Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

787 - Wijs mij niet af, ik kan je niet verlaten


Ruth

Kear my net tsjin, ik sil dy nea forlitte

Blad glanst van groen, de winter is voortvluchtig

Tekst

Oorsprong en verspreiding

‘Wijs mij niet af, ik kan je niet verlaten’ werd door Fedde Schurer (1898-1968) in 1966 in het Fries geschreven (‘Kear my net tsjin, ik sil dy nea ferlitte’) en gepubliceerd in Fryslân Sjongt. Magryt Poortstra (*1953) vertaalde het in het Nederlands.

Inhoud

Dit lied is een poëtische bewerking van Ruth 1,16-17, de scharnierpassage waarin Ruth tegen Noömi zegt dat zij hoe dan ook met haar schoonmoeder meegaat nu deze terugkeert naar Betlehem. Zij bekrachtigt haar besluit in vier verklaringen die we in vrijwel dezelfde woorden in de vier strofen terugvinden: ‘wijs mij niet af’ (1), ‘waar jij gaat, ik wijk niet van je pad (2),’ jouw volk is mijn volk, jouw God is mijn God’ (3), ‘waar jij je laatste rustplaats eens zult vinden, begraaft men mij’ (4). Het eenvoudige rijmschema a-B-a-B maakt de tekst toegankelijk.

Voorafgaand aan deze passage is in uiterst sobere zinnen de situatie geschetst. Een man, Elimelech geheten (letterlijk: ‘Mijn God is koning’), verlaat Betlehem in Juda vanwege hongersnood, samen met zijn vrouw Noömi en hun zonen Machlon en Kiljon en trekt naar Moab. Daar woont hij als gastvreemdeling. Dan sterft Elimelech. De zonen trouwen met Moabitische vrouwen, Orpa en Ruth, maar na tien jaar sterven ook deze zonen. Noömi’s verlies is volkomen. Zij staat op om terug te keren naar Betlehem, want ze heeft gehoord dat daar nu weer brood is. Haar twee schoondochters volgen haar op deze weg, maar Noömi stuurt ze met kracht weg. Orpa gehoorzaamt huilend, maar Ruth weigert haar schoonmoeder in de steek te laten. Deze trouw tekent de persoon van Ruth en legt de basis voor het hele verdere verhaal, dat uitmondt in de geboorte van Obed, voorvader van de door God geroepen koning David.

Strofe 1

Wijs mij niet af, ik kan je niet verlaten…

Als we deze scène vanuit het boek Ruth op ons laten inwerken dan zien we hier twee vrouwen recht tegenover elkaar staan. Beide hebben een groot verlies geleden en beide gaan een uiterst onzekere toekomst tegemoet. Hun houding wordt getekend door zorg voor elkaar. Noömi stuurt haar schoondochters niet voor niets terug naar huis, want daar hebben ze de meeste kans op een nieuw leven. Het is maar zeer de vraag of ze in Betlehem als vreemdelingen uit notabene Moab (vergelijk Deuteronomium 23,1-7) welkom zijn. Maar Ruth blijft koppig staan. ‘Dwing mij niet…’ of, zoals de Naardense Bijbelvertaling schrijft: ‘Dring er niet bij mij op aan…’ Noömi kan hoog of laag springen, Ruth wil en kan haar in deze situatie niet verlaten. In de woorden van Schurer is Ruth één belangrijke stap verder dan Noömi: ‘ik heb ’t verleden achter mij gelaten…’. Dat kan Noömi met geen mogelijkheid zeggen. Zij is diep in rouw en kijkt alleen maar bitter terug. Haar verdriet roept de liefdevolle zorg van Ruth op, die zegt: ‘altijd, altijd zal ik naast je staan.’

Nu is de naam Ruth wel de ondertitel van dit lied, maar noch in dit eerste couplet, noch in de volgende, worden namen genoemd. De vraag is dan ook wat er gebeurt als we dit lied losmaken van het Bijbelse verhaal en het in de mond leggen van bijvoorbeeld een bruidegom en zijn bruid of van zomaar twee andere mensen die een verbintenis aangaan.

