Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

857 - Jij zoekt mij: mens waar ben je


Und suchst du meine Sünde

Schalom Ben-Chorin
Andries Govaart
Kurt Bossler

Tekst

Ontstaan en verspreiding

Het lied ‘Und suchst du meine Sünde‘ is geschreven in 1950 door Shalom Ben-Chorin en verscheen voor het eerst in diens dichtbundel Aus der Tiefe rufe ich – Biblische Gedichte (Hamburg-Bergstedt 1966). De titel van het lied luidde (in hoofdletters) ‘VON DIR ZU DIR’ met als opschrift ‘Aus: Salomo Ibn Gabirol, Reichskrone, frei aus dem Hebräischen nachgedichtet.’ Een jaar later verschenen er twee toonzettingen ten behoeve van de Evangelische Kirchentag in Hannover, een van de hand van Paul Ernst Ruppel en een van Kurt Boßler, die ook in de ‘officiële’ bundel Der Frieden ist unter uns. Neue Geistliche Lieder vom Evangelischen Kirchentag 1967 werd opgenomen. Het lied won in die constellatie snel aan populariteit en verscheen in 1993 in het Evangelisches Gesangbuch (nr. 237), in het Evangelisch-reformiertes Gesangbuch in Zwitserland (1998, nr. 205), in Colours of Grace, de liedbundel van de ‘Gemeinschaft Evangelischer Kirchen in Europa’ (GEKE) uit 2006 (nr. 31) en in de rooms-katholieke bundel Gotteslob (editie 2013, nr. 274) met een melodie van Christian Dostal (*1967). Het lied raakte ook in Nederland bekend via de conferenties over het kerklied in Kloster Kirchberg (Zuid-Duitsland), waar Ben-Chorin lezingen over zijn liederen hield. Op verzoek van de liedboekredactie zorgde Andries Govaart voor een Nederlandse tekstbewerking die ook in zijn eigen verzamelbundel De weg die je goeddoet (2022) is opgenomen onder nr. 261.

Inhoud en vorm

Het genoemde Hebreeuwse gedicht van Salomo Ibn Gabirol, een Spaans-joodse dichter en filosoof uit de elfde eeuw, is het zogenaamde ‘Keter Malkut’ (rijkskroon, of koningskroon), een groot gedicht over de schepping van de kosmos. In het 38e kapittel, vers 4, staat de tekst:

Als U slaat – ik hoop op U
als U naar mijn schuld vraagt – vlucht ik weg van U náár U
en ik verberg mij voor uw toorn in uw schaduw.

Deze tekst is opgenomen in veel liturgische formulieren voor de viering van Yom Kippur (Grote Verzoendag, een van de joodse najaarsfeesten). Het door Gabirol gedichte ‘vor Dir zu Dir’ (‘van u náár u’) gebruikte Ben-Chorin licht gewijzigd in ‘von Dir – zu dir’ (mét gedachtestreepje) in elke strofe van zijn gedicht en het werd daarvan dus ook de titel. Dat ik tegelijkertijd vlucht voor God als God nader, is de hoofdgedachte van dit lied, waarin ook duidelijk de tekst uit Psalm 139,7-10 meeklinkt, die eveneens een belangrijke rol speelt in de liturgie van Yom Kippur:

Hoe zou ik aan uw aandacht ontsnappen,
hoe aan uw blikken ontkomen?
Klom ik op naar de hemel – U tref ik daar aan,
lag ik neer in het dodenrijk – U bent daar.

Al verhief ik mij op de vleugels van de dageraad,
al ging ik wonen voorbij de verste zee,
ook daar zou uw hand mij leiden,
zou uw rechterhand mij vasthouden.

Bij eerste lezing valt direct op dat de godsnaam of aanspreektitel, ‘Heer’ of ‘God’ in het lied niet klinkt, maar wel omschrijvingen ervan. In het Duitse origineel klinken ‘Ursprung, Ferne und Nähe, Weg und Ruhe, Gericht und Gnade‘, in het Nederlands zijn ‘bron’, ‘rechter’ en ‘pleiter’ overgebleven. Daarnaast komt in de tekst van Ben-Chiron tien keer het woord ‘Ich’ en tien keer het woord ‘Du’ voor, tezamen eenderde van het totale aantal woorden. Dit wijst ontegenzeggelijk naar het grote werk van Ben-Chorins leermeester Martin Buber ‘Ich und Du’. Het maakt het lied tot een hoogstpersoonlijk gesprek tussen mens en God, tussen ‘ik en Jij’.

