Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

859 - Schuldig staan wij voor U, Heer


Sytze de Vries
Dresden 1694/Darmstadt 1698
Straf mich nicht in deinem Zorn

Tekst

De grote joodse feesten in het najaar tellen vier gedachtenismomenten, te beginnen met Nieuwjaar (Rosj Hasjana). Na tien dagen – ook wel de Geduchte Dagen genoemd – volgt Grote Verzoendag (Jom Kippur), vervolgens het Loofhuttenfeest (Sukkot) en ten slotte Vreugde der Wet (Simchat Thora). Bij drie van deze feesten schreef Sytze de Vries een liedtekst. ‘Schuldig staan wij voor U, Heer’ werd geschreven bij Grote Verzoendag.
Het is dus een gelegenheidslied voor een bepaald moment. In de uitgave van Zingend geloven 3 (1988, nr. 36) staat als ondertitel ‘Boetelied naar aanleiding van Grote Verzoendag’. Sytze de Vries heeft inhoudelijke aspecten van deze dag in een lied ondergebracht, dat in de christelijke kerk – los van het joodse feest – gezongen kan worden.
In zijn oorspronkelijke gedaante telt het lied zes strofen. Toen de dichter het in zijn eigen bundels opnam (Tegen het donker, 2002, nr. 58 en Jij, mijn adem, 2009, nr. 151), bracht hij dat aantal tot vier terug door weglating van de coupletten 4 en 6. Het is deze versie die als lied 859 in het Liedboek staat.

Strofe 1

De eerste twee regels van strofe 1 zetten direct de toon: de gelovige mens weet zich, staande voor de troon van de Eeuwige, onontkoombaar schuldig. Het is de beleving die op Grote Verzoendag wordt ervaren: in gemeenschap staan wij schuldig. Het is een erkenning, een schuldbelijdenis, waarbij geen twijfel heerst: de schuld is overduidelijk, menigmaal, ‘duizendmaal’.
Deze eerste strofe verwoordt de positie van de mens ten aanzien van zijn Schepper, de Eeuwige, met de bede dat Hij ons desondanks blijft aanzien op grond van de overtuiging dat Hij onze naam reeds had opgeschreven in het ‘boek des levens’ (laatste twee regels). We komen dit beeld onder meer tegen in Psalm 69,29, in de brief van Paulus aan de Filippenzen (4,3) en een aantal keren in het boek Openbaring (3,5; 13,8; 17,8; 20,12-15; 21,27). Dat ‘wij bedacht en ingeschreven mogen worden in het boek des levens, het boek van zegen, vrede en een goed bestaan’ (citaat uit joods gebed; zie Jitschak Dasberg, Gebeden voor de verzoendag, Amsterdam 1983) is een Bijbelse gedachte, waarom ook in de synagogale dienst van Grote Verzoendag gebeden wordt.

Strofe 2

In het tweede couplet wordt de schuldbelijdenis concreter, aardser. Niet alleen tegen de hemel hebben we gezondigd. Het gaat nu om schuld tegenover onze naasten. We ‘hebben de doorgang ontzegd aan wie wilden leven’. We hebben hun bij voortduring onrecht gedaan. Regel 4 is een allusie op Matteüs 7,9, waar Jezus zich afvraagt of iemand zijn kind een steen zou geven als het om brood vraagt. De strofe eindigt met een roep om Gods nabijheid. Hier klinkt weer het woord ‘schrijven’, nu niet in het verleden (‘had Gij opgeschreven’, strofe 1), maar met het oog op de toekomst: ‘dat Gij ons verleden nieuw herschrijft met vrede!’

Strofe 3

In de eerste editie van dit lied begon deze strofe met: ‘Zwijgen zullen wij dit uur; / uw verdwijnen duchten’. Gods afwezigheid, zijn ‘verdwijnen’, zijn wegtrekken bij zoveel menselijke schuld is gewijzigd in ‘het duister duchten’. Het woord ‘duchten’ verwijst naar de tien ‘geduchte’ dagen tussen Rosj Hasjana en Jom Kippoer, dagen van inkeer en poging tot verzoening. Tegenover ‘de eigen schuld’ staat in regel 3-4 het geduld waarmee God naar de mensen wil luisteren. De strofe eindigt weer met een gebed: dat God ‘de klacht … verre van ons wil dragen’, een verwijzing naar het ritueel van Grote Verzoendag waarbij een bok alle zonden van het volk met zich meeneemt en de woestijn wordt ingestuurd (Leviticus 16,20-22).

Strofe 4

De laatste strofe heeft de vorm van een belijdenis, een geloofsinzicht. Regel 1-2 lijken te verwijzen naar onder meer Psalm 103,12: God werpt onze schuld, onze ontrouw ver van zich af. God is steeds een vergevende God, die al onze zonden tenietdoet en ze in de diepten van de zee werpt (Micha 7,19). Dan volgt in regel 3-4 – ‘Gij verheft uw aangezicht…’ – een verwijzing naar de aäronitische zegen (Numeri 6,26). Het duister en de nacht uit de vorige strofe zijn nu overgegaan in ‘de nieuwe morgen’.
De laatste regels van deze strofe luidden in de eerste versie: ‘Uw gericht / schept ons licht, / heeft voor onze zonden / vrijspraak weer gevonden.’ Het zijn woorden die een zekere overeenkomst vertonen met het gebed aan het begin van de kerkdienst, het gebed van toenadering (Confiteor, drempelgebed): ‘De almachtige God zij u genadig, vergeve uw zonden en geleide u tot het eeuwige leven.’ En, onder het teken van het kruis: ‘Kwijtschelding, vrijspraak en vergeving van onze zonden verlene ons de almachtige en barmhartige Heer.’
In de huidige versie gaat het in de laatste twee regels niet zozeer over zonden die vrijgesproken of vergeven worden, maar over het scheppen van een nieuwe mogelijkheid: de vrijheid om met Gods zegen zelf onze wegen te kunnen kiezen. Dat veronderstelt natuurlijk ook vrijspraak en vergeving, maar is nu open en positief geformuleerd.

Liturgische bruikbaarheid

Het lied is opgenomen in de rubriek ‘Levensreis’ en de subrubriek ‘Verzoenen’ (zie register blz. 1607). Er zijn verschillende gelegenheden waarop een zinvol gebruik van dit lied mogelijk is. Te denken valt aan gezamenlijke boetediensten (zie deel II van het Dienstboek van de PKN, blz. 372-381) of andere vieringen waarin thema’s als schuld, boete, vergeving en verzoening aan de orde komen. Het lied past ook goed op Aswoensdag en in de veertigdagentijd, met name op de derde, vierde en vijfde zondag in het C-jaar (met evangelieperikopen uit respectievelijk Lucas 13,1-9; 15,11-32 en 20,9-19). Verder kan het lied een plaats krijgen in het najaar als de joodse synagoge haar grote en geduchte gedenkdagen viert.

Auteur: Nico Vlaming


Melodie

Sytze de Vries had als leidraad bij het dichten de melodie van Liedboek 919 gebruikt, Straf mich nicht in deinem Zorn. Zie bij dat lied voor een toelichting bij de melodie.