Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

818 - Niet is het laatste woord gesproken


Een eerste kennismaking

Andries Govaart (*1954) schreef de tekst van dit lied voor de uitvaart van een jonge vrouw. Als uitvaartlied kan het goed functioneren, maar de liedboekredactie heeft het lied niet in de rubriek ‘Uitvaart’ geplaatst, maar in ‘Levensreis’. Immers, het lied is zeker ruimer bruikbaar als we ons bewust zijn dat we steeds weer verder moeten gaan.
‘Daarover is het laatste woord nog niet gesproken…’ Deze eerste regel is een variant op een bekende uitspraak, maar het klinkt ook als: onze woorden zijn niet de laatste.
De tweede strofe verwijst naar het beeld van het graan dat moet sterven om vrucht te dragen. ‘Een naam klinkt in het wuivend koren…’ is een fraaie zin in dit couplet als toeleiding naar de slotzin: ‘belofte van het nieuwe land’. Deze strofe kan verwijzen naar de overledene, maar ook naar Jezus.
Een melodie van Fokke de Vries (*1945) in klassieke stijl maakt het lied snel toegankelijk.

Auteur: Pieter Endedijk


Andries Govaart
Fokke de Vries

Tekst

Oorsprong en verspreiding

Andries Govaart schreef deze tekst als contrafact op een bekende melodie voor de uitvaart van een jonge vrouw, een studente die in de bergen was verongelukt. Omdat de mensen die naar de uitvaart kwamen van allerlei gezindten waren, wilde hij een lied maken dat door velen zou worden verstaan. De woorden en beelden van het lied zijn gelaagd en kunnen verschillende emoties oproepen. Je kunt er protest en boosheid in horen, maar ook verlangen en hoop. Die ruimte is van belang. Het komt vaak voor bij mensen in rouw dat ze tegelijkertijd heel verschillende dingen (ook tegenstrijdige) denken en voelen. De fijnzinnige melodie van Fokke de Vries, die later is gemaakt, neemt ons mee in een beweging van verstilling. Het lied eindigt met een belofte van nieuw land. Het lied werd eerder opgenomen in Zingend Geloven 6 (1998, nr. 26) en kreeg ook een plaats in Zangen van zoeken en zien (2015, nr. 45).

Inhoud

Couplet 1

‘Niet is het laatste woord gesproken, / er klinkt een lied, al is het nacht.’
Zo begint het eerste couplet. Meteen voelen we een ingehouden spanning. In de eerste zin klinkt woede en opstandigheid door: ‘daar is het laatste woord nog niet over gezegd’. Maar het kan ook een geloofsuitspraak zijn. Midden in de nacht van verlies klinkt een lied. Met onze laatste woorden staan we voor een grens. Alles wat we konden zeggen is gezegd. We zijn boos, verdrietig, gelaten, stilgevallen. Precies op die grens klinkt een lied. Is het een lied tegen deze nacht in, waarmee we elkaar zingend ondersteunen? Of mogen we hopen op misschien toch een woord dat ‘van de andere kant’ komt? Wordt hier uit protest gezongen of vanuit de hoop dat de dood niet het laatste woord heeft? ‘Onzeker gaan we, lotgenoten, / op weg met wie ons samenbracht.’ Wie heeft ons op deze weg gebracht? Is het de dode die wij betreuren of de Levende die ook nu met ons mee optrekt? De dubbelheid houdt aan. We weten het niet. ‘Wat komen zal is nog verborgen, / God weet wat ons te wachten staat.’ Het kan een verzuchting van wanhoop zijn, maar ook van overgave. In het leesteken schuilt hoop. De dubbele punt achter ‘staat’ wijst vooruit naar het stille licht van een nieuwe morgen ‘waarmee ik mij verzoenen laat’. Hier klinkt de belofte van de paasmorgen.

