Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

85a - Nu mag uw land onder uw glimlach liggen



Tekst

Ontstaan en verspreiding

In 1959 verscheen van Ignace de Sutter de bundel Psalmliederen voor ons volk. Ten gebruike van de kerk, de huiskring, de jeugdgemeenschap, met daarin onder andere elf psalmberijmingen van Maurits van Vossole. Door het invoeren van de volkstaal in de mis na het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) werden deze psalmen – meer parafrase dan berijming – al snel geliefd in Vlaanderen en ook in Nederland. Ook Liedboek 96a, ‘Zing een nieuw lied, alle landen’, komt uit de Psalmliederen voor ons volk.
In een interview uit 1977 voor de BRT-radio vertelt De Sutter hoe hij eigenlijk eerst helemaal geen voorstander was van liederen in de volkstaal en zich liever aan het gregoriaans wilde houden. Maar als het dan tóch moet, adviseerde hij in een commissie: ‘Hoogstens in versvorm, zeker niet in proza. Neem een psalm en vraag aan een dichter dat hij de hoofdgedachte van die psalm in vierregelige strofen giet en er een tweeregelig refrein aan toevoegt. Dan zou het misschien mogelijk zijn: het koor of de voorzanger zingt de strofe en het volk antwoordt met het refrein.’ Zijn advies wordt gretig overgenomen en binnen een maand of wat kreeg De Sutter vijftien teksten aangeleverd. ‘Daar zat ik er dan mee. Ik vond het eigenlijk een jezuïtische truc, maar probeerde het toch eens aan de piano. (…) Op zeker ogenblik had ik tien psalmen. Die werden uitgegeven en enkele zijn nogal goed ingeslagen’ (Joost Florquin, Ten huize van…, deel 14. Leuven/Brugge, blz. 202 en 203, klik hier, geraadpleegd 23-03-2023).

Het lied verscheen in het Vlaamse katholieke liedboek Zingt Jubilate (editie 1977, nr. 321; editie 2006, nr. 771) en in de bundel Tussentijds (2005, nr. 35).
Oorspronkelijk had het lied vijf strofen. De liedboekredactie heeft de vijfde strofe laten vervallen. Reden was dat deze strofe te ver van de Bijbeltekst van Psalm 85 stond. Ook was men niet tevreden met strofe 4 waarin Psalm 85,11 te zwak was uitgedrukt. Voor de vierde strofe heeft Cees Breunese, die lid van de psalmenwerkgroep was, een nieuwe tekst geschreven.

De oorspronkelijke vierde en vijfde strofe van Van Vossole, luidden:

Genade en trouw zullen elkaar ontmoeten:
de trouw die openbloeit uit onze grond,
en uw genade die mijn trouw zal voeden
van uit de hemel, in een nieuw verbond.

Mijn hart moet nu zijn dankbaarheid betonen,
de Heer wil weten of ik Hem belijd;
dan zal de vrede Gods het land bewonen,
en altijd bij mij zijn, in eeuwigheid.

Inhoud

Psalm 85 is een ernstig gebed, waarin ook vreugde doorklinkt. Het volk heeft gezondigd – en heeft opnieuw de genade van de Heer nodig. Eerder al was Hij genadig, nu zal Hij toch ook niet voorgoed boos blijven? Als een antwoord van God klinken dan woorden van vrede, met de aankondiging van een heilstijd vol van het goede: trouw en waarheid, recht en vrede.
Misschien vindt de psalm zijn oorsprong in de viering van de oogst en is het een gebed om voorspoed; volgens andere exegeten gaat het meer om de terugkeer uit de ballingschap.

Strofe 1

Die genade, die de Heer eerder aan zijn volk heeft bewezen, wordt hier omschreven met het prachtige woord ‘glimlach’. Een geweldige vondst van de dichter: Gods land ligt onder zijn glimlach, Hij bekijkt het met welgevallen, vriendelijk. Hij kijkt niet weg van de ellende van zijn volk, Hij kijkt niet boos naar hun schuld, maar Hij bekijkt het met een glimlach, vergoelijkend, of beter gezegd: verzoenend.
De schuld is weggenomen en bedekt met ‘sneeuwwit linnen’. Witte sneeuw is een teken van vergeving en reinheid (Psalm 51,9; Jesaja 1,18). Gods glimlach, zijn welwillendheid heeft de gloed van zijn eigen toorn geblust. Het linnen uit de derde regel lijkt te verwijzen naar Openbaring 19,8, waar over de bruid gezegd wordt dat ze zich mag kleden ‘in zuiver, stralend linnen. Want dit linnen staat voor al het goede dat gedaan is door de heiligen’.
Het ‘nu’ waarmee de strofe begint is opmerkelijk ten opzichte van de onberijmde psalm: ‘U bent genadig geweest’. Door het pregnante ‘nu’ wordt de constatering nog sterker: de zonden zijn vergeven, nu mogen wij weer in genade leven. De oude schuld is nu uitgewist: we stonden bij God in het krijt, maar Hij heeft dat uitgeveegd.

