Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

756 - Laat komen, Heer, uw rijk


Een eerste kennismaking

Het Onze Vader begint met de woorden: ‘Onze Vader in de hemel, laat uw naam geheiligd worden, laat uw koninkrijk komen…’ (Matteüs 6,9-10). Dit lied bezingt dat verlangen naar dat komende koninkrijk: ‘Laat komen, Heer, uw rijk...’ Dat is het ‘beloofde land van God’ (strofe 2), ‘dat land waar God zijn stad herbouwt...’ (strofe 3) en dat er zal zijn als ooit ‘oorlog, haat en nijd / voorgoed zijn weggedaan, / in deze wereldtijd.’ (strofe 4).
Willem Barnard maakte een vrije bewerking van het lied ‘Thy kingdom come, o God’ van Lewis Hensley (1824-1905). Een meer directe vertaling was niet wenselijk, aangezien de oorspronkelijke tekst erg negentiende-eeuws gekleurd is.
De melodie van Leighton George Hayne (1836-1883) is eenvoudig en logisch van opbouw en werd oorspronkelijk bij een andere tekst geschreven. De dalende melodie in de eerste regel wordt in de tweede regel een terts lager herhaald, waarna de derde regel een stijgende melodische lijn laat horen. De slotregel bevestigt de afsluiting rond de grondtoon g’.

Auteur: Pieter Endedijk


Thy kingdom come, o God

Tune: ST. CECILIA

Tekst

Ontstaan en verspreiding

Het Engelse lied ‘Thy Kingdom come, o God!’ van Lewis Hensley verscheen voor het eerst in 1867 als adventslied in Hymns for the Minor Sundays from Advent to Whitsuntide, London, Bell & Daldy. In Nederland werd het lied bekend via de ‘Hervormde bundel van 1938’ (gezang 115), in de vertaling van Jan Jacob Thomson.
De vertaling van Willem Barnard werd gepubliceerd in zijn verzameling De tale Kanaäns (1963, blz. 109) en vervolgens in diverse bundels. Het Liedboek voor de kerken (1973, gezang 294) is de eerste officiële kerkelijke liedbundel waarin het is te vinden, gevolgd door het Oud-Katholiek Gezangboek (1990, nr. 719), het Liedboek (2013) en Weerklank (2016, gezang 222), In In wind en vuur (2023) is het lied te vinden als nr. 179.

Inhoud

Vertalen als ‘bewerken’

Het oorspronkelijke Engelse lied ademt helemaal de sfeer van de negentiende eeuw, de eeuw van de zending. In de laatste (zesde) strofe is sprake van duisternis die over de heidense landen ligt: ‘O’er heathen lands afar / Thick darkness broodeth yet: …’ Ook in de vertaling van Jan Jacob Thomson, ‘Laat komen, God, uw rijk’ in de ‘Hervormde bundel van 1938’ is dat merkbaar: ‘Nog ligt in nacht ginds ver / en dood het heidensch land, …’
Barnard werkt deze strofe in zijn vertaling om. Hij schrijft dat de tekst ‘getuigt van een negentiende-eeuws triomfalistisch pathos dat ons niet meer goed afgaat’ (Compendium, k. 689). Bij hem wordt het: ‘De nacht is als een graf, / ontij heerst in het rond’ (strofe 8, regel 1-2).
Die ‘duisternis over de heidense landen’ is echter in het Engelse lied de opmaat tot het gebed, waarmee strofe 6 eindigt: ‘Arise, O morning Star, / arise, and never set.’ Dat verwijst naar het boek Openbaring, waar de zoon van God aan de overwinnaars de volmacht over de volken verleent en voor hen de morgenster doet opgaan: ‘Wie overwint en tot het einde blijft doen wat Ik wil, zal Ik macht geven over alle volken. Met een ijzeren herdersstaf zal hij hen hoeden, als aardewerk worden ze verbrijzeld. Ik geef hem macht, zoals mijn Vader die aan Mij heeft gegeven. En Ik zal hem ook de morgenster geven’ (Openbaring 2,26-28).
Het pathos van triomfalisme dat Barnard toeschrijft aan de negentiende eeuw is echter ook aan het boek Openbaring niet vreemd. Vanwege de ‘volmacht over de volken’ is het moeilijk om de strofe over de morgenster minder triomfalistisch te maken. Toch doet Barnard dat. De oproep om zegevierend op te gaan: ‘Arise, O morning Star’, vormt hij om tot een bede die bijna provocerend vraagt om een tegenovergestelde richting: ‘Kom van de hemel af, / o ster van Gods verbond!‘ (strofe 8, regel 3-4). Opgaan wordt neerdalen. Het Engelse lied heeft tweemaal ‘arise’: ‘We pray Thee, Lord, arise’ (strofe 4, regel 1) en ‘Arise, O morning Star’ (strofe 6, regel 3). Barnard vertaalt de Engelse strofe 4 in zijn lied met: ‘Wij bidden, Heer, sta op / en kom in heerlijkheid!’ (strofe 6, regel 1-2). Dat ‘sta op’ krijgt nog in dezelfde strofe de weerklank van ‘Op U staat onze hoop’ (regel 3). Het ‘kom in heerlijkheid’ echoot door in ‘Kom van de hemel af’ (strofe 8, regel 3). Wij bidden dat Hij komt, desnoods niet in heerlijkheid, maar in ‘nacht’ en ‘ontij’. Dat is incarnatie.
Bij Barnard is de ‘beeldspraak meer naar de trant van de profeten met hun hartstochtelijk verlangen naar de ‘dag van JHWH’. Het lied is ‘Hebreeuwser’ geworden’ (Compendium, k. 689). Strofe 5 roept: ‘O sabbat Gods!’ en vraagt om bijbehorende vrede. En zo komt Barnard op acht strofen, waar het origineel er zes heeft.
In het Engelse origineel van strofe 5 is heel even sprake van verscheurende wolven (‘and wolves devour thy fold’), de oude Nederlandse vertaling heeft daar: ‘uw kudde wordt verstrooid’. Barnard laat het in strofe 5 bij ‘vrede’, en werkt het beeld van herder en kudde breder uit in strofe 7 met een toespeling op de profeet van de ballingschap, Ezechiël, met name op het hoofdstuk over herders die hun schapen opeten (Ezechiël 34). De wandaden van deze herders en de nood van de schapen maken het mogelijk om strofe 6 te eindigen met de hoop die wij stellen op U ‘die onze herder zijt’.