Strofe 1

De eerste strofe luidt bij Ben-Chorin:

Und suchst du meine Sünde,
flieh ich vor dir – zu dir.
Ursprung, in den ich münde,
du fern und nah bei mir.

Opvallend is meteen het eerste woord ‘Und’. Het is het ‘en’ zoals dat in de Hebreeuwse verteltrant veelvuldig wordt gebruikt: ‘En God zei’, ‘En God zag’ (het zogenaamde ‘imperfectum consecutivum’), hoewel het lied ook met ‘Fragst du nach meine Sünde’ als beginregel is overgeleverd. De gedachte is dat de mens niet zelf de eerste is die vragen begint te stellen, maar aan diens vragen gaat een vragen van God vooraf: ‘waar ben je, waar is je broer, wat heb je gedaan?’ Dat zijn ook de noties van Yom Kippur. De eerste reactie van de mens is dan meestal ‘vluchten’ of ‘je verschuilen’, maar tegelijkertijd zoekt de mens bij God ook een toevlucht en weet, vluchtend of zoekend, in God zijn oorsprong én doel: bron en toevlucht.

Govaart beschrijft in zijn hertaling dit proces van zoeken en vragen als een vluchten én schuilen en bidt: ‘bron waarin ik uitmond, verlaat mij, blijf mij trouw’, refererend aan het ‘fern und nah’ bij Ben-Chorin.

Strofe 2

De tweede strofe herneemt als het ware de eerste:

Wie ich mich wend und drehe,
geh ich von dir – zu dir;
die Ferne und die Nähe
sind aufgelöset hier.

Hoe ik mij ook wend of keer, ik ga van u weg en tegelijkertijd nader ik u. Het ‘fern und nah’ uit de eerste strofe is hier gesubstantiveerd en wordt in elkaar opgeheven. Het doet denken aan Luthers ‘Deus absconditas’: de God die zich openbaart (‘Deus revelatus’) is tezelfdertijd de God die zich verbergt en die, in de volgende strofe, de rechter is én de pleiter. Govaart omschrijft de dualiteit van afstand en nabijheid als ‘jij wacht me in de verte, ik weet je onderhuids’. Dat laatste verklankt ook een zeker ongemak.

Strofe 3

De derde strofe herneemt de eerste nógmaals. Het ‘von dir – zu dir’ is nu zelfs de inzet:

Von dir – zu dir mein Schreiten,
mein Weg und meine Ruh,
Gericht und Gnad, die beiden,
bist du – und immer du.

Wat opvalt, is de vertragende beweging van de eerste naar de laatste strofe. In de eerste strofe wordt er gevlucht (‘fliehen’), in de tweede strofe is het een draaien en keren, in deze laatste strofe een ‘Schreiten’ dat in rust eindigt. Augustinus resoneert: ‘onrustig was mijn hart tot het rust vond in U’. En tegenover de zonde uit de eerste strofe staan hier ‘Gericht und Gnade’ beide.

Tegenover het driemaal gebruikte woord ‘mein’ staat ten slotte viermaal ‘dir’ of ‘du’. Het is de onderstreping van de aanspraak en de relatie tussen de aangesprokenen: de mens en God. Maar het slot ‘bist du – und immer du’ verwijst ook naar het beroemde morgengebed dat aan de chassidische rabbi Levi Yitzchak wordt toegeschreven:

‘Wo ich gehe – DU,
wo ich stehe – DU,
ergeht’s mir gut – DU,
ergeht’s mir schlecht – DU
… immer DU, überall DU, DU, DU, DU.‘

Govaart neemt deze notie voluit mee in zijn tekstbewerking en maakt de laatste strofe tot een scherpe samenvatting: ‘Jij, als ik kom of wegga / en als ik hier blijf, jij. / Mijn rechter en mijn pleiter / ben jij en altijd jij.’

