Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

804 - De Heer heeft naar mij omgezien


Een eerste kennismaking

De titel en de onder het lied aangegeven Bijbelperikopen geven aan dat het een lied over Hagar is. Haar naam komt evenwel in de tekst niet voor en daarmee is het een lied geworden dat een veel bredere toepassing mogelijk maakt. De redactie van het Liedboek besloot dit lied in de rubriek ‘Levensreis’ te plaatsen om deze brede toepassing te stimuleren.
De woorden van dit lied van Ad den Besten (1923-2015) bezingen het omzien van God naar Hagar en haar zoon Ismaël in hun onbillijk lot. De tekst behoeft verder geen toelichting.
Oorspronkelijk stond bij deze tekst een melodie van een Duits lied met de titel ‘Wir wollen singn ein’ Lobgesang’. De liedboekredactie vond deze melodie niet goed bij de tekst passen en koos voor een melodie van Jan Pasveer (1933-2005), die ook voorkomt bij lied 255 en lied 646. Ook deze liederen beschrijven een reis.

Auteur: Pieter Endedijk


Hagar

Ad den Besten
Jan Pasveer
Gij volgt ons uit Jeruzalem

Tekst

Ontstaan

In opdracht van de NCRV verscheen in 1983 de bundel Liederen van het begin. Deze bundel bevat 67 liederen over het Bijbelboek Genesis. Daarin is onder andere dit lied van Ad den Besten opgenomen (nr. 32). Hij plaatste het ook in zijn bundel Poëzie om te zingen (1998, blz. 15).

Inhoud

Als informatie bij het lied gaf de dichter Genesis 16,1-16 en 21,8-21 aan. Daarin komen we het verhaal van Hagar tegen naar wie de Heer heeft omgezien (Genesis 16,13). De naam Hagar komt in de tekst van het lied echter niet voor. Daarmee is een bredere toepassing mogelijk. Het lied is dan ook niet opgenomen onder de rubriek ‘Bijbelse vertelliederen’, maar onder ‘Levensreis’. Het verhaal van Hagar is illustratief voor levensverhalen van anderen. De sfeer van het lied is heel intiem. We zien een mens in het hart, die ervaren heeft dat God naar haar omzag.

Strofe 1

De eerste strofe zet in met een geheimenis dat heel het leven (van Hagar en mensen in vergelijkbare omstandigheden) in een ander perspectief plaatst: ‘De Heer heeft naar mij omgezien’. Wat hierna wordt gezegd, schildert de ellende daarvoor. Dolen in de eindeloosheid van de woestijn (Genesis 21,14) staat gelijk aan verdwalen en omkomen. Hagar zou geen leven meer hebben gehad. Maar door de eerste zin in deze strofe weten we dat het daarbij niet is gebleven.

Strofe 2

Wat het leven in een ander licht zet, wordt opnieuw onder woorden gebracht: ‘Hij zag naar mij.’ Dat correspondeert weer met Genesis 16,13. Omdat de Heer Hagar zag, ziet ze nu ook Hem.
De tweede regel legt de nadruk op de stem die spreekt en wordt gehoord in de eenzaamheid van de woestijn. De ‘bron des levens’ die vlakbij is, verwijst naar Genesis 21,19. De zoon van Hagar is op sterven na dood. God hoort de jongen kermen en grijpt in. Hij opent haar de ogen en laat haar een waterput zien, zodat ze de jongen te drinken kan geven. Dat is zijn redding. De toekomst opent zich voor hem en voor zijn moeder. Maar het kan voor veel anderen gelden.

Liturgische functie

Wanneer het verhaal van Hagar tijdens een viering aan de orde is, kan het lied zijn dienst bewijzen. Het brengt de ervaring van Hagar dichtbij. Het is persoonlijk, maar in de gemeente wordt het persoonlijke verbreed in de gemeenschap.
Het lied schetst een situatie waarin eenzaamheid wordt gevoeld en het leven wordt ervaren als een dolen in een uitzichtloze woestijn. De lust om te leven wordt daardoor bedreigd. Het ‘omzien naar’ van de Heer die de bron van het leven is, biedt perspectief op toekomst. In dergelijke pastorale situaties kan het lied een dienst bewijzen.

Auteur: Jan Groenleer


Melodie

Ad den Besten schreef zijn tekst op de melodie van ‘Wir wollen singn ein’ Lobgesang’, een lied van Nikolaus Herman voor het feest van Johannes de Doper, 24 juni. Met die melodie is het afgedrukt in Liederen van het begin. De notatie in een 6/4-maat is overgenomen uit Evangelisches Kirchengesangbuch (1950, nr. 114):
In het Evangelisches Gesangbuch (1994, nr. 141) is de melodie genoteerd in een ‘Grundschlagnote’ (vergelijkbaar met een tactus-notatie).
Deze melodie wordt toegeschreven aan Bartholomäus Gesius (±1562-1613) en is voor het eerst in deze vorm te vinden in Enchiridivm Etlicher Deutsche vnd Lateinschen Gesengen (Frankfurt/O., 1603), maar gaat op oudere bronnen terug.
Het is niet bekend waarom Ad den Besten voor deze melodie koos. Er is geen relatie tussen zijn tekst over Hagar en deze melodie. Hoewel de melodie zeker fraai is, vond de liedboekredactie deze absoluut niet bij de tekst passen. Daarom koos men voor de melodie van Jan Pasveer (1933-2005) bij ‘De Heer is onze reisgenoot’ (Liedboek 255). De woorden passen niet alleen goed op deze melodie, beide teksten hebben het onderweg zijn als gemeenschappelijkheid. Zo ontstaat een zinvol contrafact.
Oorspronkelijk stond in de laatste regel van strofe 1 één lettergreep meer dan in de corresponderende regel in strofe 2 en het gangbare metrum (8-8-8-8) toelaat: ‘in de eindeloosheid der woestijn’. De liedboekredactie besloot omwille van de zingbaarheid het lidwoordje te laten vervallen.

Voor een toelichting bij de melodie: zie Liedboek 255.

Auteur: Pieter Endedijk