Betekenis buiten de kerkmuren

Het lied van Barnard werd vanaf de jaren zestig, zeventig niet alleen in kerken gezongen, maar kreeg daarbuiten ook betekenis. De vierde strofe staat namelijk ingegraveerd op het Indië-monument op de rooms-katholieke begraafplaats St. Barbara te Utrecht, dat op 18 december 1999 is onthuld. Het Comité Indië-monument Utrecht had het initiatief genomen om de vijftig Utrechtse mannen te gedenken, die in 1945-1962 in Nederlands-Indië en Nieuw-Guinea waren omgekomen. Er ontstond echter een politieke patstelling. Het college van B&W wilde met dit monument ook stem geven aan het leed dat de koloniale oorlog bij de Indonesische slachtoffers had aangericht. Locosecretaris Bram Trouwborst leidde de verhitte gemoederen uit de impasse door in het vervolggesprek van 18 oktober uit zijn liedboek te citeren:

Zal ooit een dag bestaan
dat oorlog, haat en nijd
voorgoed zijn weggedaan,
in deze wereldtijd?’

In reactie op de uitnodiging om bij de onthulling aanwezig te zijn, schreef Barnard aan de secretaris van het comité een lange brief.
Het deed hem goed en stemde hem dankbaar ‘dat de woorden die ik gevonden heb ter vertaling van het Engelse gedicht op deze manier ook buiten de strikt kerkelijke sfeer konden spreken. Het is immers een gevoelen dat zoveel mensen bezielt: de wens, de hartstochtelijke wens, dat er eens een einde zou komen aan oorlog en geweld. Dat geweld schijnt wel structureel tot de mensengeschiedenis ‘in deze wereldtijd’ te behoren. Maar als er al ooit een nobele strijd zou geweest zijn, thans in onze eeuw met de technische middelen die de machten nu ten dienste staan, is het wezenlijk, ethisch onmogelijk geworden met oorlog iets goeds te bereiken.
Zelf behoor ik tot de generatie die de Tweede Wereldoorlog bewust heeft meegemaakt. Mijn geboortestad [Rotterdam, red.] ging in vlammen op, zelf was ik in militaire dienst en de angst van toen, de herinnering aan bombardementen, razzia’s, honger en ellende, is als een virus in mijn leven blijven spoken. De gedachtenis aan toen en de dreiging van een volgende oorlog die nog erger zou/zal zijn, de afschuw van wat er allemaal is gebeurd en nog gebeurt, al wat langzamerhand is bekend geworden van de ontluisterende werkelijkheid, het heeft mijn leven bepaald en het is ettelijke malen traumatisch uitgebroken.
Ik heb ook, na de oorlog in Europa, als taak gehad om het doodsbericht te brengen in gezinnen waarvan een jongen naar de Oost was gestuurd, – een jongen van een jaar of twintig, zoals ik er een was anno 1940. Zo’n jongen die erop uitgestuurd was om te doden en gedood te worden, vanwege een politiek waarvan hij niets begreep en waar hij part noch deel aan had. Het heeft mij voorgoed vervuld met scepsis ten aanzien van de grote woorden en symbolen, de vlaggen, de leuzen, de logo’s. Ik heb ervan getuigd in gedichten en in proza, – één van die gedichten (het heet ‘Tegen de ketterij der straaljagers’) is in wel tien talen vertaald, andere zijn bij herdenkingen officieel ten gehore gebracht, – het is het enige wat ik ter beschikking heb: woorden. En nu dus die woorden van de liedstrofe op het monument voor de mannen uit onze stad, destijds in de Oost omgekomen.
Maar voor mijn besef meteen een teken ter waarschuwing en een gedachtenis aan alle leed, geleden door wie en hoe dan ook, in die turbulente jaren, – het leed van mannen en vrouwen, hier en ginds, van welke taal en kleur en herkomst dan ook. Want in de dood zijn de vijanden verzoend.
Dat is mijn bijdrage die ik voeg bij de uwe, bij de gedachtenis waarvan uw samenkomst getuigt. Die samenkomst en de gebruiken waarmee ze gepaard gaan eerbiedig ik, maar laat mij op die dag alleen aanwezig zijn in de woorden die ik heb aangereikt…
Nationale gevoelens heb ik wel, – maar ze concentreren zich helemaal op wat mij bovenal dierbaar is, waar ik mee en voor geleefd heb: de Nederlandse taal. En ik ben blij dat ik u daarmee van dienst heb kunnen zijn’ (brief van Willem Barnard aan A. Martens, 3 december 1999).

