Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

794 - Gods zegen bidden wij je toe


Genève 1551
Psalm 121

Tekst

Een toelichting bij de tekst volgt nog.


Melodie

Ontstaan en verspreiding

Het Geneefse psalter is in etappes ontstaan tussen 1539 en 1562. Een belangrijke stap werd gemaakt in 1551 toen Octantetrois pseaumes de David, mis en rimes françoise in Genève gedrukt werd. Hierin stonden – naast bestaande berijmingen van Clément Marot (1496-1544) – 34 nieuwe psalmberijmingen van Théodore de Bèze (1519-1605). Een daarvan betrof Psalm 121: Vers les monts j’ay levé mes yeux. De nieuwe melodieën bij de nieuwe berijmingen waren gecomponeerd door Loys Bourgeois (±1510-±1560). In de genoemde psalmbundel stond de melodie als volgt afgedrukt:

 De melodie is heden ten dage algemeen bekend, maar toch behoorde zij in voorgaande eeuwen niet tot de meest bekende en geliefde psalmmelodieën. Dit is onder andere op te maken uit het gegeven dat de psalmmelodie zelden als wijsaanduiding bij liedteksten genoemd werd.

Aan het einde van de negentiende eeuw neemt de bekendheid van Psalm 121 toe; de psalm wordt frequenter opgenomen in verzamelbundels met geliefde kerkliederen. Maar nog steeds komen we de melodie nauwelijks tegen bij contrafacten.

Evert Louis Smelik schreef begin jaren zestig van de vorige eeuw ten behoeve van het fonds van de Hervormde Gezangencommissie zijn huwelijkslied ‘Wij bidden u Gods zegen toe’ op de melodie van Psalm 121 (Liedboek voor de kerken gezang 367). De hertaling van dit lied door André Troost is uiteraard gedacht bij dezelfde melodie.

Analyse

De melodie bestaat uit zes regels waarbij de tweede en derde eigenlijk één geheel vormen, evenals de vijfde en de zesde.

De melodie staat in de zogeheten hypomixolydische modus (de achtste toon). Deze wordt in het Geneefse psalter doorgaans gebruikt als melodieën plechtige uitbundigheid moeten uitstralen. Andere psalmmelodieën in dezelfde modus zijn Psalm 30 (76), 44, 93, 103 en 113.

Anders dan bij een majeurmelodie is bij deze modus niet de kwint boven de grondtoon, maar de vierde toon boven de finalis de dominant. Bij deze melodie, die met twee mollen genoteerd staat, gaat het dus om de finalis f’ en de dominanttoon bes’.

In de eerste regel bereikt de melodie vanaf de finalis bij de vierde noot de dominant, waarna de melodie stapsgewijs terugkeert naar de finalis f’. De omvang van deze regel is een kwart. Dat geldt ook voor de regels 2, 3 en 4. De tweede regel opent op de dominanttoon, stijgt trapsgewijs naar de d” en daalt vervolgens weer in secundes naar de dominant bes’ terug. Regel 4 is verwant aan de eerste regel: zelfde omvang (kwart), acht noten, beginnend op de finalis, stijgend naar de bes’, maar anders dan regel 1 sluit de regel af op de re (g’).

Regel 5 opent evenals regel 2 op de dominant bes’, maar opvallend genoeg daalt de melodie in secundes zeven tonen omlaag naar de c’. (In solmisatietermen: de melodie komt daar uit het hexachordum durum in het hexachordum naturale terecht). Na een stijgende kwartsprong komt de melodie in regel 6 weer in het toongebied terecht van regel 1 en 4.

Een opvallend aspect van de melodie is dus haar omvang van c’ tot d”, die voor een Geneefse psalmmelodie vrij groot is. Het loont de moeite om te kijken op welke plaatsen de melodie haar hoogte- en dieptepunt bereikt, namelijk in de tweede en vijfde regel, en daarbij vooral de oorspronkelijk Franse tekst te plaatsen. De melodische uitbeelding van de woorden ‘en haut’  (‘naar boven’, regel 2) en ‘terre ronde’ (‘aarde’, regel 5) lijkt voor de hand te liggen: 

Auteur: Jan Smelik