Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

745 - Uit de schemer van de tijden


Een eerste kennismaking

In de rubriek ‘Geloofsgetuigen’ treft men in het Liedboek enkele liederen aan over mensen die in hun wijze van leven een voorbeeld voor ons zijn. Nog steeds vertellen wij verhalen over hen. Een van hen is Sint Nicolaas. Zijn sterfdag is 6 december, en op de vooravond, 5 december, vieren volgens goede traditie jong en oud het ‘heerlijk avondje’.
In de eerste strofe maakt de dichter Andries Govaart (*1954) meteen helder hoe wij deze geloofsgetuige mogen verstaan: hij is een oergestalte, een beeld van Gods erbarmen. Sint Nicolaas is patroonheilige van onder andere kinderen, reizigers en schippers. Die kinderen worden genoemd in de ontroerende tweede strofe en ook in de derde strofe, waarin naar een van de legenden over Sint Nicolaas wordt verwezen: hij bevrijdt drie dochters van een arme man door buidels met goud in het huis te strooien. Daaraan is het strooien op deze dag ontleend. In de vierde en vijfde strofe worden de reizigers en de schippers met name genoemd.
Bij de tekst koos de liedboekredactie een beroemde Engelse melodie.
Een lied over Sint Nicolaas – in die lijn mag ook de laatste regel worden verstaan. Er staat niet: ‘bid voor ons’, maar ‘pleit voor ons’. Dat kan beschrijvend verstaan worden. Betekent het vieren van het Sinterklaasfeest ook niet dat wij allen op onze beurt vrijgevig, barmhartig en liefdevol als Sint Nicolaas kunnen zijn?

Auteur: Pieter Endedijk


Nicolaos, pleit voor ons

Andries Govaart
William Rowlands
Tune: BLAENWERN

Melodie

De melodie BLAENWERN werd geschreven door William Penfro Rowlands (1860-1937). BLAENWERN is zijn meest bekende melodie. Zij werd gecomponeerd in een tijd van religieuze revival in Wales (1904-1905), vermoedelijk bij een lied van Ieuan Glan Geirionydd, zoals de dichtersnaam van Evan Evans (1795-1855) luidde. De naam BLAENWERN is ontleend aan een boerderij in de buurt van Tufton in Pembrokeshire, waar Rowlands’ zoon herstellende was van een longontsteking. Aanvankelijk schijnt de melodie alleen op pamfletten gecirculeerd te hebben (waarvan er niet een bewaard is gebleven), maar zij verscheen uiteindelijk in 1916 in de bundel Cân a Moliant van Henry Haydn Jones (1863-1950). Het betrof een vierstemmige zetting, waarbij een speciale notatie werd gebruikt, het zogenaamde tonic sol-fa system, een notatie gebaseerd op het solmisatiesysteem, oorspronkelijk ontwikkeld door Sarah Ann Glover (1785-1867) en later gepopulariseerd door John Curwen (1816-1880). De letters d, r, m, f, s, l, t staan voor do, re, mi, fa, sol, la, ti:

Uit: Cân a Moliant, Gwrecsam 1916 (klik hier)

In Engeland wordt de hymne ‘Love divine, all loves excelling’ (Liedboek 754) vaak op de melodie BLAENWERN gezongen. Sinds wanneer precies is niet helemaal duidelijk, maar mogelijk was dat 1953, toen tekst en melodie gezamenlijk verschenen in de Salvation Army Tune Book Supplement. De eerste vier regels luiden daar:
De melodie is geschreven in een rustige 3/4-maat en heeft een grote omvang, van d’ tot e”. Zij leunt sterk op de onderliggende harmonieën.
Regel 1 begint laag op de dominant d’, wat een mooie eenheid vormt met de ‘schemer’ uit de tekst. Daarna klimt de melodie via de drieklank d’-g’-b’ omhoog en daalt vervolgens in de tweede regel weer naar de dominant af. Die wordt daar eigenlijk de tonica van de toonsoort D, waar in de harmonisatie naar gemoduleerd wordt. De derde regel is gelijk aan de eerste, maar de vierde regel verschilt van de tweede en eindigt hoger, namelijk op de tonica van de hoofdtoonsoort G. In regel 5 begint een fraaie Steigerung, die zich toont in het feit dat regel 6 een herhaling van regel 5 is, maar wel een terts hoger, met in de harmonie (van Rowlands) aan het einde wederom een modulatie naar D. De melodische climax vinden we op de hoge e” aan het begin van regel 7. Vandaar af zet een daling in, die uiteindelijk aan het eind van regel 8 tot rust komt op de tonica. Opvallend is dat in elk van de regels 4-8 een dalende terts zit, in regel 7 zelfs tweemaal. De laatste regel van de melodie is gelijk aan de vierde regel.
In deze melodie komen dus verschillende op elkaar lijkende patronen voor, zoals de herhalingen van regels en die van de tertsen in regel 4 tot en met 8. Daar komen ook nog ritmische overeenkomsten bij, zoals de herhaling van het patroon halve – kwart – halve – kwart – drie keer kwart in regel 1 en 2, dat in regel 3 herhaald wordt, maar in regel 4 net anders. In regel 7 komen we dit patroon nog weer een keer tegen. Regel 5 heeft een ander, wat ritmisch dynamischer patroon (meer kwartnoten geven meer beweging), en dit wordt herhaald in regel 6. Dit spel van overeenkomsten en (kleine) verschillen verleent de melodie een bijzonder hechte structuur en verleent haar een compacte eenheid. Vermeldenswaard zijn ook nog de voorhoudingen aan het einde van regel 1, 2 en 7, waar de Engelsen sinds Mendelssohn verzot op waren. Al met al hebben we hier met een zeer zingbare, heerlijke Engelse melodie te maken.

Auteur: Erik Heijerman