Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

827 - Mensen, wij zijn geroepen om te leven


Een eerste kennismaking

Hoewel bij dit lied vermeld staat: ‘bij Galaten 3,16-22’, is het nauwelijks een berijming of bewerking van deze schriftperikoop. Willem Barnard noemt het een overpeinzing van Paulus’ woorden. De dichter schrijft in een toelichting: ‘De op het eerste gehoor zo wonderlijke gedachtegang van Paulus boeide mij. Het ‘zaad van Abraham’ werd door de apostel dus eenvoudig samengevat in de Christus! En de belofte aan de aartsvader die een nieuwe aarde zocht gaat daarom ons allen aan... De grond waarop wij lopen is erdoor gezegend. Het was toen vooral het slot van dat hoofdstuk dat mij toesprak: ‘Allen zijt ge zonen van God’ staat daar (3,26), allen ‘Abrahams zaad’ en allen ‘erfgenamen’ van de beloofde toekomst (3,29)!’
Dan is de eerste zin van de vierde strofe ook niet zo problematisch, aangezien de dichter ‘zonen der belofte’ inclusief uitlegt: ‘kinderen van de dag die komen zal’ (strofe 4).
Na overleg met de dichter is bij opname in het Liedboek besloten om deze zin toch te wijzigen: ‘Ja, wij zij allen kinderen der belofte’.
De dichter schreef de woorden met de melodie van psalm 110 in zijn hoofd. Volgens hem kan men horen hoe de muziek bepalend is geweest voor de woordkeus. Toch koos men bij de samenstelling van het Liedboek voor de kerken (1973) de melodie van psalm 12. Die keuze is in het Liedboek van 2013 gehandhaafd. Beide melodieën hebben nagenoeg hetzelfde ritme.

Auteur: Pieter Endedijk


Van belofte

Willem Barnard
Genève 1551
Psalm 12

Tekst

Ontstaan en verspreiding

De tekst van dit lied verscheen voor het eerst in De tale Kanaäns (1963, blz. 95). Willem Barnard vermeldde daarbij dat hij bij het schrijven de melodie van psalm 110 uit het Geneefse psalter in gedachten had, een melodie waarop hij meer teksten baseerde. Het Liedboek voor de kerken (1973, gezang 94) koos echter voor de melodie van psalm 12, die in de negentiende en twintigste eeuw volledig in vergetelheid was geraakt. Latere uitgaven volgen deze melodiekeuze: Zingt Jubilate (1977, nr. 591), Gezangen voor Liturgie (1984, nr. 494), het Liedboek (2013) en In wind en vuur (2023, nr. 160).

Inhoud

Willem Barnard schreef een groot aantal Abrahamliederen (waaronder Liedboek 803). Dit is er een in het zelfbenoemde genre van de ‘rijmbrief’, een epistellied, zeer vrij naar een passage in Galaten 3,16-22. Zoals de dichter toelicht: ‘De derde strofe van dit lied probeert de zin van Paulus’ woorden samen te vatten, de overige drie parafraseren die belofte’ (Guillaume van der Graft, Verzamelde liederen, Baarn 1986, 408).

In Galaten 3,16-29 is ‘belofte’ het sleutelwoord dat nagenoeg in elk vers van de perikoop voorkomt. Het gaat om Gods belofte aan Abram: ‘Aan jouw zaad zal Ik dit land geven’ (Genesis 12,7; Naardense Bijbel). Paulus werkt in de Galatentekst de gedachte uit dat met dat ‘zaad’ Christus wordt bedoeld en dat voor ieder die in geloof met Christus één is, eveneens de belofte van goede grond geldt.
In zijn lied, met name in de derde strofe, vat Barnard deze gedachte samen. Er liggen verbindingen met de gelijkenis van het onkruid op de akker, waarin ook sprake is van ‘ontkiemend zaad’ en van ‘oogst’, door Jezus geduid als de voltooiing van de wereld (Matteüs 13,36-39).
Over de laatste en de eerste strofe schrijft Barnard: ‘Het was vooral het slot van dat hoofdstuk [Galaten 3] dat mij toesprak: ‘Allen zijt ge zonen van God’ staat daar (3,26), allen ‘Abrahams zaad’ en allen ‘erfgenamen’ van de beloofde toekomst (3,29)! Wij leven om der wille van het geloof naar een toekomst toe. Dat geeft aan het bestaan een zin, het geeft ons de moed om te spreken van ‘goede grond’ ook al gaat ‘de hemel’ ons verstand verre te boven’ (Compendium, k. 299-300).
Het lied gaat dus om ónze roeping. Allen zijn wij, zoals Abraham, ‘geroepen om te leven’ (strofe 1, regel 1), ‘de toekomst tegemoet’ (strofe 3, regel 3).

