voorlaatste noot een dis’ en geen d’. Alleen de grote Nederlandse liedboeken van 1973 en 2013 noteren een d’, evenals de Honderdnegentien gezangen van de Gereformeerde Kerken in Nederland (1965; gezang 73). Alleen nog in de Duitse bundel Litanei und Lobgesang uit 1934 komen we deze dorische notatie tegen. Deze bundel was een uitgave van de ‘Berneuchener Kreis’, een liturgische beweging die in 1922 was ontstaan en teruggreep op de oude bronnen. De muzieknotatie is dan ook a-metrisch met alleen de allerlaatste noot verlengd aangegeven.

Muziekvoorbeeld uit Litanei und Lobgesang (1934)

De melodie heeft (net als ‘Kom tot ons de wereld wacht’ – Liedboek 433) een opvallende ‘spiegelsymmetrie’: in de eerste + vierde regel en in de tweede + derde regel (g’-a’-b’-d’-b’-a’-g’). Al met al een kunststuk in een notendop!


Liturgische bruikbaarheid

In de eerste jaren van de reformatie werd het lied ’s morgens en ’s avonds bij het luiden van de klokken, in de vespers, na de preek en bij het heilig Avondmaal gezongen. Ook bij bijzondere plechtigheden werd het aangeheven, zoals op hervormingsdagen en bij Lutherherdenkingen. In het Liedboek voor de kerken (1973) is het opgenomen bij de rubriek ‘Kerk’, in het Liedboek staat het bij de rubriek ‘Hervormingsdag’. Het is het Lutherse zondagslied op deze dag. Het lied is in de koor- en orgelliteratuur vele malen bewerkt, van Johann Walter tot Heinrich Schütz, van Johann Sebastian Bach tot Ernst Pepping.

Auteur: Hans Jansen