Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

732 - Voor de toegewijden


Een eerste kennismaking

Tekst en melodie van dit lied, geschreven voor Allerheiligen, zijn in 1981 ontstaan. De dichter Willem Barnard en de Vlaamse componist Ignace de Sutter hadden veel contact met elkaar. Woorden en melodie zijn beide innig van karakter. Als op Allerheiligen de namen worden genoemd van hen die ons in geloven zijn voorgegaan, dan gaat het niet allereerst om de grote namen, maar om hen die voor ons persoonlijk van betekenis waren: de ‘toegewijden, / stillen in den lande / die van binnen brandden / met een heilig vuur’ (strofe 1). Het zijn ‘vaders die ons leidden, / moeders die ons droegen’ (strofe 2). Bedoeld zijn niet alleen en in de eerste plaats onze biologische ouders, maar de voorgangers die ons het woord van God hebben verkondigd (Hebreeën 13,7), vanaf de aartsvaders en aartsmoeders. De weg van God met mensen begon bij hen en zal zijn voltooiing vinden op de nieuwe aarde, de stad waar mensen van alle zijden samenstromen (strofe 4). De eenheid in de tekst wordt ook benadrukt door dezelfde rijmklank waarmee de eerste regel van elke strofe eindigt: ‘toegewijden’ – ‘leidden’ – ‘weidden’ – ‘zijden’.
Ignace de Sutter heeft met weinig middelen een aansprekende melodie geschreven, waarin de stijlkenmerken van het gregoriaans hoorbaar zijn: de melodie verloopt nagenoeg trapsgewijs in een aan de tekst dienstbaar ritme waarin eenheden van twee en drie tellen elkaar afwisselen.

Auteur: Pieter Endedijk


Willem Barnard
Ignace de Sutter

Tekst

Ontstaan en verspreiding

Van dit lied is de exacte datering bekend, doordat het met data werd opgenomen in het Liber amicorum dat aan Ignace de Sutter werd aangeboden ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag op 5 juli 1981. Willem Barnard schreef het op 4 maart 1981; De Sutter schreef zijn melodie op 11 maart van dat jaar (Commentaar bij Zingend geloven 2, 124). Het lied werd gepubliceerd in de NCRV-periodiek Literama (juli/augustus 1981) en in het muziektijdschrift Zoet hout goed koper (september 1981). Vervolgens kreeg het een plaats in het tweede deel van Zingend Geloven (1983, nr. 124), het Oud-Katholiek Gezangboek (1990, nr. 700), de tweede editie van de Vlaamse bundel Zingt Jubilate (2006, nr. 552) en In wind en vuur (2023, nr. 346). Door opname in Zingt Jubilate en het Liedboek (2013) heeft het lied zich een vaste plek verworven in de Nederlandse en de Vlaamse kerken.

Inhoud

Strofe 1

Het lied begint in de verleden tijd, korter of langer geleden, van ‘de toegewijden (…) / die van binnen brandden’.
‘God zij gedankt, die dezelfde toewijding aan u in het hart van Titus geeft’ (2 Korintiërs 8,16). Het zijn niet alleen de toegewijden van naam, zoals Paulus’ reisgenoot Titus en de koningen David en Hizkia (1 Koningen 11,4; Jesaja 38,3) voor wie God wordt gedankt in dit lied, maar vooral degenen die niet opvallen, de ‘stillen in den lande’ (Psalm 35,20).

Strofe 2

Zo ook in strofe 2. De ‘Vaders die ons leidden, / moeders die ons droegen’ (regel 1-2) zijn de aartsvaders en -moeders (over wie het gaat in Hebreeën 11), maar ook gewoon onze ouders. De geestelijke laag is evident. Aan alle ‘moeders die ons droegen’ danken wij inspiratie en inzicht, we zijn kinderen van die ons voorgingen. Voor hen allen geldt, dat God hen ‘bij de naam geroepen’ heeft, dat ze ‘van God zijn’ (Jesaja 43,1) en daarom niet alleen van vroeger zijn, maar ook van nu, want ‘Hij is geen God van doden, maar van levenden’ (Marcus 12,27).
De tweede strofe benoemt de verleden tijd van onze kinderjaren: de vaders die ons aan de hand leidden, moeders die ons op de arm droegen, of nog eerder: onze moeders die ons droegen toen zij zwanger van ons waren. Maar al in de eerste strofe klinkt ook de tegenwoordige tijd van de eucharistie: ‘danken wij U, Heer!’ (slotregel). Dat presens van de dankzegging neemt in de tweede strofe het ‘vroeger’ op in het ‘nu’, ‘want ze zijn van U!’ (regel 5).

