Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

823 - Gij hebt, o Vader van het leven


Het menselijke leven

Duitsland/Evangelische Gezangen 1806
Auf dich, mein Vater, will ich hoffen

Tekst

Oorsprong en verspreiding

De tekst van dit lied gaat in beginsel terug op een lang gedicht van twaalf strofen van ds. B. van Weemen (1761-1808), die voor de bundel Evangelische Gezangen (1806, lied 19) door de redactie werd ingekort tot een lied van negen strofen op een bekende Duitse melodie. Overigens werd de tekst van Van Weemen niet alleen ingekort, maar ook nogal veranderd. Van dit lied werden de strofen 5, 7 en 8, opnieuw ingrijpend veranderd en als gezang 207 opgenomen in de ‘Hervormde bundel van 1938’. Hierover schrijft Jan Wit: ‘Ondanks deze verbeteringen kon de commissie die het Liedboek voor de kerken heeft voorbereid niet zo veel bewondering voor het lied opbrengen. Men zou kunnen zeggen dat het een loflied op de voorzienigheid Gods was. Maar wat er mij persoonlijk sterk in trof was, dat het één van de weinige teksten bood over het wonen van de mens op aarde. Mijn voorstel om daarover een nieuw lied te maken op de melodie van gezang 207 werd onmiddellijk aanvaard, en zo kwam ik tot het huidige lied. (In: ‘Een Compendium van achtergrondinformatie bij de 491 gezangen uit het Liedboek voor de kerken’ (Amsterdam 1977, k. 1101).

De tekst werd in oorsprong met de titel ‘Het menselijke leven’ geplaatst in Jan Wits bundel Ministeriale (Haarlem 1966, blz. 93). Als lied werd ‘Gij hebt, o Vader van het leven’ als gezang 480 opgenomen in het Liedboek voor de kerken (1973), waar het voor het Liedboek (2013) onveranderd uit werd overgenomen.

Inhoud

Couplet 1

Gij hebt, o Vader van het leven,
de aarde aan de mens gegeven…

Dit lied is theologisch gegrond in de Bijbelse wijsheidsliteratuur. Dan moeten we denken aan de boeken Prediker, Job, Spreuken, Wijsheidspsalmen en (minder bekend) Wijsheid van Jezus Sirach en Wijsheid van Salomo. Kenmerkend voor de Bijbelse wijsheid is dat het eerst en vooral over het menselijk leven gaat. Daarbij zijn twee assen te onderscheiden. De eerste, de horizontale as, omvat alles wat zich in het hier en nu binnen onze horizon bevindt en onze wereld uitmaakt. Op deze immanente as zoekt de mens naar een beschrijving en uitleg van het leven zoals zich dat concreet aan ons voordoet. Wat is het leven, hoe steekt het in elkaar? De tweede as is de verticale, de transcendente. Dat is de as die verband(en) probeert te leggen tussen onze oorsprong en (uiteindelijke) bestemming. Op deze as klinken vragen als ‘waarvandaan’, ‘waarom’ en ‘waartoe’. Wat is het doel van dit alles? Een wijze is iemand die op het snijpunt van deze twee assen naar verbindende betekenissen en antwoorden zoekt, die uitstijgen boven het eigen ik. Zo ontwikkelt de mens gaandeweg, in een traag zoeken, ‘proeven’ en ‘smaken’ van het leven, een spiritueel bewustzijn, dat leidt tot het herkennen van de ‘vruchten’ van de Heilige Geest.

