Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

838 - O grote God die liefde zijt


Een eerste kennismaking

Bij de samenstelling van het Liedboek voor de kerken (1973) is veel restauratiearbeid verricht. Net zoals bij de restauratie van gebouwen gold: verbeteren wat bewaard moet blijven, vervangen wat bouwvallig is. Zo vond men dat de tekst van het lied ‘O God en Heer in ’t glorielicht’ uit de ‘Hervormde bundel van 1938’ niet meer gehandhaafd kon blijven, maar de thematiek mocht zeker niet ontbreken: de liefde tussen mensen als antwoord op Gods liefde.
Jan Wit schreef een geheel nieuwe tekst met als titel ‘Het diepste woord’. En daarmee heeft hij aangegeven dat het niet alleen om liefde gaat, maar om Gods daad waarin de daden van mensen hun oorsprong vinden. ‘Woord’ en ‘daad’ zijn in het Hebreeuws één.
In de weg van Christus is, tot in zijn stervensnood, deze liefde herkenbaar. Het evangelie zegt: wie volgeling van Christus wil zijn, is het zout der aarde en het licht der wereld (Matteüs 5,13-16, zie strofe 1). Zo wordt het woord volbracht (strofen 2 en 4). De relatie tussen deze strofen is duidelijk en moet herkenbaar blijven. Als we niet verder zingen dan strofe 2, wordt dit lied een wel erg algemene tekst en dreigt het een stoplap te worden.

Auteur: Pieter Endedijk


Het diepste woord

Jan Wit
Johann Schop
Ermuntre dich, mein schwacher Geist

Tekst

Herkomst en verspreiding

Jan Wit publiceerde de liedtekst voor het eerst in zijn bundel Ministeriale (Haarlem 1966, blz. 92). Hij had het gedicht geschreven op verzoek van de gezangencommissie die het Liedboek voor de kerken samenstelde. Zij wilde een nieuwe versie van het lied ‘O God en Heer, in ’t glorielicht’ uit de ‘Hervormde Bundel 1938’ (gezang 120). Dit betrof de vrij nauwkeurige vertaling die Jan Jacob Thomson (1882-1961), predikant bij de Nederlandse Protestantenbond, maakte van ‘O God our Father, throned on high’. George Thomas Coster (1835-1912) schreef dit driestrofige lied voor The Fellowship Hymnbook uit 1909 (nr. 20). In deze bundel was bij de tekst de melodie Bishopgarth van Arthur Sullivan (1842-1900) geplaatst. Thomson kende dit lied waarschijnlijk uit The Church Hymnary (revised edition 1927, nr. 492) omdat de tekst daar vergezeld ging van de melodie ‘Ermuntre dich, mein schwacher Geist’, die ook in de ‘Hervormde Bundel 1938’ gebruikt werd.
Voordat het lied als gezang 481 werd opgenomen in het Liedboek voor de kerken (1973), was het enkele jaren eerder al verschenen in het Gezangboek van de Evangelische Broedergemeente (1968, nr. 535). Het lied is ook te vinden in het Oud-Katholiek Gezangboek (1990, nr. 820) en de bundel Op Toonhoogte (editie 2005, nr. 323; editie 2015, nr. 386).

Inhoud

De titel boven het Engelse lied luidde ‘Serving One another’, waarmee het thema van het lied weergegeven was. Jan Wit gebruikte de titel: ‘Het diepste woord’ en hij vatte het gezang samen als ‘een lied over de intermenselijke liefde als antwoord op Gods liefde’ (Compendium, k. 1102).
Wat betreft de Bijbelse achtergrond bij het lied zou 1 Johannes 4,7-21 genoemd kunnen worden, waarin het gaat over de werking van Gods liefde in ons.

Strofe 1

In de aanroep (regels 1 en 2) wordt God omschreven als ‘liefde’ (1 Johannes 4,8.16) en als ‘Vader van ons leven’. De regels 3 en 4 verwoorden dat wij voor onze overgave aan zijn liefde afhankelijk zijn van God. De tweede helft van de strofe geeft motieven waarom wij ons aan Gods liefde moeten wijden. Dat gebeurt in beelden ontleend aan Matteüs 5,13-14: ‘Laat ons het ‘zout der aarde zijn, het licht der wereld, klaar en rein’ (regel 5-6). Daartoe moet het woord van God die liefde is, bewaard en geopenbaard worden.