Het metrum van de tekst is 7-6-7-6 (jambische trimeter), het rijmschema in het origineel a-B-a-B. Govaart hanteert het rijmschema iets vrijer, als (ongeveer): a-B-c-B.


Melodie

De melodie van Kurt Bossler is geschreven in de dorische ladder. De in het Liedboek gebruikte toonhoogte (d) is ontleend aan de vierstemmige koorzetting die de feitelijke bron is. In de uitgave Der Frieden ist unter uns van 1967 noemt Bossler het lied een ‘Chorlied, als Gemeindelied einen Ton tiefer zu singen’, en bij de notenbalk zelf staat ‘Chor oder Gemeindesang mit Orgel’. In het Evangelisches Gesangbuch is de melodie bij gevolg een toon lager genoteerd (in c), al is het niet geheel duidelijk waarom Bossler dit prefereerde.

De melodie is in twee duidelijke helften verdeeld en omspant het octaaf van de beginnoot d’ tot de slotnoot d”. De derde regel is een herhaling van de eerste, alleen een kwint hoger gezet. Het lied kent verder een fraaie ritmiek, die duidelijk op de Duitse tekst is bedacht, maar ook in het Nederlands nog goed werkt. De lange noot op het woord ‘schuil’ in het midden van de tweede regel was bedoeld voor de – overigens in de Duitstalige gezangboekuitgaven niet meer meegenomen – gedachtestreep tussen ‘von dir’ en ‘zu dir’. De maatwisseling naar 3/4 aan het eind van de regel geeft een belangrijke stuwende werking aan melodie en tekst. Het ritme van de laatste drie noten (ook weer in 3/4-maat) werkt, op de hoogte van het octaaf, zowel in het Duitse origineel als in de Nederlandse vertaling bijzonder effectief op de teksten van de eerste en derde strofe: ‘nah bei mir’ / ‘immer du’ en ‘blijf mij trouw’ / ‘altijd jij’.

Let bij het zingen op een niet te hoog tempo, een rustige beweging in kwarten lijkt aangewezen, zodat ook de tekst op de achtste noten nog goed gezongen kan worden.


Liturgische bruikbaarheid

In het Liedboek is het lied opgenomen in de rubriek ‘Levensreis’, subrubriek ‘Verzoenen’, maar het wordt in de registers ook genoemd bij ‘Vertrouwen’. Het Evangelisches Gesangbuch heeft het lied opgenomen onder de rubriek ‘Biecht’, maar het lied is toch niet een klassieke schuldbelijdenis die om absolutie vraagt. Het is veeleer de ambivalentie van het bestaan die wordt bezongen. In die zin kan het in het geloofsgesprek en pastoraat goede diensten bewijzen. De Duitse hymnologe Christa Reich zegt het in haar toelichting bij dit lied zo:

‘Het lied leert bidden. Het leert een omkeer van een geheel eigen soort: het vertrouwen, dat uit vlucht een blijvende toevlucht kan worden. Het vraagt, ook gezien de poëtische ‘dichte’ taal, een plaats, waar tijd is voor herhaald lezen, voor overdenking, gesprek, voor herhaald zingen, voor stilte. Alleen dan kan het al de verschillende individuen (‘Ichs’) gemeenschappelijk richting geven op de tegenwoordigheid van de ‘Du’, die ze gezamenlijk aanroepen’ (Wolfgang Herbst en Ilsabe Seibt [red.], Liederkunde zum Evangelischen Gesangbuch, Heft 15, Göttingen 2009, 13).

Zij wijst er bovendien op dat het een unieke omstandigheid is dat in een Duits lied van na de Tweede Wereldoorlog een joodse dichter tot ons spreekt op een melodie van een christelijke componist. Zo kan het lied wellicht ook een bijzondere dienst bewijzen waar het de joods-christelijke dialoog en de bewustwording van de joodse wortels van het christendom aangaat.

Auteur: Cees-Willem van Vliet


Media

Video: Liedboek 857 door Els Beelen, zang; Vincent van Laar, orgel (Dorpskerk, Eelde)