Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

788 - God die in het begin



Tekst

Ontstaan en verspreiding

Het lied ‘God die in het begin’ heeft de tekstdichter Huub Oosterhuis voor het eerst gepubliceerd in 1966 als een evangelielied voor de huwelijksviering. Het is de tijd waarin Huub Oosterhuis binnen de Amsterdamse Studentenekklesia vele huwelijksvieringen zal hebben geleid.
Het lied is opgenomen in de bundel van de Stichting Werkgroep voor Volkstaalliturgie Liturgische Gezangen voor de viering van de eucharistie (1967, nr. 106) met als titel ‘Huwelijkslied “God die in het begin”’. Het lied kwam in bijna alle bekende liedbundels terecht, zoals in de Randstadbundel (1970, nr. 368); in Gezangen voor Liturgie (1984/1996, nr. 443) onder de titel ‘Een huwelijkslied’, dezelfde titel die Oosterhuis ook boven de tekst zette in zijn boek Bid om vrede (Baarn 1966, blz. 101).
Ook in de eerste editie van de Vlaamse bundel Zingt Jubilate treffen we het lied aan (1977, nr. 666) en in het Oud-Katholiek Gezangboek (1990, nr. 761). Later werd het opgenomen in de liedbundel van de Stichting Leerhuis & Liturgie Verzameld Liedboek (2004, blz. 784).Het Liedboek voor de kerken (1973, gezang 369) plaatste het lied onder de rubriek ‘Huwelijk’; in het Liedboek heeft het lied een plaats in de rubriek met de meeromvattende titel ‘Trouw’.

Vorm

Het lied bestaat uit drie achtregelige strofen; iedere regel bestaat uit drie regelmatige versvoeten van zes lettergrepen in de jambe (v–).
Volledig eindrijm vindt gekruist plaats in de eerste strofe in de regels 5 en 7, 6 en 8; in de tweede strofe in regel 2 en 4; in de derde strofe in de regels 2 en 4, 5 en 7, 6 en 8. Onvolledig rijm vinden we in de eerste strofe in de regels 2 en 4; in de tweede strofe in regel 6 en 8. Opmerkelijk is driemaal de herhaling van het woord ‘elkanders’ (in strofe 1 regel 7 en 8, en in strofe 2 regel 7).
De drie strofen bestaan alle successievelijk uit één zin. In de eerste strofe herneemt de dichter in regel 5 en 6 het onderwerp (‘Hij’). In de tweede en derde strofe herneemt hij de zin met het bijwoord ‘zo’.
Parallellisme treffen we aan in de eerste strofe regel 5 en 6, 7 en 8; deze laatste regels corresponderen weer met regel 7 en 8 in strofe 3. De beginregels van de strofen 2 en 3 laten ook een parallel zien: ‘zoals van meet af aan’ en ‘zoals ten einde toe’.

Inhoud

De tekst van het lied fundeert de liefdestrouw in de scheppingsverhalen uit het boek Genesis en de dichter maakt daarin een verbinding met de eucharistie. Het partnerschap vindt plaats vanaf de schepping ‘in het begin’, ‘van meet af aan’ en ‘ten einde toe’: deze formuleringen staan in de eerste regels van de successievelijke strofen.

De eerste strofe verwijst naar de schepping van de mens uit de aarde (Genesis 2,7). God schept de mens naar zijn beeld, man en vrouw (Genesis 1,27). In verschillende uitdrukkingen maakt de dichter een toespeling op het uitgangspunt van de Schepper: het is niet goed als de mens alleen blijft en daarom krijgt hij een ‘helper’ of ‘tegenover’ die bij hem past (Genesis 2,18). Vandaar dat God de mensen ‘voor elkaars geluk geschapen heeft’ en hen doet ‘samen zijn’.

In de tweede strofe herneemt de dichter deze gedachtegang: een mens vindt geen antwoord ‘als hij niet door een mens ten diepste wordt bemind’. Mensen zullen dus in lief en leed elkaars antwoord zijn in lichaam en geest: ‘twee aan twee’ gaan ze door het leven. Door het huwelijk zullen man en vrouw zich aan elkaar hechten tot één lichaam (Genesis 2,24), een zinsnede die Paulus opneemt in zijn brief aan de Efeziërs (Efeziërs 5,31).

In de derde strofe worden wij eraan herinnerd dat God mee zal gaan met de mensen op hun lange levensweg, zelfs in de dood. In het midden van het lied staat een verwijzing naar de huwelijksbelofte: in lief en leed beloven partners trouw te blijven aan elkaar, in goede en kwade dagen.

Aan het partnerschap tussen man en vrouw verbindt de dichter dan nog de metafoor van brood en wijn, een verwijzing naar de eucharistische gaven. In de eerste strofe worden man en vrouw in elkanders jawoord brood en wijn. Het is een nieuw gezichtspunt. Nergens in de Bijbel wordt de man met brood vergeleken; slechts in Psalm 128 wordt de huisvrouw als een vruchtbare wijnstok bezongen. In de laatste strofe herneemt de dichter de eucharistische beeldspraak. Dan wordt het huwelijksverbond bekrachtigd in het verbond tussen God en mens. In brood en wijn is Hij aanwezig. Wil de dichter daarmee het (rooms-katholieke) sacrament van het huwelijk verbinden met het sacrament van de eucharistie?

De laatste regel ‘dit geheim is groot’ verwijst weer naar Paulus. Deze vergelijkt de huwelijksband met de bruidsmystiek van Christus met de kerk: ‘Dit mysterie is groot – en ik betrek het op Christus en de kerk’ (Efeziërs 5,32). Dit vers staat als enige verwijzing onder het lied vermeld in het Aandachtig Liedboek (Baarn 1986, blz. 33). We kunnen concluderen dat hiermee de kern van het lied is aangeduid.

In één opzicht lijkt me dit lied tamelijk uniek in het oecumenische liedrepertoire. Wanneer de tweede persoon wordt gebruikt in een kerklied, betreft het altijd een gebedstekst gericht op God. Maar hier is de aangesproken tweede persoon het bruidspaar. Het is dus de aanwezige gemeenschap die hier het bruidspaar toezingt. Het lied fungeert als een belijdenis in God als Schepper. Tegelijkertijd wordt zijn trouw aan ons mensen geconfirmeerd in een soort huwelijkszegen over de twee huwelijkspartners, maar dan uitgezongen door de gemeenschap als getuige van dit concrete huwelijk.

Liturgisch gebruik

In de oorspronkelijke aanduiding ‘huwelijkslied’ is al aangegeven dat Huub Oosterhuis dit lied heeft geschreven voor de huwelijksviering. Vanwege de metafoor van brood en wijn is het lied vooral geschikt in een huwelijksviering die wordt vervolgd met een tafeldienst. Het lied is oorspronkelijk vermeld als een evangelielied (zie het musicologisch register van Gezangen voor Liturgie 1996, blz. 876). Wellicht dat het lied een betere plaats heeft als afsluiting van het ritueel van de huwelijksinzegening.
Daarnaast zou het lied uiteraard gezongen kunnen worden in een reguliere kerkdienst waarin het huwelijksverbond is gethematiseerd.

Auteur: Jeroen de Wit


Melodie

Voor een toelichting bij de melodie: zie Liedboek 686.


Media

Uitvoerenden: Fons- en Igkoor en het Jeugdkoor Studentenekklesia Amsterdam o.l.v. Bernard Huijbers; Marion de Bruyn, sopraan; Piet Mirck, orgel