Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

806 - Zomaar te gaan met een stok in je hand


Hanna Lam
Wim ter Burg

Tekst

Ontstaan en verspreiding

Dit lied verscheen in 1968, in het tweede deel van Alles wordt nieuw. Daarna werd het ook opgenomen in de Evangelische Liedbundel (1999, nr. 477), Tussentijds (2005, nr. 27) en het Gereformeerd Kerkboek (2006, gezang 8). Ook was het te vinden in de bloemlezing met religieuze kinderliederen Jubilootje (Brugge 1992; nr. 211).

Inhoud en structuur

Liederen over de woestijnjaren van het volk Israël gaan meestal over het begin: de uittocht en de doortocht door de Rietzee. In ‘Zomaar te gaan met een stok in je hand’ gaat het niet om een speciale gebeurtenis maar om de woestijnreis als geheel. Kernbegrippen zijn: onzekerheid, overgave en vertrouwen. Het is geen verhalend, maar een reflectief en beschouwend lied. De woestijnreis van Israël staat zo voor het menselijk leven. Er klinken verschillende situaties en algemene kenmerken in door. Soms refereert het aan een grote gebeurtenis, soms gaat het om een klein maar typerend detail.

De opening van het lied is meteen een goed voorbeeld van zo’n klein detail. De ‘stok in je hand’ komt ook voor in Exodus 12,11, bij de oproep om zich klaar te maken voor vertrek: ‘Zo moeten jullie het [lam] eten: met je gordel om, je sandalen aan en je staf in de hand…’ De slotregel van de eerste strofe, ‘eindeloos ver is ’t beloofde land’, roept de vele momenten op dat Israël het geloof in het beloofde land verloor en in opstand kwam, evenals het veertig jaar moeten rondtrekken (Numeri 14).

Couplet 2 verwoordt dat het beloofde land niet alleen eindeloos ver is, maar ook dat het de vraag is of de dood niet eerder is dan dat beloofde land. Denk aan de Rietzee (Exodus 14), de honger- en dorstmomenten (Exodus 15–17), de aanvallen en bedreigingen die ze te verduren krijgen. Maar ook klinkt hier door dat de eerste generatie inderdaad het leven in het beloofde land niet zal halen, alleen hun kinderen, opgegroeid in de woestijn, zullen daar aankomen (Numeri 14,22-35).

Het derde couplet begint net als de eerste twee met het woord ‘zomaar’. Zomaar te gaan, wat er ook gebeurt, hoe lang het ook duurt. Want, stelt couplet 3, je gaat met ‘zijn woord als bewijs’. En dat betekent: doorgaan in vertrouwen (‘altijd maar lopen, altijd maar hopen’), met het uitzicht dat het beloofde bewaarheid wordt.

Al zingend mag duidelijk worden dat de woestijnreis van toen tegelijk een woestijnreis van nu is. Het is het beeld van een persoonlijke of gezamenlijke tocht door het onbekende, het onzekere, kortom: het leven. Er kan veel gebeuren, het uitzicht kan uit beeld raken, en toch ga ja. Met een stok in je hand, met Gods belofte als bewijs. Zo komt een mens tot groei, de woestijn leidt tot ‘volle wasdom’ (vergelijk Efeziërs 4,13). De verwijzingen naar de woestijnreis van Israël tekenen het leven in het zicht van alles wat het bedreigd – uitzichtloosheid, honger, kortom de dood (letterlijk en figuurlijk). Zo te leven, met een stok in je hand en zijn woord als bewijs, worden ‘in de woestijn kinderen groot’.

