Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

805 - Abraham, Abraham



Tekst

Ontstaan en verspreiding

Het lied werd in 1968 gepubliceerd in deel 2 van de serie Alles wordt nieuw (nr. 3). Het lied behoort tot de bekendste uit die serie en dat is ook te zien aan de opname in verschillende andere bundels: Op toonhoogte (editie 1995, nr. 365; editie 2005, nr. 454), Evangelische liedbundel (1999, nr. 42), Negentig gezangen (2003, nr. 3), Gereformeerd Kerkboek (editie 2006, gezang 3) en Tussentijds (2005, nr. 22).
In het Duitse taalgebied is het lied bekend in de vertaling van Diethard Zils (*1935), onder andere te vinden in Evangelisches Gesangbuch (1995, nr. 311).

Inhoud

In dit lied gaat het over de roeping van Abraham. Het lied is een korte, kernachtige schets van een ingrijpende gebeurtenis in het leven van Abraham en de zijnen. Met aartsvader Abraham begint de geschiedenis van het volk Israël. Hij wordt weggeroepen uit zijn land en uit de kring van zijn familie om naar een onbekend oord te trekken. De oproep (refrein en strofe 1; Genesis 12,1-2) gaat gepaard met de belofte van een groot nageslacht. Het zal zo groot worden als ‘de sterren in de nacht’ (strofe 1, regel 3; Genesis 15,5-6)). Abraham zal niet alleen zelf gezegend worden, maar ook voor de volkeren tot een zegen zijn (strofe 2; Genesis 12,2-3).
In deze eerste twee strofen is de Heer aan het woord. In strofe 3 gaat Abraham op pad. Hij moet het daarbij doen met niet meer dan Gods opdracht en belofte: ‘Met een woord gaat hij het wagen’ (regel 1). Hij gehoorzaamt, staat op en gaat op reis, vertrouwend dat God hem de weg zal wijzen.
Het lied is een refreinlied. Het refrein omlijst het geheel: het lied wordt er niet alleen mee afgesloten, maar opent er ook mee. Het refrein bevat allereerst het begin van de roepingsgeschiedenis: de stem van de Heer met de opdracht om te vertrekken. Door de herhaling gaat deze opdracht als ruggengraat van het hele lied functioneren. Na strofe 3 klinkt het refrein net iets anders: de oproep is een concluderende waarneming geworden: Abraham heeft aan de opdracht gevolg gegeven.

Vorm

Strofen en refrein zijn beide vierregelig, maar verder verschillen ze in structuur. In het refrein, met als metrische structuur 6-8-6-8, worden de regels 1-2 herhaald in 3-4. Er is één rijmklank (Abrahamstam). De strofen hebben iets langere zinnen, 8-8-7-7 lettergrepen, en het rijmschema is hier b-b-C-C.
In het lied vallen diverse alliteraties op: in strofe 2, regel 1: ‘zal’-‘zegen’ (regel 1) en in strofe 3: ‘woord’-‘wagen’ (regel 1), ‘verder’-‘vragen’ (regel 2); ‘weg’-‘wijst’ (regel 4). In strofe 3 regel 3 komen we nog een fraai binnenrijm tegen: ‘staat’-‘gaat’.


Melodie

Wim ter Burg schreef een aansprekende melodie! Het roepen is bijna letterlijk hoorbaar gemaakt in de aanhef: ‘A-bra-ham, A-bra-ham’ – een stijgende kwint met een gepunteerd ritme, gevolgd door een dalende kwart met hetzelfde gepunteerde ritme. Van grondtoon naar kwint (e’-b’), en van de kwart terug naar de grondtoon (a’-e’) – een signaalmotief (zie in het muziekvoorbeeld de rode haken). Regel 1 en 2 worden herhaald in 3 en 4, met dus opnieuw het roepeffect. Dit wordt versterkt door het slot van regel 4, want hier blijft de melodie niet ‘hangen’ op de kwint zoals in regel 2, maar springt vanaf die kwint met een afzetje terug naar de grondtoon (b’-b’-e’; aangegeven met groen in het muziekvoorbeeld).
Deze kwint geeft tegelijk het bereik van de melodie aan. Afgezien van één wisseltoon in de laatste coupletregel (d’) beweegt de melodie zich geheel binnen e’-b’. De coupletmelodie opent in regel 1 en 2 opnieuw met de kwintsprong, nu zonder het gepunteerde ritme. Regel 3 stijgt met secundeschreden van de grondtoon naar de kwint, de volgende regel gaat weer terug naar de grondtoon, waarbij dus even de ondersecunde van die grondtoon wordt aangedaan. Op het eerste gezicht zou je kunnen concluderen dat de melodie in e-klein is geschreven, maar e-aeolisch is hier meer op zijn plaats; zo gaat het bij de slotwending niet om een leidtoon – kleine secunde e’-dis’-e’), maar een grote (e’-d’-e’), die bovendien met een dalende tertssprong wordt bereikt (de blauwe cirkel).
De maatsoort is 2/2. De ritmische profilering komt allereerst door de gepunteerde ritmes: bij de roep ‘Abraham’ (refrein, stroferegel 1 en 3) en als markering van de twee opdrachtzinnetjes ‘verlaat je land, verlaat je stam’ (refrein, stroferegel 2 en 4). Verder zit deze figuur ook in de strofen bij de overgang van de aanspraak naar de rest van de zin, tekstueel aangegeven met een komma, muzikaal met de verlengde kwart op ‘A-bra-ham’ en de korte achtste die daarop volgt ‘A-bra-ham, je moet….’


Liturgische bruikbaarheid

Het lied is gebaseerd op Genesis 12,1-9 en 15,5-6. De belofte van een groot nageslacht én de belofte van zegen wordt in Genesis vaker herhaald (18,18; 22,17-18; 26,4). Het is voor de geschiedenis van het volk Israël een kerngegeven, zoals ook te lezen is in Handelingen 3,25; 7,2-5; Galaten 3,8 en Hebreeën 11,8-10.
De roeping van Abraham bleek eeuwen later in een geheel andere context een appel te doen op christenen. Genesis 12,1-9 was in met name het Keltisch christendom een belangrijke stimulans tot pelgrimeren. De zogenaamde peregrinatio superior, waarbij de Britse eilanden voorgoed werden verlaten voor missie onder de volken van het West-Europese continent, kwam onder andere hieruit voort. Willibrord is een van de bekendste vertegenwoordigers. Nog altijd past deze tekst en dus ook dit lied bij pelgrimage. In het Liedboek staat het lied dan ook in de rubriek ‘Pelgrimage’ (onderdeel van de grotere rubriek ‘Levensreis’, zie blz. 1607).

Auteur: Anje de Heer