‘Zonen der belofte’

De eerste regel van strofe 4 luidt oorspronkelijk: ‘Ja, wij zijn allen zonen der belofte…’. Over het woord ‘zonen’ is veel discussie ontstaan, zonder in te gaan op de theologische betekenis van dat woord. In de praktijk werd ‘zonen’ dan gemakshalve vervangen door ‘mensen’.
Over het zingen van ‘mensen’ in plaats van ‘zonen’ in de vierde strofe schreef Barnard in Trouw van 31 oktober 1986: ‘die ‘verbetering’ kán helemaal niet. Wie het lied rustig leest en vooral ook de bijbeltekst leest waarop het is geënt (Galaten 3,16-22), zal dat inzien. Het gaat over het geheim van het zaad en over het geheim van de zoon, dat er uit één zaad en één zoon heil voor zovelen is ontkiemd. Die woorden luisteren nauw, het zijn woorden uit het Schrift-vocabulaire en voorgangers hebben tot taak die woorden verstaanbaar te maken… Het gaat in de gewraakte regel om een verwijzing naar twee verzen uit datzelfde hoofdstuk Galaten 3, namelijk vers 7 en vers 26. De apostel (die van de zoon getuigt) noemt ‘ons allen’ daar zonen en dat woord zonen betekent erfgenamen, dragers van het beeld, voortzetters van de lijn. Het is een on-biologisch woord, zoals ook het woord broeders dat is. In het Duits kan men spreken van Geschwister, daar hebben de zusters de overhand.’
Niettemin heeft het Liedboek de laatste strofe – in overleg met de dichter! – gewijzigd: de ‘zonen’ zijn ‘kinderen’ geworden. Het is niet de tekstversie waar Barnard het meest gelukkig mee was, maar hij moest er wat mee. In Trouw: ’Ik heb wel eens overwogen, bij kritiek die in dezelfde richting ging, dat zo zeer misverstane woord zonen te vervangen door een variant op het woord zaad. Maar wie de woorden niet in hun zinsverband weet te verstaan, wie ze alleen op hun sociale valuta toetst, is daar ook niet mee gebaat. Ook het schriftuurlijke woord zaad wordt immers maar liefst weggemoffeld, hoewel men seksuologisch tot vervelens toe spreekt over sperma…’
De liedboekredactie had aan de dichter een ander voorstel gedaan voor de eerste regel van strofe 4: ‘Ja, wij zijn erfgenamen der belofte’. Toch ging Barnard daar toen niet mee akkoord. Namens zijn vader schreef Benno Barnard: ‘Na enige studie van Grieks, Latijn en Naardense vertaling zijn we gezamenlijk tot deze oplossing gekomen: strofe 4 verandert ‘zonen’ in ‘kinderen’. Dat wordt met elisie gezongen als ‘kind’ren’, wat geen enkel probleem oplevert. Die kinderen worden dan in de volgende regel mooi geëxpliciteerd’.
In wind en vuur, de geannoteerde uitgave van alle liederen van Barnard (Middelburg 2023) geeft in het lieddeel (nr. 160) een nieuwe variant, maar dan in de tweede regel:

Ja, wij zijn allen zonen der belofte,
erfdochters van de dag die komen zal…

Deze versie grijpt met ‘zonen’ terug op Barnards oorspronkelijke tekst en geeft met ‘erfdochters’ gevolg aan zijn bijbels-theologisch inzicht dat het erfdeel van de belofte hier in het geding is. Een nivellerend ‘mensen’ of ‘kinderen’ onderstreept de notie van het erfgenaamschap onvoldoende, ‘erfdochters’ doet dat wel. Het was – en in veel rechtssystemen is – niet vanzelfsprekend dat een dochter erft, terwijl de Galatenbrief daar nu juist een punt van maakt (Galaten 3,27-29), in de vertaling van de Naardense Bijbel: ‘Want gij allen die tot eenheid met Christus zijt gedoopt hebt u bekleed met Christus. Daarin is geen Judeeër en geen Helleen, daarin is geen dienstknecht en geen vrije, daarin is geen mannelijk en vrouwelijk; allen immers zijt gíj één in Christus Jezus! Maar als gij van Christus zijt, dan zijt ge zaad van Abraham: overeenkomstig een belofte erfgenamen!’

Liturgische bruikbaarheid

Willem Barnard schreef dit lied voor de dertiende zondag na Pinksteren volgens de orde van het oude missaal, waarop Galaten 3,16-22 het epistel is. Als evangelie stond op deze dag het verhaal van de genezing van de tien melaatsen, onder wie een Samaritaan (Lucas 17,11-19). Ook daarmee laat de openingsregel zich goed ‘rijmen’: ‘Mensen, wij zijn geroepen om te leven!’
In de huidige driejarige lectionaria is Galaten 3,16-22 uitgeroosterd, maar Barnard geeft uitdrukkelijk aan dat hij zich bij dit lied niet beperkte tot deze perikoop, maar heel hoofdstuk 3 erbij nam (Compendium, k. 299) en, zo blijkt, ook het begin van hoofdstuk 4. Deze bredere context komt als volgt aan de orde. Op de eerste zondag van de zomer wordt in het C-jaar het vervolg Galaten 3,(23)26-29 gelezen, een gedeelte waarnaar de slotstrofe verwijst: allen zijt ge zonen-en-dochters van God. Op de zondag na Kerstmis leest het Gemeenschappelijk Leesrooster elk jaar Galaten 3,23-4,7.
Het Liedboek plaatste het lied in de rubriek ‘Levensreis’ (subrubriek ‘Roeping’, zie register blz. 1607) en daarmee wordt een ruimer gebruik van het lied aangegeven dan alleen op zondagen waarop het genoemde epistel aan de orde is.