Zo bezien begint het eerste couplet op de transcendente as met het aanroepen van de Schepper (‘Gij’, directe rede), die als ‘Vader van het leven’ de aarde aan de mens heeft gegeven. Dit is een verwijzing naar het eerste scheppingsverhaal, waar God de aarde en al wat daarop is ‘onder het gezag van de mens’ stelt (Genesis 1,26-28). ‘Het land, de zee is zijn domein’ – deze woorden verwijzen naar de horizontale as, het domein waar het dagelijkse leven zich afspeelt. Op het snijpunt van deze twee heeft God de mens ‘aan het woord doen komen’ om ‘tussen werkelijkheid’ (horizontaal) ‘en dromen’ (verticaal) ‘getuige van uw Geest te zijn’. Hiermee is de spirituele toon van het lied gezet.
Jan Wit noteert zelf: ‘Strofe 1 en de eerste helft van de tweede strofe sluiten aan bij noties uit gezang 207 [uit de ‘Hervormde bundel van 1938, CB]. ‘Tussen werkelijkheid en dromen’ (strofe 1, regel 5) kan men letterlijk nemen, maar ook als het heen en weer gaan van het menselijk denken en streven tussen het vigerende bestel en de utopie, of tussen werkelijkheid, mogelijkheid en wenselijkheid.’
Qua taal valt het dominante gebruik van de mannelijke persoonsvorm op. In de jaren zestig van de vorige eeuw werd zulk gebruik niet of veel minder geproblematiseerd.

Couplet 2

Uw wijsheid en uw welbehagen
bepalen ’s mensen levensdagen
en wijzen hem zijn woonplaats aan…

We horen hier inderdaad iets terug van gezang 207, waar God het hele leven van de mens in tijd en ruimte bepaalt. Dat begint zo: ‘Gij hebt, o albestierend Koning / de plaats bestemd van ieders woning…’ Maar anders dan in dat gezang, dat drie coupletten lang oproept om ons vol vertrouwen te voegen naar Gods vooropgezette plan met ons (hoe dit ook uitpakt), wil Jan Wit de dubbelzinnigheid van het leven uitdrukken en het contrast tussen beide assen benadrukken. Enerzijds is daar de wijsheid Gods, die het goede voorheeft met ‘mensen van zijn welbehagen’ (vergelijk Lucas 2,14 in de vertaling NBG-1951). Deze God kent de mens en al zijn levensdagen, en verbindt zich met hem (vergelijk Psalm 139,15-16). Anderzijds is de mens ‘ten prooi aan duizend vrezen’, terwijl hij zich toch ‘vrij en veilig’ mag weten en ‘heersen’ over het bestaan. Er is alle vrijheid om tot goede en verantwoorde levenskeuzes te komen, maar wat doet hij?

Couplet 3

Hij overmant de wilde dieren,
vaart uit op zeeën en rivieren,
doorzoekt der aarde donkere schoot…

Dit couplet vult het ‘heersen’ nader in. Kennelijk ligt het in de aard van de mens om zijn macht over de elementen te laten gelden. Wat jaagt hij allemaal niet na, uit machtswellust of angst gedreven? Een cynische opsomming van gedragingen volgt. Hij ‘overmant’ (een agressief masculien woord) de wilde dieren, vaart uit op de wateren, doorzoekt de donkere schoot van de aarde om daar te halen wat van zijn gading is, en ‘snelt voort op hoge winden / om de allerlaatste grens te vinden’. The sky is the limit! ‘Zo vindt hij onverhoeds de dood.’ Even onverwacht als onvermijdelijk kan de grens van het leven zich aandienen en dan valt alles wat we hebben nagejaagd uit onze handen. Achter deze ironische schets van het menselijk bestaan zien we de oude Prediker bedachtzaam uit het raam kijken. Hij heeft het inderdaad allemaal gezien en opgeschreven. En wat heeft het de mens gebracht? Jan Wit dacht hier zelf overigens aan het eerste koorlied van de Antigone van Sophokles en kwam tot een vrije en verkorte weergave van gedachten die hij daarin aantrof. Er zijn vele bronnen waar Wijsheid uit kan putten als zij ons een spiegel wil voorhouden. 

Couplet 4

Door een geheimenis omsloten
door alle dingen uitgestoten
gaat hij op alle dingen in...