Juist vanwege dit eerste couplet lijkt mij dit niet probleemloos. Hoe klinken zinnen als ‘Wijs mij niet af’, ‘dwing me niet’ en ‘ik heb ’t verleden achter me gelaten’ als daar niet een uit nood geboren voorstel tot scheiding der wegen aan vooraf is gegaan? Waar ligt het punt van identificatie en empathie? Toch niet in de verliefdheid van deze twee? Anders gezegd: hoeveel diepgang houden we over als de existentiële nood van de oorspronkelijke tekst niet of nauwelijks past bij de context waarin het lied vandaag wordt gezongen? Laten we vanuit deze vraag kijken wat er verder in dit lied gebeurt.

Strofe 2

Als jij niet thuis bent, zal ik op je wachten…

Het lied volgt de Bijbeltekst op de voet. De ik-persoon maakt in het tweede couplet duidelijk wat dit ‘altijd naast je staan’ inhoudt: ‘waar jij gaat, ik wijk niet van je pad, / waar jij je rust neemt, zal ik overnachten’. Of, zoals Schurer samenvattend dicht: ‘in jouw bestaan ligt dat van mij vervat.’ Onder geen voorwaarde zal de ik-persoon de ander verlaten.

Strofe 3

Jouw volk is mijn volk, daarbij wil ik wonen
jouw God is ook mijn wondervolle God.

Opnieuw wordt de Bijbeltekst nauwgezet gevolgd, uitgebreid met een enkel woord of zinsnede, waarmee de inhoud nog eens wordt onderstreept. In het Bijbelverhaal wordt met deze woorden de kloof van het vreemdeling-zijn van Ruth gedicht. ‘Waar jij sterft zal ook mijn einde komen’. De weg voert terug naar Bethlehem, in de Joodse en Christelijke traditie niet zomaar een plaats.
Ook in dit couplet bekrachtigt de laatste zin de voorafgaande drie: ‘ten slotte treft ons één en ’t zelfde lot’. De lotsverbondenheid wijst niet alleen vooruit, de basis ligt in wat zij samen al hebben doorstaan.

Strofe 4

Geen mens kan deze liefde ooit ontbinden
daar komt geen einde aan dan door de dood.

Het enige verschil met de tekst in Ruth 1,17 is dat hier ‘geen mens’ tussen deze twee zal kunnen komen, terwijl in de Hebreeuwse tekst Ruth de Eeuwige erbij haalt. Wat God ook met haar voorheeft, Hij is haar getuige dat alleen de dood hen kan scheiden. Deze keuze is haar diepe ernst.

Liturgische bruikbaarheid

‘Wijs mij niet af, ik kan je niet verlaten’ is het eerste lied in de rubriek ‘Trouw’ (Liedboek 787 tot en met 795), waarin een aantal liederen over liefde en trouw bij elkaar zijn gezet. Die rubriek gaat over meer dan alleen een huwelijksverbintenis, maar veel mensen zullen dit lied op deze plaats in het Liedboek daar toch mee associëren. Uit de bespreking van de tekst is wel duidelijk geworden dat we bij dit liturgische gebruik vragen kunnen stellen.  

Wanneer past dit lied wel? Als het boek Ruth wordt gelezen en op existentieel niveau verwerkt, zodat de mensen die het verhaal horen en meezingen zich ermee kunnen verbinden. Dat kan op verschillende momenten van het kerkelijk jaar, waarbij verschillende accenten kunnen worden gelegd. Het is weliswaar een klein boek, maar er komen vele theologische lijnen in samen. Welk lijn ook wordt gevolgd, Ruths radicale keuze en trouw is van cruciale betekenis. Met haar gaat het verhaal (het leven) door.

Wie wil aansluiten bij de joodse traditie leest het boek en zingt het lied rond Pinksteren. Het boek Ruth is de feestrol van het wekenfeest (Sjawoeoth), een oogstfeest dat wordt verbonden het de gave van de Thora. Ruth lééft de Thora met haar radicale keuze om Noömi in haar rouw niet in de steek te laten. In de adventstijd en de veertigdagentijd licht het thema van de sociale gerechtigheid op: zorg voor de armen, gastvrijheid voor de vreemdeling in uw midden. Advent loopt uit op de geboorte van een kind in Betlehem, een koningskind, Zoon van David. Mogelijkheden te over om de diepte van dit lied te laten klinken als een teken van hoop.

Auteur: Corja Bekius

Creatieve verwerking


Beeld:
Corja Bekius, Ruth leest aren
uit: Ruth, een verhaal van hoop (Utrecht 2013)