Een eerste kennismaking
Dit is een lied bij de gelijkenis van het zaad in de akker, Lucas 8,4-15. De eerste drie strofen volgen de gelijkenis, in het tweede deel van het lied wordt dit verder uitgewerkt. Deze twee delen worden met fraaie poëzie aan elkaar verbonden: strofe 3 spreekt over het sterven van het zaad ‘in een vruchteloos graf, aan doornen beneden, de vogels van bovenaf’, in de vierde strofe zijn het ‘de lage en de hoge gevaren’ die het kiemende graan bedreigen.
Het dubbele beeld van de gelijkenis – mensen zijn geroepen zaad te zijn én mensen zijn zelf ook aarde – blijft in het lied bewaard: in strofe 5 is de mens zaad, in strofe 6 moedergrond.
In het Liedboek voor de kerken had dit lied een melodie meegekregen van Juul Ouwehand, waarin het ‘zaaien’ en het ‘waaien’ duidelijk wordt verbeeld. Barnard gaf echter de voorkeur aan de melodie van Frits Mehrtens, die er oorspronkelijk mee was verbonden. De dichter schreef daarna nog twee teksten bij dezelfde melodie (zie Liedboek 763 en 765). In een toelichting schrijft Barnard: ‘Het betreft hier een trits van liederen, waarbij de tekst een melodie uitlokte en vervolgens die melodie (met zijn ‘brede gebaren’) weer een tekst en nog een tekst.’
Auteur: Pieter Endedijk
Van de zaaier | |||
Willem Barnard | |||
Frits Mehrtens |
Tekst
Deze toelichting bij de liedtekst is overgenomen uit ‘Een Compendium van achtergrondinformatie bij de 491 gezangen uit het Liedboek voor de kerken’ (Amsterdam 1977) en wordt tijdelijk op deze site geplaatst. Deze tekst wordt vervangen als er een definitieve toelichting beschikbaar is. De toelichting bij de melodie isnieuw geschreven voor dit compendium.
Acht weken voor Pasen, op die zondag Sexagesima, legt de eenstemmige westerse traditie ons het evangelie voor van de zaaier, de parabel uit Lucas 8,4-15. Die keus schijnt al heel oud te zijn. Ging het er om, tijdig het thema aan te geven waarop de voorbereidingstijd naar Pasen toe straks steeds dieper in zal gaan? Het zaad moet in de aarde vallen, sterven en aldus groot worden. Het is de weg die Jezus verkozen heeft te gaan. Het is de weg van het woord. Mensen zijn geschikt om woord te worden. En toch zijn ze zelf ook aarde. Ook in hen valt het woord dat vruchtbaar wezen wil door hun leven. Het is een beeldenspel waarmee het evangelie werkt en het lied aarzelt als het ware, of het de mensen ‘zaad’ zal noemen (zo de voorlaatste strofe) of ‘akker’, met het woord uit de laatste strofe: ‘moedergrond’. In elk geval, de zaaier is de Vader, die het geheim van het zaad in de wereld gegeven heeft en die zijn woord gegeven heeft. En men mag gerust, ja men moet zelfs het ‘zaad’ niet te eenkennig alleen in verband met de akker zien! Niet voor niets staat in het gedicht als laatste woord ‘moedergrond’. Zaad is in het Grieks sperma, en het blote bestaan van een mens op aarde is te danken aan ‘de weg van het zaad in de schoot’! Dwaas is het, zich niet door de bijbeltekst zelf te laten gezeggen en verbanden te miskennen die het gewone leven op aarde veelzeggend maken. Ons eigen leven en het brood tot levensonderhoud hebben hetzelfde geheim als oorsprong: de weg van het zaad! Die weg, zo ‘natuurlijk’, is door Jezus gewezen als heilsweg, als ‘vruchtbare’ weg, naar een nieuwe mensheid, naar een paasaarde! Het zijn grote woorden die zomaar gezegd worden. Liever zing ik er van, want zingen is argelozer, minder schuldig.
Auteur: Willem Barnard
Melodie
De tekst schreef Willem Barnard in 1957 voor de Amsterdamse Nocturnen, de liturgische proefpolder waar de klassieke liturgie werd herontdekt en waar veel nieuwe liederen ontstonden. Bij de tekst ontstonden binnen korte tijd vier melodieën: naast die van Frits Mehrtens ook composities van Piet van Amstel (1920-2003), Juul Ouwehand (zie Liedboek voor de kerken, gezang 54) en W.D. Westerop (1923-1987). We vinden deze vier melodieën naast elkaar in het bundeltje Wij moeten Gode zingen (1960, nr. 5), de eerste uitgave van liederen met melodieën uit die Amsterdamse Nocturnen. Ignace de Sutter weet te melden dat de melodie van Mehrtens zijn eerst gezongen zangwijs is (De lofzang van alle tijden, Beveren/Nijmegen 1983, blz. 195). Deze melodie riep weer andere teksten bij Barnard op en zo ontstond er een trits liederen die inhoudelijke verwantschap vertonen: naast dit lied ‘Van de zaaier’ ook het lied ‘Ten dage des heils’ (Liedboek 763) en het lied ‘Van het zaad in de akker’ (Liedboek 765). Voor het Liedboek is er daarom voor gekozen om de melodie van Mehrtens bij deze drie teksten te plaatsen. De melodie van Mehrtens is heel beeldend bij de tekst: het ‘zaaien’ en ‘waaien’ is melodisch hoorbaar door het melisme met twee noten. Ook ving hij het probleem van het ongelijke aantal lettergrepen per strofe op door de melodie zó te schrijven dat waar nodig eenvoudig een lettergreep op twee achtste noten kan worden gezongen of twee lettergrepen op één kwartnoot. Ook de andere twee teksten klinken heel natuurlijk op deze melodie, waarbij de ‘brede gebaren’ (Liedboek 765) meteen aan die zaaier doen denken in dit lied. De melodie heeft een vrolijk karakter door het grote aantal grote sprongen in de melodie. Het tempo ligt niet te hoog, maximaal MM = 80, met de kwartnoot als teleenheid. Hoewel Mehrtens zijn melodie bij de tekst van het lied ‘Van de zaaier’ schreef, kon hij zich uiteindelijk ook vinden in de combinatie met de andere twee teksten, wat blijkt uit zijn toelichting in Een compendium (Amsterdam 1977, k. 257) bij het lied ‘Gij hebt met uw brede gebaren’ (Liedboek 765): ‘Dat, tegenover de negentiende eeuwse mening dat een melodie een gevoelen hoorbaar zou moeten maken, een lied eenvoudig een ‘Bewegungs-Gestalt’ kan voorstellen, werd mij in de Nocturnediensten aan Barnard zelf bevestigd: tijdens het zingen kon hij namelijk zijn armen niet stil houden, welnu… de bewegingen, die zijn armen beschreven, waren zowel in dit lied als in de Gezangen 31 en 54 (respectievelijk Liedboek 763 en 765, PE) identiek. Quod erat demonstradum.’
Auteur: Pieter Endedijk
Media
Uitvoerenden: Kathedraalkoor Brugge o.l.v. Ignace Thevelein; Jos Bielen, orgel