Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

751 - De Heer verschijnt te middernacht


Der Herr bricht ein zu Mitternacht

Nun danket all und bringet Ehr

Tekst

Ontstaan en verspreiding

Dit is de Nederlandse versie van ‘Der Herr bricht ein um Mitternacht’ van de Thüringse dichter en jurist Johann Christoph Rube (1665-1746). Het lied is geschreven bij Matteüs 25,1-13, de gelijkenis van de vijf wijze en vijf dwaze meisjes. Op basis van mededelingen van onder anderen negentiende-eeuwse auteurs kunnen we aannemen dat het voor het eerst verscheen in Rube´s gedichtenbundel Frühlings-Blumen aus der geistlichen Erde (1712).  Een exemplaar van deze bundel is niet bekend. Von Zinzendorf nam het in 1731 op in het gezangboek van de Herrnhutters Sammlung Geist- und lieblicher LIeder. Daar heeft het vijftien strofen. De vertaling in het Liedboek heeft vijf strofen en is van de hand van de doopsgezinde predikant Martien Postema (1928-2016). Hij zal geput hebben uit Lobe den Herrn – Gesangbuch zum gottesdienstlichen und häuslichen Gebrauch in Evangelischen Mennonieten-Gemeinden (1958, nr. 499).  De strofen in het Liedboek corresponderen met de strofen 1, 2, 4, 5 en 10 uit deze bundel en met de strofen 1, 2, 5, 8 en 15 uit bundel van de Hernhutters uit 1731. De strofen die niet vertaald zijn hebben over het algemeen een sterk vermanend karakter.
Het lied is ook te vinden in onder andere Liedboek voor de kerken (1973, gezang 63), Zingt Jubilate (1977, nr. 927), Oud-Katholiek Gezangboek (1990, nr. 535) en Weerklank (2016, gezang 44).

Inhoud en vorm

De ‘lampen’ in strofe 4 is een directe verwijzing naar Matteüs 25,1-13 dat de basis vormt van dit lied. De bruidegom uit de gelijkenis wordt hier al meteen ingevuld als ‘de Heer’ (strofe 1, 3 en 5) of ‘Christus’ (strofe 4).
Naast de gelijkenis van de vijf wijze en vijf dwaze meisjes komt ook de voorgaande perikoop, Matteüs 24,42-51, aan de orde, in strofe 3. Daarin gaat het over de dienaar die is aangesteld om voor het huispersoneel te zorgen.

Elke strofe bevat vier regels. De eerste en derde regel bestaat uit vier jamben, de tweede en vierde uit drie jamben. De eerste en laatste strofe corresponderen met elkaar, zij het dat in de laatste strofe opvallende veranderingen voorkomen.

Strofe 1

In deze strofe wordt de verschijning van de Heer aangekondigd als een middernachtelijke gebeurtenis. Op dat tijdstip wordt ook in de gelijkenis de komst van de bruidegom aangekondigd (Matteüs 25,6). Maar volgens regel 2 van deze strofe is het nog niet zover. Alles is nog stil. In het origineel is het de Heer die zich nog stilhoudt: ‘jetzt hält er sich noch still’.
In de gelijkenis is het stil blijven de oorzaak van het in slaap vallen van de meisjes. In het lied wordt degene die ondanks die stilte toch reeds wacht om de Heer te kunnen begroeten, zalig geprezen.

Strofe 2

In een paar woorden wordt geschetst wat er bij het lange wegblijven van de Heer kan gebeuren. Het wachten en waken verslapt. Er wordt geen rekening meer gehouden met zijn komst. Niemand vraagt naar Hem en niemand gelooft nog in de dag van zijn komst. Maar deze houding weerhoudt de Heer er niet van om op zijn tijd te komen (vergelijk 1 Tessalonicenzen 5,1-11; 2 Petrus 3,3-5.8-9). De belofte van de Heer staat daar garant voor (regel 4).

Strofe 3

Deze strofe haakt in op de gelijkenis van de dienaar, Matteüs 24,42-51. De dienaar die trouw is in het waken en bezig is met de taak die hem is toevertrouwd, hoeft niet te schrikken als zijn heer terugkomt
De vraag wordt gesteld wie in zijn doen en laten net als die trouwe dienaar uit de gelijkenis betrokken is op zijn meester. Zo kan hij de komst van de Heer met goed vertrouwen tegemoetzien. Impliciet gaat het hier over het laatste oordeel en de vraag die wordt gesteld gaat ons aan.

Strofe 4

Deze strofe refereert weer aan de gelijkenis van de vijf wijze en vijf dwaze meisjes die de bruidegom tegemoet gaan. Het is de bedoeling dat hun lampen zullen branden ter begroeting van de bruidegom. Dat gegeven keert in deze strofe als een vraag aan ons, de gemeente die dit zingt. Het gaat erom dat Christus door ons waardig wordt begroet wanneer Hij ‘binnentreedt’. Dat laatste verwijst naar de wederkomst van Christus.

Strofe 5

Op twee kleine veranderingen na is deze strofe identiek aan de eerste. In regel 2 is de verandering dat de punt achter de zin is gewijzigd in een beletselteken of gedachtepuntjes. Het voert de spanning op. De stilte zou zomaar gebroken kunnen worden. In regel 3 is ‘reeds’ veranderd in ‘geduldig’. Het nu al wachten op de komst van de Heer vraagt om geduld om het vol te houden.

Liturgische bruikbaarheid

Het lied is ondergebracht in de rubriek ‘Voleinding’. Volgens het Gemeenschappelijk Leesrooster van het A-jaar wordt Matteüs 25,1-13 gelezen op de zevende zondag in de herfst. In het klassieke eenjarige rooster klinkt dit gedeelte op de laatste zondag van de Voleinding. De vloeiende overgang van voleinding naar Advent maakt dit lied ook geschikt voor de adventstijd.

Auteur: Jan Groenleer


Melodie

Voor een toelichting bij de melodie: zie Liedboek 642.


Media

Uitvoerenden: Interkerkelijk Koor Zevenmaal Hardenberg o.l.v. Riekus Hamberg; Gijs van Schoonhoven, orgel (bron: KRO-NCRV)