Deze tekst is tot stand gekomen op basis van bijdragen van Heleen Weimar, Gerda van de Haar, Klaas Touwen en Nico Vlaming aan In wind en vuur: alle liederen (toegelicht) van Willem Barnard | Guillaume van der Graft (Skandalon, Middelburg 2023, deel II, 628-630) met een aanvulling van Pieter Endedijk.


Melodie

Ontstaan en verspreiding

De melodie van Psalm 12 werd gecomponeerd door Loys Bourgeois (±1510-±1560) en verscheen in de Geneefse bundel Pseaumes octantetrois de David, mis en rimes françoise uit 1551 bij de berijming van Clément Marot (1496-1544).

Het was niet de eerste melodie die Marots berijming vergezelde. In psalmboeken uit Straatsburg en Genève stond aanvankelijk een melodie van (hoogstwaarschijnlijk) Guillaume Franc (±1505-1570), die van 1541-1545 werkte als eerste cantor van de gereformeerde kerk van Genève. Bourgeois was blijkbaar niet tevreden met die melodie: hij componeerde een nieuwe en nam die op in het psalmboek uit 1551. Sindsdien wordt deze melodie bij Psalm 12 gezongen.

Jan Utenhove (±1516-1566) nam de melodie van Bourgeois op in zijn Hondert Psalmen Davids (Londen 1561) bij zijn Nederlandse berijming van Psalm 12. Ook Lucas de Heere (1534-1584) berijmde Psalm 12 op de Geneefse melodie en publiceerde deze in Psalmen Davids Na d’Ebreeusche waerheyt (Gent 1565). Johan Fruytiers (??-±1580) gebruikte de melodie in zijn Ecclesiasticus Oft de wijse sproken Jesu des soons Syrach (Antwerpen 1565) bij het lied ‘Dees stucken en sult ghy u hier niet schamen’.

Vooral in de zeventiende eeuw werd de melodie regelmatig voor een contrafact gebruikt, met name door lieddichters uit de Nadere Reformatie als Francisus Ridderus (1620?-1683) en Willem Sluiter (1627-1673). Maar in de achttiende eeuw nam de belangstelling voor de melodie af. Gedurende de negentiende en twintigste eeuw raakte zij zelfs volledig in de vergetelheid.

Het is dus niet zo vreemd dat Barnard zijn lied ‘Mensen, wij zijn geroepen om te leven’ schreef met een andere melodie in gedachten, namelijk die van Psalm 110 (Een Compendium van achtergrondinformatie bij de 491 gezangen uit het Liedboek voor de kerken, Amsterdam 1978, k. 229). Vermoedelijk omdat deze melodie al bij drie gezangen geplaatst was, koos de redactie van het Liedboek voor de kerken ervoor om Psalm 12 aan Barnards liedtekst te koppelen.

Analyse

Wie de melodie hoort of zingt, zal merken dat de melodie veel sprongen kent, helemaal voor een Geneefse psalmmelodie. Daarbij neemt de omvang van de sprong in elke regel toe: regel 1 kent tertssprongen, regel 2 kwartsprongen en de regels 3 (en 4) kwintsprongen.

Het ritme van regel 1 is gelijk aan dat van regel 3, en dat van regel 2 is gelijk aan regel 4. Deze regelparen komen overeen met de tekstregels die op elkaar rijmen (a-B-a-B)

De dorische melodie begint op de dominanttoon a’ en speelt zich in het eerste gedeelte af in het toongebied f’-a’, maar daalt in het tweede deel naar de finalis d’. De eerste melodieregel bevat vier tertssprongen. Daarbij valt de melodische wending a’-c”-a’ het meest op omdat na de stijgende terts a’-c” de melodie weer met een dalende terts terugkeert op de a’.

De tweede regel begint – evenals de eerste – op de dominanttoon en sluit daar ook op af. Halverwege de regel treffen we een melodische formule aan die verwant is aan regel 1: a’-d”-a’, maar omdat de stijgende kwartsprong zelfs twee keer klinkt, wordt het roepende karakter van de melodieregel benadrukt en ten opzichte van regel 1 geïntensiveerd:
De derde regel is in ritmisch opzicht gelijk aan regel 1, maar melodisch onderscheid hij zich van de andere regels door de kwarttoonherhalingen, en ook doordat de regel iets minder ‘springerig’ is. Je zou kunnen zeggen dat deze regel het meest beschouwend of verhalend is, waar de andere regels meer roepend zijn.

De laatste regel is melodisch sterk verwant aan de eerste regel:
Auteur: Jan Smelik


Media

Uitvoerenden: Sweelinckcantorij o.l.v. Christiaan Winter; Willem Vogel, orgel