Liturgische bruikbaarheid

Het opschrift van het lied ‘Laat komen, Heer, uw rijk’ in de bundel De tale Kanaäns is veelzeggend ‘Van verlangen’. Daarbij merkt Barnard op dat de nieuwe vertaling van het Engelse lied ‘Thy Kingdom come, o God!’ het lied plaatst ‘in het zinsverband van ballingschapsgevoel en verlangen naar Kanaän, het vaderland’ (W. Barnard, De tale Kanaäns, Amsterdam/Hilversum, z.j. [1963], 109).
In het Liedboek voor de kerken en het Oud-katholiek Gezangboek kwam het lied te staan bij de liederen van het koninkrijk Gods. In het Liedboek staat het bij de liederen van de voleinding. Willem Barnard noemde de laatste zondag van de voleinding ook ‘zondag van de kentering’ (zijn sterfdag in 2010!). De oorspronkelijke Engelse hymne, door Barnard vrij vertaald en van twee extra strofen voorzien werd zo verrijkt, uitgebouwd tot een lied waarin aan het eind van de ronde die het jaar maakt – een spiraal omhoog, en geen zinneloze keerkring, zoals Barnard ons elders voorhoudt – ruimte is voor de klacht, de vraag, en het begin van nieuwe hoop, die ook oude hoop blijkt te zijn.

Deze tekst is tot stand gekomen op basis van bijdragen van Henk Schoon, Menno van der Beek en Klaas Touwen aan In wind en vuur: alle liederen (toegelicht) van Willem Barnard | Guillaume van der Graft (Skandalon, Middelburg 2023, deel III, 694-696).


Melodie

Leighton George Hayne (1836-1883), pastor, organist en amateur orgelbouwer, schreef de melodie ST. CECILIA bij de tekst ‘Thy way, not mine, o Lord’ van Horatius Bonar (1808-1889) voor publicatie in The Merton Tune Book (Oxford 1863). De subtitel van deze uitgave geeft aan waarvoor deze gebruikt werd: A collection of hymns and tunes used in the Church of St. John Baptist, Oxford. Deze uitgave werd verzorgd door Hayne samen met pastor loci H. W. Sargeant.
De melodie werd aan de tekst ‘Thy kingdom come, o God’ van Lewis Hensley verbonden in de Appendix bij de eerste editie van Hymns Ancient and Modern (1861/1868) en komt sindsdien in haast alle Engelstalige liedbundels voor, waarbij de populariteit vooral in de tweede helft van de twintigste eeuw sterk toenam.
In Nederland werd het lied bekend via de ‘Hervormde Bundel van 1938’, gezang 115, in de vertaling van Jan Jacob Thomson (1882-1961).
De eenvoudige melodie in G-groot kent in elke regel hetzelfde ritme van vijf kwartnoten en een gepunteerde halve noot. De eerste helft (regel 1-2) wordt gevormd door een dalende melodielijn van de dominant d” naar d’. In harmonisch opzicht moduleert de tweede regel naar de dominanttoonsoort D-groot. In de derde regel maakt de melodie een stijging van a’ en d” en wordt teruggekeerd naar G-groot, waarna de vierde regel in een eenvoudig motief rond de tonica g’ de toonsoort bevestigt.

Auteur: Pieter Endedijk


Media

Uitvoerenden: Schola Davidica o.l.v. Lisette Bernt; Gert Oost, orgel (bron: KRO-NCRV)