Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

72a - Voor kleine mensen is hij bereikbaar


Antwoordpsalm
Vijftig psalmen

 


Tekst

Vijftig psalmen

Begin jaren zestig van de vorige eeuw vatte Huub Oosterhuis met zijn leermeester, professor in de exegese Han Renckens, het plan op om een nieuwe psalmvertaling te maken. Deze vertaling moest naar de wensen van de vernieuwingen in die tijd liturgisch goed bruikbaar zijn en vooral ook beantwoorden aan het moderne levensgevoel. De poëtische kracht van het Nederlands mocht daarbij niet ten koste gaan van de betekenis van de Hebreeuwse grondtekst.
Het was de bedoeling dat een team van dichters en exegeten deze vertaling op zich zou nemen. Men had aanvankelijk veel mensen op het oog voor dit team. Voor de samenstelling werd ook toenadering gezocht binnen protestantse kring, maar daar was men druk bezig met de nieuwe psalmberijming (1968), die in het Liedboek voor de kerken (1973) zou worden opgenomen. Uiteindelijk bestond het team naast Oosterhuis uit de dichter Michel van der Plas (1927-2013), met als exegeten Pius Drijvers (1925-2013) en Han Renckens (1908-2001). In 1967 werd een eerste ‘proeve’ gepubliceerd: Vijftig psalmen (Bilthoven 1967). De vertaling zou in de wandelgangen bekend worden als de DROP-vertaling, naar de beginletters van de achternamen van de verantwoordelijken voor de vertaling.
Het is bij deze ene publicatie gebleven: een vertaling van de overige honderd psalmen is nooit meer door dit viermanschap opgepakt. De vijftig psalmen zijn niet strofisch berijmd, maar zijn – beantwoordend aan de Hebreeuwse structuur – vertaald in een open dichtvorm, die de weg opende naar de beurtzangen die componist Bernard Huijbers in ons land, in navolging van Joseph Gelineau (1920-2008), ging toonzetten.
Meer informatie over de totstandkoming van ‘Vijftig psalmen’ is te vinden in Kees Kok, De vleugels van een lied. Over de liturgische poëzie van Huub Oosterhuis (Baarn 1990, blz. 45-54).

Ontstaan en verspreiding

Het gezang ‘Voor kleine mensen’ is gebaseerd op de vertaling uit Vijftig psalmen (blz. 73-74), maar er is een selectie gemaakt van de psalmverzen, waarbij ook een andere volgorde is gehanteerd. De verzen 13 en 14 werden vooraan gezet met de intentie om deze te gebruiken als refrein. De exacte volgorde van de overige verzen uit de vertaling zijn 4a, 4c, 4d, 5a, 6b, 6c, 7a, 7b, 3, 16a, 16c, 17.
Twee wijzigingen werden aangebracht. In de oorspronkelijke vertaling van vers 13b staat ‘de rechtelozen geeft hij hoop’ en in de liedbewerking werd dit ‘Hij geeft hoop aan rechtelozen’. In vers 5 werd het voegwoord ‘zoals de zon’ vervangen door ‘als’.
We kunnen de bewerking ‘Voor kleine mensen’ door de ontstane strofische bouw karakteriseren als een psalmlied. Het is niet duidelijk of Oosterhuis of Huijbers de tekst van deze bewerking samenstelde.

De eerste compositie op deze tekst werd gemaakt door Huijbers, zie Liturgische Gezangen I (1979, nr. 149). Een tweede compositie, in de vorm van een gesloten lied, volgde vrij snel daarna van de hand van J. Eijgenraam (nr. 209), welke versie vanwege de toegankelijke melodie veel bekender zou worden in de liturgische praktijk.
Tom Löwenthal maakte een derde toonzetting, die in het Liedboek is opgenomen. Deze compositie is voor het eerst gepubliceerd in de partituur Wees hier aanwezig (Hilversum 1981) en opgenomen in de bundels Liturgische Gezangen II (1985, nr. 25) en Gezangen voor Liturgie (1984, nr. 72-II), later in de bundel van Oosterhuis: Verzameld Liedboek (Kampen 2004, blz. 76-77). De compositie van Löwenthal werd ook opgenomen in het Oud-Katholiek Gezangboek (1990, nr. 241) en voorts in de bundel Zangen van zoeken en zien (2015, nr. 467b).

