Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

746 - Sion mijn vaderstad


Urbs Syon Aurea

Guldene hemelstad

Tekst

Sion mijn vaderland is een grootse lofzang op het nieuwe Jeruzalem, de heerlijke stad Gods, waar eens alles goed zal zijn. Het lied schetst een droombeeld van de voltooide schepping, van de toekomstige Urbs Syon aurea, de gouden stad, waar alles zal zijn zoals de Schepper in den beginne voor ogen had toen Hij ‘zag dat het goed was’.

Inhoud 

Zijn tekstdichter is Bernard van Cluny, een twaalfde-eeuwse Benedictijner monnik van de toenmaals reusachtig grote Abdij van Cluny, ongeveer 90 kilometer ten noorden van Lyon. Hij wordt ook wel Bernard van Morlaix genoemd, wat erop kan duiden dat hij afkomstig zou zijn uit deze Engelse plaats. Deze Bernard mag niet verward worden met de grote monnik Bernardus van Clairvaux (1090-1153), die wordt beschouwd als de stichter van de kloosterorde van de cisterciënzers. We kennen Bernard van Cluny alleen als dichter van een bijna drieduizend regels lange bijtende satire op het verwaterde openbare geestelijk leven van zijn tijd De contemptu mundi (Over de verachting van de wereld), waarvan Urbs Syon aurea een gedeelte is. Dit laatste is de bron van Sion mijn vaderland. Hij keert zich in zijn gedicht fel tegen de corrupte seculiere en religieuze praktijken, die hij in de hem omringende wereld waarnam. Niemand wordt gespaard: priesters, nonnen, bisschoppen, monniken en zelfs ‘Rome’, allen worden verbaal gegeseld om hun tekortkomingen (Wikipedia). Als poëtisch contrast tegenover de miserabele en besmeurde aarde beschrijft Bernard de vrede en de heerlijkheid van de hemel.

De tegenwoordige aandacht voor zijn werk is vooral te danken aan een Engelse vertaling uit1858 door de Anglicaanse priester en hymnedichter John Mason Neale (1818-1866). Hij nam verdeeld over meerdere liederen een selectie op uit de vele strofen van De contemptu mundi in de ‘old edition’ (London 1889) van de anglicaanse zangbundel Hymns Ancient & Modern, met Jerusalem the golden als nr. 228. Zie hieronder de vertaling van enkele strofen door Neale met hun originele Latijnse tekst onder de tune Argyle van de Schotse componist Alexander Ewing (1830-1985; 1853) (Hymns Ancient and Modern 1909, blz. 508).

J.M.Neale (1818-1895)

In Nederland is Bernardus’ De contemptu mundi bekend geworden dankzij de opname van elf strofen van de passage over het hemelse Jeruzalem door Gerardus van der Leeuw (1890-1950) in de ‘Hervormde Bundel 1938’ (gezang 126: Guldene hemelstad) in een vertaling van hemzelf (De Buck, blz. 232-244). Voor het Liedboek voor de kerken (1973, gezang 261: Naar Urbs Syon Aurea) werd een kleiner aantal (acht) verzen geselecteerd in een nieuwe vertaling door Jan Willem Schulte Nordholt (1920-1995). Hierin is hij dicht bij de selectie van Neale gebleven, zoals het bovenstaande voorbeeld te zien geeft. Deze versie werd overgenomen in het Liedboek.

Volgens F.J. Raby is er nauwelijks een andere passus in de middeleeuwse literatuur waarin het verlangen naar het hemelse vaderland zo met overgave bezongen wordt (Raby 1953, blz. 315-319).


Melodie

De melodie is ontstaan in de jaren dertig van de vorige eeuw en is gemaakt door de organist en componist Adriaan Engels (1906-2003). Deze melodie werd geschreven voor de vertaling van Van der Leeuw. Die van Jan Willem Schulte Nordholt is met andere woorden een contrafact bij een reeds bestaande melodie. In zijn commentaar bij gezang 261 in het Liedboek voor de kerken vertelt Engels dat de inspirerende tekst over de toekomstige eeuwige heerlijkheid ‘een melodie (heeft) doen ontstaan, die door de wisselnoten, die in de regels 1, 2, 4 en 5 voorkomen, iets zwevends heeft, waardoor het eeuwige, het tijdloze in de gedachten opgeroepen wordt’ (Compendium, k. 623). Hij raadt aan licht en vlot te zingen, met als tempo-eenheid een halve noot met punt = ± 36, en tussen de verschillende coupletten geen rusten te nemen. ‘Het verdient aanbeveling alle strofen van het lied te zingen’.

Bijzonder aan deze melodie zijn meerdere overeenkomsten met de gregoriaanse sequentia Victimae paschali laudes van Pasen (zie Liedboek 615; zie ook ‘Nu de Heer is opgestaan’, Liedboek voor de kerken, gezang 202). De eerste regel van beide gezangen is identiek. De drie eerste noten daarvan domineren het gezang. Beide staan in de aeolische toonsoort. De compacte melodie, waarvan de toonomvang slechts tweemaal die van een kwint overschrijdt, ademt inderdaad het ‘zwevende’ waar Engels het over heeft. Daarmee heeft de componist de optimistische toekomst, die ons mensen in het lied wacht, in het licht van Pasen geplaatst. De opstandingsfeer van dit lied wordt ongetwijfeld verder versterkt door de verregaande melodische reminiscentie aan het Lutherlied Christ lag in Todesbanden (zie Liedboek 618), eveneens op Victimae geïnspireerd.

Auteur: Anton Vernooij

Bronnen:

https://en.wikipedia.org/wiki/Bernard_of_Cluny.
Hymns Ancient and Modern – Historical Edition, London 1909, blz. 508.
Een Compendium van achtergrondinformatie bij de 491 gezangen uit het Liedboek voor de kerken, Amsterdam 1978, k. 623.
A. de Buck, ‘Levensbericht G. van der Leeuw’, in Jaarboek, 1951-1952, Amsterdam, 232-244.
F.J. Raby, A History of Christian-Latin Poetry. Oxford 1953, 315-319.


Media

Uitvoerenden: Vocaal Ensemble Cantare o.l.v. Raymond Honing; Hendrik Jan de Bie, orgel (strofen 1, 4, 5, 6, 7, 8) (bron: KRO-NCRV)