Hanna Lam realiseerde dit in slechts drie coupletten van niet meer dan vijf regels elk (in couplet 1 zijn de regels 2 en 3 achter elkaar geplaatst, zie onder). De eerste en derde tekstregel zijn steeds gelijk. maar de aansluitende regels intensiveren de voorgaande. In couplet 1 wordt ‘zonder te weten wat je zult eten’ nog heftiger door ‘eindeloos ver is ’t beloofde land’: hoe is dit onzekere leven vol te houden als ook de stip op de horizon niet meer zichtbaar is? In het tweede couplet gebeurt iets dergelijks: ja, het duurt zo lang dat kleine kinderen groot worden. En in het slotcouplet voert het ‘altijd maar lopen, altijd maar hopen’ naar de zekerheid van aankomst in het paradijs, het beloofde land. Deze opbouw geeft het lied beweging, het ontwikkelt zich, loopt door. Er zit groei in.


Melodie

De strofen bestaan uit vijf regels, met als metrum 10-5-5-10-9. Het rijmschema is A-b-b-A-A. (Couplet 1 is in het Liedboek vierregelig afgedrukt met oog op het notenbeeld. Het is goed mogelijk om het hele lied als vierregelig te zien; in dat geval is het metrisch schema 10-10-10-9 en het rijmschema A-b-A-A. De twee zinshelften van de tweede regel rijmen eveneens).
De melodie sluit hier in alle opzichten bij aan. Regel 4 is ook melodisch een herhaling van 1. De regels 2 en 3 hebben een identieke ritmische structuur waarbij de doorgaande achtstenbeweging tweemaal wordt ‘stilgezet’ door de kwart plus achtste. In de andere regels komt dit ritmisch motief niet voor.

De melodie staat in d-klein, met een 6/8-maatsoort. De melodie begint hoog op d” met een klein heen-en-weermotiefje (d”-c”-d”), gevolgd door een daling via een kwart gevolgd door een terts. Deze regel eindigt dan met een kleine stijging, met opnieuw het beginmotiefje (hier g’-f’-g’). De volgende twee regels bewegen zich binnen een terts. Gecombineerd met de hierboven genoemde ritmische herhaling contrasteert dat met regel 1 én de herhaling daarvan in 3. Het mondt uit in de gestroomlijnde slotregel, stijgend vanaf de lage grondtoon d’ tot de sext (b’) en dan weer afdalend.
Het motiefje waarmee het lied begint, de dalende en stijgende secunde (zie rode haak in het muziekvoorbeeld), zet het eigen karakter van een 6/8-beweging meteen neer. Ook is het een bouwsteentje voor de melodie: na de inzet komt het ook later in regel 1 voor (g’-f’-g’) en regel 2 en 3 wordt er helemaal door gekleurd (g’-g’-f’-f’ | g’-f’-g’, zie blauwe bogen). In regel 4 komt het terug via de herhaling van de eerste regel. Naast dit ‘geschommel’ wordt het beeld van de melodie bepaald door de hoge inzet, de dalende drieklank die daaruit volgt (d”-a’-f’) en de gestroomlijnde, stijgende lijn waarmee de slotregel inzet (d’-e’-f’-g’-a’-bes’, zie groene lijn). Een mooie afstemming van klankkleuren en het harmonisch verloop ondersteunt dit.


Liturgische bruikbaarheid

Het lied heeft in het Liedboek een plaats gekregen in de rubriek ‘Levensreis’. Het lied past vanzelfsprekend bij de uittochtverhalen (derde zondag in de veertigdagentijd in het A-jaar en de negende zondag van herfst in het C-jaar), maar komt nog meer tot spreken als het gaat over de reis van het leven, de overgang naar een volgende levensfase, een (figuurlijke) sprong in het diepe. Daarbij kan het gaan over thema’s als onzekerheid, overgave en vertrouwen. Denk bijvoorbeeld ook aan het uitzwaaien van de kinderen uit de kinder(neven)dienst, of de start van een pelgrimage. Ook kan gedacht worden aan de jaarwisseling.

Auteur: Anje de Heer


Media

Uitvoerenden: Interkerkelijk Koor Zevenmaal Hardenberg o.l.v. Riekus Hamberg; Gijs van Schoonhoven, orgel (bron; KRO-NCRV)