Strofe 2 en 3

Op de laatste zin van strofe 1 (het bekendmaken, openbaren van Gods woord en waarheid) wordt in strofen 2 en 3 inhoudelijk voortgeborduurd. In het tweede couplet wordt de betekenis van onze opdracht (zie strofe 1) voor de naasten verwoord. De woorden ‘volbrengers van het woord’ (strofe 2) kunnen gezien worden als een verwijzing naar Deuteronomium 30,14: het woord ‘is zeer dicht bij u, in uw mond en in uw hart om het te volbrengen’ (NBG ’51). Het volbrengen van het woord, het getuigen van Gods vrede is van betekenis voor de medemens, dichtbij en ver weg: ‘Dan gaat wie aarzelt met ons voort, / wie afdwaalt met ons mede’ (regel 3-4). Het tweede deel van strofe 2 vraagt om de juiste houding (trouw, zonder vrezen, nederig) bij het volbrengen en het getuigen van het woord. De laatste regel (‘de minste willen wezen’) is een verwijzing naar Lucas 9,48.

Couplet 3 voegt inhoudelijk aan de voorgaande strofe toe dat het ‘goddelijk beleid der liefde’ (regel 1-2) bedreigd kan worden door onze tekortkomingen, ‘door onze strijd’ waarmee wij Gods ‘goede trouw’ teleurstellen (regel 3-4). Sterker nog dan in strofe 1 wordt verwoord dat het God zélf is, die in en door onze woorden en daden moet spreken: alleen dan worden ‘vrede en genade’ hoorbaar.

Strofe 4

Het eerste couplet opende met het benoemen van de goddelijke liefde, in de laatste strofe wordt dit hernomen. In deze strofe sluit Jan Wit nog het meest aan bij het Engelse lied van Coster. Hier volgt daarvan de tekst met daarnaast de vertaling van Thomson:

Thee, Lord, for Thy dear Son we bless;
His heart for us was broken;
O love! upon the bitter Cross 
Thy deepest word was spoken;
The echo of that word is heard
In love for every brother;
So test we, Lord, our love for Thee,
By loving one another.

Wij danken U, God, voor uw Zoon,
om ons gesmaad, gebroken;
o Liefde, op het harde kruis
is ’t diepste woord gesproken.
Nog klinkt daarvan een echo voort,
waar liefde wordt gegeven,
en w’ in de liefde voor elkaar
Uit uwe liefde leven.

De titel ‘Het diepste woord’ die Jan Wit in Ministeriale boven het lied had geplaatst, is afkomstig uit het derde couplet (regel 4) van de Engelse tekst (‘deepest word’). Het ‘diepste woord’ is Gods liefde zoals dat ‘gesproken’ is en geopenbaard werd bij het sterven van Christus aan het kruis. Dit woord klinkt telkens wanneer mensen elkaar liefde bewijzen. Het wordt ‘overal volbracht’ waar men liefde geeft en uit Gods liefde leeft. ‘Volbracht’ is de verleden tijdsvorm van het werkwoord ‘volbrengen’. De versregel grijpt dus terug op de eerste regel van strofe 2: ‘Maak ons volbrengers van dat woord’.
In Costers lied en in Thomsons vertaling ervan wordt het beeld van een echo gebruikt: de intermenselijke liefde is een weerklank, een verwijzing naar Gods liefde. In Wits versie heeft dit beeld geen plaats gekregen. Daardoor klinkt het ‘diepste woord’ zélf ‘waar liefde wordt gegeven’ en ‘wij uit uw liefde leven’ (regel 7-8).

Vorm

Een reden waarom Jan Wit gevraagd werd een nieuwe liedtekst te schrijven, was de wens om een andere melodieversie van ‘Ermuntre dich, mein schwacher Geist’ te kunnen gebruiken dan die uit de ‘Hervormde Bundel 1938’. De beoogde andere melodieversie was prosodisch onbruikbaar bij Thomsons tekst. Bovendien had Thomson het rijmschema gebruikt van de Engelse hymn, waarbij de regels 6 en 8 met een vrouwelijk rijmwoord aan elkaar verbonden waren. Jan Wit gebruikte daarentegen het rijmschema van het lied ‘Ermuntre dich, mein schwacher Geist’: AbAbCCdd.