In deze woorden komt de dubbelzinnigheid van het menselijk bestaan onverkort naar voren. De mens die ‘alle dingen’ agressief najaagt en overal op ingaat, is ten diepste vervreemd van zichzelf (omsloten, uitgestoten). Je zou kunnen zeggen dat hij geen verbinding heeft met het diepste verlangen van zijn eigen ziel, tenzij... ‘Alleen uw woord geeft aan zijn falen, / zijn rustloos zoeken en verdwalen / een onuitsprekelijke zin.’ Daar, in het woord van God, ligt de opening naar het snijpunt waar hemel en aarde (op beide assen) elkaar even – tussen werkelijkheid en dromen – kunnen kruisen. Daar wordt iets van Gods Geest ervaren.

Couplet 5

O God, wij bouwen als ontheemden,
wij wonen en wij blijven vreemden…

Het lied eindigt met een gebed waarin aansluiting is gezocht bij Hebreeën 13,14: ‘Onze stad is immers niet blijvend, wij kijken juist verlangend uit naar de stad die komt.’ Wit dicht: ‘Wij wonen en wij blijven vreemden, bestemd voor hoger burgerrecht.’ Met deze woorden reikt het lied boven de aardse mens uit, naar een gedroomde toekomst, naar een woning in de stad ‘waar Gij het fundament van legt’.
‘Het hele lied’, schrijft Jan Wit tenslotte, ‘is bedoeld als een bevestiging zowel van de opdracht van de mensen om de aarde trouw te blijven als van de noodzakelijkheid van onthechting.’ Deze zin lijkt mij van belang voor de interpretatie en het liturgische gebruik van dit lied.

Liturgisch gebruik

Het lied kan veel herkenning oproepen in de liturgie voor een uitvaart van (oudere) mensen, die enigszins vertrouwd zijn met de Bijbelse wijsheidsliteratuur. Niet voor niets is het in het Liedboek opgenomen in de rubriek ‘Levensreis’. Maar het is niet alleen geschikt voor een uitvaart. Het lijkt een passende keuze als in een viering teksten uit de Bijbelse wijsheidsliteratuur worden gelezen en uitgelegd. In de uitleg kan dan ook aandacht worden gegeven aan de inhoud van dit lied over ‘de mens die de aarde bewoont’. Ook kan het een opening bieden naar meer persoonlijke vragen, zoals die aan bod kunnen komen in een Bijbelkring of groepsgesprek over Bijbelse wijsheid en de zorg voor de aarde.

Auteur: Corja Bekius


Melodie

Deze toelichting bij de melodie is overgenomen uit ‘Een Compendium van achtergrondinformatie bij de 491 gezangen uit het Liedboek voor de kerken’ (Amsterdam 1977) en wordt tijdelijk op deze site geplaatst. Deze tekst wordt vervangen als er een definitieve toelichting beschikbaar is. De toelichting bij de tekst is nieuw geschreven voor deze wensite. 

De Evangelische Gezangen (1806) hebben bij het ontlenen van melodieën uit buitenlandse gezangboeken soms gebruik gemaakt van materiaal dat door ons niet meer is te achterhalen. Zo is dat ook het geval met het onderhavige lied, waarvoor de melodie werd gebruikt van Auf dich, mein Vater, will ich hoffen. Zahn, de grote laat negentiende eeuwse verzamelaar vermeldt haar niet en geeft onder de vele melodieën van dit schema geen enkele die ook maar in de verste verte aan dit lied doet denken. Zie voor de onvindbaarheid van de ‘eigen melodieën’ der Evangelische Gezangen zie hieronder de aantekening van A.G. Soeting.

Het eenvoudige achttiende eeuwse lied heeft een regelmatige structuur met modulatie naar de dominant op de helft. Verder is er weinig dat haar een eigen gezicht geeft, of het moest al zijn dat de zes regels alle ongelijk zijn en onderling nergens sporen van overeenkomst vertonen. Daardoor is ze minder eenvoudig te zingen dan men ogenschijnlijk zou denken.

Behalve, zoals gezegd in de Evangelische Gezangen (nr. 19), komt de melodie ook voor in de ‘Hervormde Bundel 1938’ (gezang 207).

Auteur: Bernard Smilde


Media

Uitvoerenden: Sweelinckcantorij o.l.v. Christiaan Winter; Willem Vogel, orgel (strofen 1, 4, 5) (bron: KRO-NCRV)