Strofe 3 en 4

In strofe 3, waarin het perspectief van vroeger en nu verschuift naar de toekomst, lopen twee verschillende metaforen door elkaar heen. De ‘herders’ (wier taak het is om mensen als een kudde te leiden) worden als ‘schoven’ verzameld in Gods schuur. Dit laatste beeld, dat staat voor bewaard worden en toekomst krijgen, komt uit de gelijkenis van het onkruid en het graan (Matteüs 13,24-30).
De vierde strofe bevat toespelingen op visioenen van de profeten Jesaja en Micha en de ziener Johannes, en op een pelgrimslied (Psalm 132). En wat zingen al die samengestroomde mensen voor de Heer? ‘Een nieuw gezang’ (Openbaring 14,3) en ‘het lied van Mozes’ (de herder) en ‘het lied van het lam’ (Openbaring 15,3).
In de derde strofe opent zich de toekomende tijd: dat Gij ze ‘zult’ vergaren ‘op de nieuwe aarde’ (regel 1-2). Het enjambement ‘Eenmaal slaat het uur // dat’ bewerkt in de vierde strofe een eenheid van tijd en ruimte: samenstromen, roepen en zingen in de tegenwoordige tijd. Het aangewezen ‘nu’, dat zich in de tweede strofe al meldde, ook met de aanroep ‘U’ (tweede persoon), krijgt een plek toegewezen: ‘hier’, waarmee ons hier en nu zich verbindt.

Over de gedachtenisliederen van Willem Barnard

Van de gedachtenisliederen die Barnard schreef voor de Reguliere Kanunnikessen van het Heilig Graf te Male (zie de toelichting bij Liedboek 731) is volgens Barnard dit ‘het lied dat aan de bedoeling van het verzoek het beste beantwoordde’ (Commentaar bij Zingend geloven 4, 32). Het werd ook het meest bekende van de reeks, niet het minst overigens door de melodie van Ignace de Sutter.
In het spoor van Hebreeën 11 worden degenen die herdacht worden (ook de monialen uit wier gemeenschap de opdracht kwam) als toegewijde ‘stillen in den lande’ opgenomen in het koor van de geloofsgetuigen. Beelddragers van de aartsvaders en aartsmoeders zijn zij. En met de sterkste klankovereenkomst van ‘toegewijden’: zij behoren tot het slag van de ‘herders die ons weidden’, voorgangers van toen en nu.
Wanneer het dan een van die monialen, die toegewijde stillen in den lande betreft, behoort tot die gaven die in de eucharistie worden aangedragen, juist op dat moment van de viering ook de gave van hun leven. Als brood en wijn worden toegewijd klinkt daarbij: ‘pelgrims welgekomen / roepen: God is hier, / zingen voor de Heer’ (strofe 4, regel 3-5). Dit was immers het offer van hun leven in de dagelijkse gebeden in het koor van de kerk.

Liturgische bruikbaarheid

Behalve bij de viering van Allerheiligen is het lied ook geëigend voor de eucharistie bij een uitvaart. Het kan dan worden gezongen als de gaven worden ingezameld, aangedragen en toebereid.
Wim Pendrecht noteert in zijn commentaar op dit lied: ‘… ik herinner mij het indrukwekkende moment, dat dit lied werd aangeheven in het Vlaamse Sint-Niklaas bij de uitvaart van Ignace de Sutter in augustus 1988, want ook hij was zo’n toegewijde’ (Commentaar bij Zingend geloven 2, 124). Het is daarmee ook het lied bij uitstek waarmee de jaargedachtenis van deze bevlogen kerkmusicus (10 augustus) kan worden gevierd.

Deze tekst is tot stand gekomen op basis van bijdragen van Heleen Weimar, Klaas Touwen, Hans Uytenbogaardt en Pieter Endedijk aan In wind en vuur: alle liederen (toegelicht) van Willem Barnard | Guillaume van der Graft (Skandalon, Middelburg 2023, deel III, 1157-1158).


Melodie

Ignace de Sutter, bij wie Willem Barnard in Vlaanderen graag op bezoek was, schreef een voor hem typerende melodie. Met weinig middelen wist hij een aansprekende melodie te creëren waarin de stijlkenmerken van het gregoriaans hoorbaar zijn: de melodie verloopt nagenoeg trapsgewijs in een aan de tekst dienstbaar ritme waarin twee- en driedelige eenheden (binaire en ternaire ritmes) elkaar afwisselen. Opvallend is de hele noot als slot van de vierde regel waardoor de melodie even tot stilstand komt. Daardoor wordt alle aandacht gevestigd op de slotregel die poëtisch steeds essentieel is.

Barnard schreef over De Sutter: ‘Ik denk dat de muziek van Ignace de Sutter, die Vlaamse opperzangmeester, heel goed past – als ik dat zo eigenwijs mag zeggen – bij mijn trant van schrijven. We hebben beiden heel sterk gevoel voor de traditie. Dat betekent voor hem dat hij het gregoriaans helemaal in zich heeft opgenomen, maar, net zoals Luther dat heeft gedaan in zijn tijd, uit dat gregoriaans eenvoudige zangwijzen weet te maken voor een zingende gemeente.’ (Een zon diep in de nacht. De verzamelde dagboeken 1945-2005, Vught 2009, blz. 495, geschreven op 19 september 1981).

Auteur: Pieter Endedijk


Media

Uitvoerenden: Jacco Calis, bariton; Tjakina Oosting, cello