Couplet 2

Het tweede couplet zet in met het beeld van uitgegoten water, dat dorre grond tot bloeien brengt. Dit is een beeld dat veelvuldig voorkomt in het Oude Testament. Zowel regen als dauw zijn een geschenk van God, waarmee Hij zijn volk zegent in een land waarin zomers zonder ochtenddauw alle leven verdorst (vergelijk Genesis 27,28-39; Deuteronomium 33,13; Hosea 14,5; Zacharia 8,12). Dauw op de aarde is een teken van vrede; het ontbreken een godsoordeel.
‘Wie als het water uitgegoten…’ Dit gaat over de dode en ook dit beeld is dubbel. De mens is als gras dat opschiet in de morgen, bloeit en verdort (Psalm 103,15-16). Als water geplengd en weggevloeid verdwijnt de mens in de aarde (vergelijk 2 Samuël 14,14). Maar Jesaja gebruikt het voor de opstanding van de doden (Jesaja 26, 19).
‘Wie als de dauw daalt in de morgen / en schepping teer met licht doordrenkt…/ leeft niet vergeefs, gaat niet verloren / in duisternis van niemandsland.’ De mens – zo vergankelijk als hij is – is niet niemand. Hij of zij doet ertoe. ‘Een naam klinkt in het wuivend koren: / belofte van het nieuwe land.’ De naam van de mens die je lief is wordt verder gedragen door de wind.

Liturgische bruikbaarheid

Het lied werd voor een uitvaart geschreven. Daar kan het mensen raken door de toon van de verstilling, die naar de diepte voert. Maar het verdient een breder bereik. Als het in de paasnacht wordt gezongen, staan we met dit lied samen op de drempel van de nieuwe morgen. Dan voegt het zich in de uittocht- en doortochtverhalen van die nacht van licht en belofte. We kunnen het de hele paastijd door blijven zingen tot het wuivend koren zegt dat het nu tijd is om te oogsten (Pinksteren). Rond de gedachtenis van onze doden klinken liefdevol de namen van de mensen die we gedenken – zij zijn ons voorgegaan op de levensweg, door Pasen heen. Liedboek 818 is opgenomen in de rubriek ‘Levensreis’. Daar staat het tussen een lied over de gang der seizoenen en een afscheidsgroet met een gebed om vrede.

Door het beeldende taalgebruik leent het zich goed voor een creatieve verwerking in een groep (schilderen, werken met klei, fototaal, muurkrant), al dan niet uitmondend in een liturgische viering. Zie hieronder een voorbeeld.

Corja Bekius, Doortocht
collage met acryl op doek, 80 x 60 cm
bron: Corja Bekius & Andries Govaart, Uit Aarde, Docete, Utrecht 2016, p. 30-31

Auteur: Corja Bekius


Melodie

Deze toelichting bij de melodie is overgenomen uit ‘Commentaar bij Zingend Geloven 6’ en wordt tijdelijk op deze site geplaatst. Deze tekst wordt vervangen als er een definitieve toelichting beschikbaar is.  

Het ritme van deze melodie bestaat uit een afwisseling van een 2/2- en 3/2-maat; de teleenheid is een halve noot. Een duidelijke nadruk krijgt het metrum niet; het gaat mee met het natuurlijke spraakritme.
De melodie staat in Es-groot en heeft een omvang van een octaaf tussen es’ en es”. Herhaling speelt een belangrijke rol; de derde en de vierde regel worden op dezelfde melodie gezongen als de eerste twee, en de vijfde en zesde regel zijn ook op identieke wijze getoonzet.
In de eerste vier regels beweegt de melodie zich van de lage es’ naar de c”.  In de vijfde en zesde regel daalt de melodie vanaf de hoge es” door het gehele register. De zevende en de achtste regel vertonen weer enige overeenkomst met de eerste regels, al wordt ditmaal op een es’  afgesloten. Het zijn vooral de fraaie samenklanken van de begeleidingsstemmen (zie de orgelzetting in de begeleidingsuitgave bij het Liedboek) en de bijzondere klank van de toonsoort Es-groot die het lied zijn karakter geven.


Links

Klik hier voor een collage van lied, gezongen door een koor o.l.v. Arie Boers i.c.m. een schilderij van Corja Bekius.

Klik hier voor de volledige uitgave van Uit aarde, Docete, Utrecht 2016.


Media

Uitvoerenden: koor o.l.v. Arie Boers

Video: Liedboek 818 door projectkoor o.l.v. Hanna Rijken; Sebastiaan 't Hart, orgel