Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

829 - De liefde gaat ons voor


Een eerste kennismaking

De tekst van dit lied is geschreven bij het bekende slot van 1 Korintiërs 13: ‘Ons resten geloof, hoop en liefde, deze drie, maar de grootste daarvan is de liefde’. Daarom zet de liedtekst met het laatste in, ‘liefde’, om in de tweede strofe over ‘hoop’ te spreken en de derde strofe omschrijft ‘geloof’.
Het ontstaan van de tekst en de melodie is bijzonder. Joke Ribbers (1933-2003) schreef in 1988 een lied met drie strofen en drie verschillende refreinen. Van dat lied zijn nu de drie refreinen tot een apart lied geworden: strofen met vijf korte regels. Deze aanpassing betekende ook dat de oorspronkelijke melodie niet meer gebruikt kon worden toen het lied een plaats kreeg in het vierde deeltje van de reeks Zingend Geloven (1991). In een vergadering van de redactie van die uitgave gunde men elkaar twintig minuten om een melodie te schrijven. Winnaar van deze songcontest werd Willem Mesdag (1930-2018), die een melodie schreef waarin hij de vijf korte tekstzinnen in twee melodieregels onderbracht (1-2 en 3-5).

Auteur: Pieter Endedijk


Joke Ribbers
Willem Mesdag

Tekst

Deze toelichting is overgenomen uit ‘Commentaar bij Zingend Geloven 4’ en wordt tijdelijk op deze site geplaatst. Deze tekst wordt vervangen als er een definitieve toelichting beschikbaar is.  

In 1 Korintiërs 13,13 staat geschreven: ‘Ons resten geloof, hoop en liefde, deze drie, maar de grootste daarvan is de liefde.’
Het lied van Joke Ribbers is een uitwerking van deze alom bekende perikoop. Wat opvalt is, dat het lied met ‘de grootste’ begint (strofe 1) en daarna in omgekeerde volgorde de trits volmaakt.

Voor de reformatorische gemeente te Nuenen schreef Joke Ribbers in 1988 ‘Een lied van een twee drie’, een lied van drie strofen en drie refreinen ter gelegenheid van het conciliair proces. Als zodanig kwam het met muziek van Paul Weijmans terecht in de uitgave van die gemeente Als beelden spreken (Kampen 1989, blz. 36-37).
De refreinen van het oorspronkelijke lied vormden later een nieuw en krachtiger lied dan de wat al te wijdlopige 24 stroferegels van de eerste versie. De samenballing van de genoemde drie noties in drie maal vijf korte regels is subliem van beeldende zeggingskracht. Met name de slechts twee syllaben tellende vijfde regel van elke strofe leggen het accent precies daar, waar het hoort. Alles staat erin en behoeft verder geen uitleg.
Rijmschema: A-b-A-b-C.


Melodie

Willem Mesdag schreef ons: ‘De ontstaansgeschiedenis van dit lied is de moeite waard verteld te worden. Toen de werkgroep besloot de drie refreinen uit een veel groter gedicht te kiezen voor deze bundel, moest er nog een melodie worden gemaakt. Ter vergadering werd besloten dat ieder binnen twintig minuten een melodie zou schrijven. Bij de beoordeling van de vele ‘inzendingen’ werd déze, vooral op voorspraak van Joke Wit (lees Joke Ribbers) en Wim ter Burg, gekozen. De melodie valt in twee delen uiteen; men zinge die twee delen ieder op één adem.’

We zien het A-rijm in de eerste en derde regel terugkeren in het gelijke ritme in deze regels, dat afwisselend drie- en tweedelig is. In regel 2 en 4 is geen ritmische overeenkomst – eerder een omgekeerdheid van ritme; doordat regel 2 met haar tweedeligheid meer doorloopt dan regel 4, waar opnieuw een driedeligheid klinkt, heeft de vierde regel met name op de fis een meer afremmend karakter dan de tweede regel.

De melodie staat in E grote terts. Dat ‘de liefde’ een gegeven van de hoogste orde is, bewijst Mesdag met de eerste regel, waar de topnoot cis” aangeeft, dat de liefde ons van hogerhand is voorgegaan/voorgedaan. Na het ritme is ook in de melodie van de rijmende regels (1 en 3), weliswaar in een omgekeerde toepassing, van eenzelfde techniek sprake: na een grotere sprong, respectievelijk dalende kwint en stijgende kwart, vindt een meer trapsgewijze invulling plaats. In regel 4 daalt de melodie af naar ‘het vuur van binnen’; dat bevindt zich letterlijk in het midden van de toonsoort: op de dominant (b’). De korte vijfde regel is een enjambement met de voorgaande regel; dat is ritmisch en melodisch hoorbaar gemaakt. De omvang loopt van b-cis” en is dus een none.