Opmerkelijk is dat in de composities van Eijgenraam en Löwenthal de derde persoon ‘hij’ met hoofdletter staat; het Liedboek schrijft ‘hij’ met een kleine letter conform de oorspronkelijke tekst van ‘Vijftig psalmen’.
De tekstdichter Oosterhuis zelf nam de liedtekst op in zijn boek Gebeden en psalmen onder de titel ‘Vergezicht’ (Baarn 1984, blz. 62) en later in Gezongen Liedboek. Verzamelde teksten (Baarn 1993, blz. 77) – daar luidt de voetnoot niet ‘Psalm 72’ maar ‘naar Psalm 72’. Hij schrijft daarin ‘hij’ consequent met hoofdletter. In beide tekstversies ontbreekt overigens (abusievelijk) het voegwoord ‘die’ in de eerste regel van de derde strofe: ‘Zoals de dauw die de aarde drenkt’.

Vorm

De tekst bestaat uit vijf vierregelige strofen; de eerste strofe is bedoeld als refrein. Het aantal lettergrepen per regel en het metrum zijn onregelmatig. Grammaticaal worden verschillende korte zinnen met een komma aan elkaar gekoppeld, soms zonder persoonsvorm; regels zijn soms min of meer in tweeën opgedeeld, telkens door een komma.
Er is geen eindrijm. Wel zien we verschillende klankherhalingen: in het refrein de open klinker ‘aa’; in strofe 2 en 4 de open klinker ‘oo’. In strofe 3 begint iedere regel met de stemhebbende medeklinker ‘z’. Alliteratie treffen we aan in strofe 3: de machten die ons dwingen (regel 2) en breken en binden (regel 3). De klank ‘on’ zien we tweemaal in regel 4 onvergankelijk – zon. In strofe 2 een onvolledige klankherhaling in regel 1 en 2: zoals en zo zal. In de laatste regel de ‘v’: ‘vrede in overvloed’. In strofe 3 zien we een koppeling van vloed met overvloed. In strofe 3 ten slotte de medeklinkers ‘v’ en ‘l’ in vloed - golvende velden.
Er zijn opmerkelijke woordherhalingen. In de eerste drie strofen komt zevenmaal het woord ‘hij’ voor, viermaal in de combinatie met ‘zal’. In de laatste strofe in regel 1 en 3 de herhaling van ‘Zijn naam’ en in de laatste regel ‘mens’.

Het Hebreeuwse parallellisme (het gedachterijm tussen twee regels) is herkenbaar in de strofen 1, 3 en 4.
Tweeslagen (combinaties van twee nevengeschikte woorden) herkennen we in ‘breken en binden’ (strofe 1, regel 3) en ‘trouw en gerechtigheid’ (strofe 2, regel 3).
De twee vergelijkingen ‘onvergankelijk als de zon’ en ‘zoals de dauw die de aarde drenkt’ (slotregel strofe 1 en beginregel strofe 2) zouden we ook als personificaties kunnen zien, omdat ze eigenschappen weergeven van de hij-figuur. De beeldtaal in strofe 2 en 3 is geformuleerd in een agrarische context. In strofe 3 zien we in deze sfeer metaforen: de intermenselijke kwalificaties vrede en gerechtigheid worden aan agrarische termen gekoppeld in ‘schoven van vrede’ en ‘oogst van gerechtigheid’, gevolgd door de typering van de ‘golvende velden’ als een ‘zee van groen’.
In de laatste strofe wordt de ‘naam’ allereerst temporeel en daarna spatieel (ruimtelijk) getypeerd.