Melodie

De melodie verscheen voor het eerst in de bundel Himmlische Lieder… Das Erste Zehn (Lüneburg) uit 1641 van Johann Rist. Daar vergezelde het een kerstlied van Rist: ‘Ermuntre dich, mein schwacher Geist’. Deze melodie was, samen met een aantal andere uit Rists bundel, gecomponeerd door de Hamburgse ‘Kapelmeister’ Johann Schop. De melodie (‘discantus’) werd samen met een bas (‘bassus’) gepubliceerd. In de editie van 1652:
In de Praxis Pietatis melica (editie 1653, mogelijk al in de verdwenen editie 1648) voerde Johann Crüger wijzigingen door, vooral in de tweede helft van de melodie:
Vooral door de wijzigingen van regel 5 en 6 wist Crüger een zekere monotonie in de oorspronkelijke melodie te verbeteren.

Ten opzichte van Crügers versie bracht Wolfgang Carl Briegel (1626-1712) in 1687 opnieuw een paar kleine wijzigingen aan (slot regels 2/4 en 8) in Das große Cantional oder Kirchen-Gesangbuch (Dresden), maar deze zijn in de huidige Nederlandse melodieversie niet terug te vinden.
Eind zeventiende eeuw verschenen isometrische melodieversies met een binair ritme. Bekend werd vooral de versie die Johann Sebastian Bach gebruikte in de tweede cantate van zijn Weihnachtoratorium, BWV 248, bij het koraal ‘Brich an, du schönes Morgenlicht’ (strofe 9 van ‘Ermuntre dich, mein schwacher Geist’). Deze versie werd aan het begin van de twintigste eeuw bekend bij de liedtekst van Coster en Thomson.

De muziekredactie van het Liedboek voor de kerken wilde terug naar een versie die meer recht deed aan de oorspronkelijke melodie. Anders dan het Evangelisches Kirchengesangbuch koos zij niet voor de versie van Briegel, maar voor die van 1641 met de meeste wijzigingen van Crüger.

Analyse

De melodie heeft de Barvorm, waarbij de regels 1 en 2 herhaald worden in de regels 3 en 4 (= Aufgesang), waarna het Abgesang volgt.
Typerend voor diverse melodieën uit de eerste helft van de zeventiende eeuw, waaronder die van Johann Schop, is het driedelige ritme, gecombineerd met een twee- of drievoudige toonherhaling als inzet van de melodie. Andere voorbeelden zijn ‘Nu triomfeert de Zoon van God’ (Liedboek 622) en ‘Sta op! – Een morgen ongedacht’ (Liedboek 630). Een ander kenmerk van dit melodietype is het ‘stralende’-ritme (c.q. gepuncteerde kwartnoot-achtste noot-kwartnoot).
Globaal zijn de melodieregels op een van de volgende twee manieren ritmisch vormgegeven:
Deze ritmische structuur is geënt op de balletto, een Italiaanse dans zoals Giovanni Gastoldi (±1554-1609) deze componeerde.

De melodie van Schop is getoonzet in Es-groot, waarbij de eerste vier regels een beweging van tonica naar dominant en vice versa laten zien. Daarbij beweegt de melodie zich binnen de kwint, afgezien van een eenmalige leidtoon d’.
Vanaf regel 5 culmineert de melodie ritmisch en melodisch naar het hoogtepunt in regel 7, waar we tevens de grootste sprong tegenkomen: es”-g’. Ritmisch is regel 5 sterk verwant aan regel 1, maar regel 5 varieert het ritme van regel 1 door het ritme kwartnoot-halve noot uit regel 2 in te voegen.
In regel 6 wordt een cadens gemaakt op de sexttoon (harmonisch gezien: de paralleltoonsoort c-moll). De een na laatste regel is verwant aan regel 2, niet alleen in ritmisch opzicht, maar ook door het subtiele gebruik van kleine secunde d”-es” die herhaald wordt in g’-as’. De slotregel geeft een beweging van dominant naar tonicatoon.


Liturgische bruikbaarheid

Het lied staat in de rubriek ‘Levensreis’. Daar past het zeker omdat het lied gaat over het omzien naar de naasten tijdens het leven hier op aarde, maar het kan uiteraard ook gezongen worden in missionaire en diaconale contexten.

Auteur: Jan Smelik


Media

Uitvoerenden: Vocaal Ensemble Cantare Huizen o.l.v. Richard Vos; Hendrik Jan de Bie, orgel (bron: KRO-NCRV)