Inhoud

Psalm 72 is een van de zogenaamde koningspalmen. Deze psalm werd vermoedelijk gezongen bij de intronisatie van een vorst of op de verjaardag van zijn troonsbestijging. De rechtschapenheid van de koning wordt bezongen. In de aanhef staat ‘Van Salomo’: de redactie van het Boek der Psalmen identificeerde de koning als de zoon van David, dus een historische koning.
De tekst begint met een aanhef, de wensbede: ‘Geef, o God, uw wetten aan de koning, uw gerechtigheid aan de koningszoon. Moge hij uw volk rechtvaardig besturen’. Daarover gaat de hele psalm. Het gaat om een aardse koning; vandaar dat een hoofdletter ontbreekt.

De traditie heeft deze psalm echter altijd, vanwege de eigenschappen die aan deze historische koning worden toegedicht, messiaans geïnterpreteerd. De jonge kerk heeft de tekst toegepast op Jezus van Nazaret, aansluitend op de messiaanse profetieën. Jezus werd gezien als de verheerlijkte vorst hier op aarde, de nieuwe David. Wanneer deze psalm wordt gelezen of gezongen kan het dus in feite gaan om een aardse koning, maar ook om de verheerlijkte Messias. De bede tot God om een rechtvaardige heerser is – niet geheel betekenisloos en onproblematisch – in dit psalmlied weggelaten.
De tekst van het refrein zet ons letterlijk en figuurlijk in het midden van de psalm (de verzen 13 en 14). De koning zal een redder zijn voor de kleine mensen: dat zijn de armen, de achtergestelden in de samenleving die rechteloos zijn. De redder is nabij en geeft hoop aan hen. Hij ziet hun bloed, dat uit hen is geperst, hun leven is kostbaar voor hem. Hij verlost hen van de onderdrukking van de slavernij. Dit is de kern van de psalm en terecht als refrein getoonzet.

Wat volgt is een uitwerking: de koning zal recht doen aan de armen die tekortkomen. Hij zal de macht van de onderdrukkers vernietigen. De rechtvaardige koning zal altijd blijven leven, zolang de zon schijnt (strofe 1). De koning wordt vergeleken met regen die de aarde drenkt, waardoor de aarde vruchtbaar wordt. Dan kunnen ‘trouw en gerechtigheid’ en ‘vrede’ opbloeien voor de zwakkeren in de samenleving (strofe 2). Omdat de aarde is doordrenkt, kan het land opbloeien. Vrede en gerechtigheid kunnen alleen groeien als er een goede oogst is, waardoor mensen genoeg te eten kunnen krijgen (strofe 3).
De laatste strofe is een doxologie waarin de lof wordt uitgezongen, een getuigenis dat de roem van zijn naam te allen tijde over de gehele wereld zal gaan.

Liturgische bruikbaarheid

Huub Oosterhuis roept maar zelden God aan in zijn teksten. Al in zijn vroegste gebeden is hij spaarzaam met de Godsnaam. Ook in zijn gezongen gebedsteksten zien we dat, waarin hij vaak begint met ‘Gij die…’, zoals in ‘Gij die het sprakeloze bidden hoort’ (Liedboek 197). Er zijn ook liedteksten waarin Jezus met ‘Gij’ wordt aangesproken, zonder Hem bij name te noemen, zoals ‘Gij zijt voorbijgegaan’ (Liedboek 607). Niet altijd is in Oosterhuis’ teksten duidelijk of God wordt aangesproken of Jezus, zijn zoon. De context moet het duidelijk maken.

In dit psalmlied is het wat complicerend dat in de selectie van psalmverzen enigszins in de lucht blijft hangen wie met de derde persoon ‘hij’ bedoeld wordt, zeker waar in de slotstrofe zijn naam wordt geprezen. Want we kunnen ons bij het zingen wel de vraag stellen: wat is zijn naam...? Wie wordt met ‘Hij’ bedoeld: God of de langverwachte Messias?

Psalm 72 heeft in de klassieke liturgie een vaste plaats gekregen in de adventstijd (de antwoordpsalm op de tweede zondag van de advent in het jaar A), omdat hier de verwachting van de komst van de Messias wordt bezongen. Dit psalmlied kan dus bij uitstek een plaats krijgen in de advent. De identificatie van de centrale persoon met de Messias zal dan geen problemen opleveren.
De psalm heeft ook een plaats gekregen in de viering van Driekoningen of Epifanie (het psalmvers in de introïtus en de antwoordpsalm). Het motief daarvoor ligt echter juist in de verzen die niet in dit lied terecht zijn gekomen, namelijk vers 10 en 11: ‘De koningen van Tarsis en de kustlanden, laten zij hem een geschenk brengen. De koningen van Seba en Saba laten ook zij hem schatting afdragen. Laten alle koningen zich neerwerpen voor hem, alle volken hem dienstbaar zijn.’ De kerkelijke traditie heeft het bezoek van de magiërs aan het pasgeboren kind Jezus, zoals beschreven in het evangelie van Matteüs, verbonden aan deze psalm en mede op grond van de plaatsaanduidingen in deze psalm hun aantal op drie bepaald.
Het psalmlied ‘Voor kleine mensen’ kan verder heel goed voor vieringen door het hele jaar gekozen worden, waarin het gaat om vrede en om gerechtigheid met name voor de zwakkeren in de samenleving.

Auteur: Jeroen de Wit


Melodie

Analyse

De melodie van deze beurtzang voor gemeente en voorzang, getoonzet door Tom Löwenthal (*1954), heeft enkele bijzondere kenmerken. Zo is de ambitus van het begin van het refrein een kwart g’- c”. Halverwege de derde regel komt de melodie meer tot leven, om in de laatste regel ver naar boven (hoge d”) uit te weiden. Dit alles betekent dat we hier niet met een gewone liedmelodie van doen hebben, maar met een bijzonder recitatief, een versierd psalmvers eigenlijk, waarvan de hoofdtoon in de eerste twee regels een b’ is en in de derde regel een a’. In tegenstelling tot de eerste drie regels is de vierde regel die van een lied, wat wil zeggen dat deze regel geen hoofdtoon en geen reciteertoon heeft.
Het reciteerkarakter van deze melodie blijkt nog duidelijker uit de voorzang, die in zijn vierdeligheid eigenlijk ook in zijn geheel een klassiek psalmvers is. De vier centrale tonen zijn achtereenvolgens de tonen a’-b’-a’-d”. Deze korte deeltjes worden telkens vrij klassiek afgesloten op een andere toon. Zie als illustratie het eerste voorzangvers.

voorzangvers 1:
Helaas komt in dit gezang de tekstindeling niet telkens overeen met de psalmodische formule. Zo valt in vers 1 de afsluiting van het grote eerste deel, met zijn pauze, midden in de tekst, die eigenlijk geen onderbreking verdraagt: ‘Hij zal de machten die ons dwingen breken en binden’. Hetzelfde geldt voor vers 2: ‘… en in die dagen zullen trouw en gerechtigheid bloeien’. Bij de voordracht zal getracht moeten worden deze tekstindeling niet uit het oog te verliezen.

Uitvoering

De componist vraagt een uitvoering die cantabile con moto is, dus vertellend en in vlot tempo. De combinatie van deze twee elementen lijkt bij een meerstemmige uitvoering van het refrein vooral bedoeld voor de baspartij van het koor. Deze wordt uitgedaagd daarbij de erg instrumentale zetting toch zo vocaal mogelijk naar voren te brengen. Hetzelfde geldt voor de alsmaar aangehouden bastoon g van het meerstemmige voorzangvers vanaf vers 3. Om dit alles vraagt dit gezang om een lichtvoetige, bijna verende uitvoering.

Auteur: Anton Vernooij


Media

Uitvoerenden: koor van de Amsterdamse Studentenekklesia en/of koor voor Nieuwe religieuze muziek