Strofe 2

In de tweede en derde strofe blijkt dat er een ik-figuur aan het woord is. (In de oorspronkelijke vijfde strofe van Van Vossole wordt het zelfs heel persoonlijk: ‘of ik Hem belijd’.) De ik-figuur is als een priester die voor zijn volk opkomt.
De Heer kan toch niet voor altijd boos zijn op zijn volk (vergelijk Psalm 103,9; Jesaja 57,16, Jeremia 3,12)? Hij is toch ‘een redder’? Dan zal Hij toch zelf ook liever weer genadig zijn, zodat het volk zich zal verheugen in zijn God. Er wordt dus een dringend beroep gedaan op Gods genadige karakter, alsof de psalmist zegt: ‘Maar, Heer, dit wilt U toch zelf ook niet?’ Breng ons weer tot leven, bidt de psalmist, herstel ons weer.

Strofe 3

Op de vraag van de psalmist komt een antwoord van de Heer: de Heer spreekt woorden van vrede. Zijn hulp is nabij, zijn heerlijkheid komt wonen in het land. Nu wordt ook van het land gezegd dat het God ‘tegenlacht’. Gods glimlach wordt door zijn volk met een lach beantwoord. Er mist dan wel net een ernstige voorwaarde uit de Bijbeltekst: ‘Laten zij niet weer vervallen in dwaasheid’ (Psalm 85,9).
Volgens de Bijbeltekst komt Gods glorie, zijn heerlijkheid in het land wonen, maar hier wordt het nog sterker en komt God zelf hier wonen: ‘Gij komt beneden het land bewonen’, een prachtige verwijzing naar de incarnatie, dan wel naar de wederkomst.

Strofe 4

Als God op deze aarde komt wonen, breekt de messiaanse tijd aan, waarin waarheid en trouw elkaar ontmoeten (omhelzen) en recht en vrede samengaan. Het is een tijd waarin het goede, zowel letterlijk als figuurlijk, groeit en bloeit. Trouw bloeit op uit de aarde, en ook ons land zal weer vruchten geven. In deze strofe komt dat aspect terug in de bloeiende vijgenboom, symbool van vrede en voorspoed (bijvoorbeeld in 1 Koningen 5,5 [in sommige Bijbeluitgaven 4,25], Micha 4,4, Habakuk 3,17, Zacharia 3,10).Een opmerkelijk verschil met de onberijmde psalm is de derde regel: ‘God baant voor ons de weg’. In de Bijbeltekst is het het recht dat voor God de weg baant, niet voor ons. Het is immers God die tot ons terug moet komen (Psalm 85,14), dus moet voor Hem de weg weer vrij zijn.

Vorm

Het lied heeft de vorm gekregen die De Sutter tevoren voor ogen had: vierregelige strofes en een refrein van twee regels, te weten de eerste twee regels van strofe 1. De strofen hebben als eenvoudig rijmschema aBaB, soms met onvolledig rijm (liggen-linnen, uitgewist-geblust, ontmoeten-goede). Ook komt er alliteratie in voor: bijvoorbeeld: land-lach-liggen, gestild-gloed-geblust.

Liturgische bruikbaarheid

Psalm 85 is de introïtus van de derde adventszondag, ‘Gaudete’, maar ook de antwoordpsalm op de eerste adventszondag (jaar B), de vierde van de zomer (jaar B) en de introïtuspsalm van de 25e zondag na Trinitatis volgens het Lutherse dienstboek. Het verbindt dus voleinding en Advent met elkaar, één periode van verwachting.
Ook op andere momenten in het jaar kan dit lied gezongen worden, als het gaat over vergeving, omkeer, recht en gerechtigheid, trouw en vrede. Misschien mag in het sneeuwwit linnen een speelse (door de dichter vast niet bedoelde) verwijzing naar het kleed op de avondmaalstafel worden herkend. Bovendien zal dit lied zeker ook op bid- en dankdag of in een oogstdienst tot zijn recht komen.

Auteur: Kees Baggerman


Melodie

Vorm

De rooms-katholieke Vlaamse priester en componist Ignace de Sutter (1911-1988) was een bijzondere hymnoloog, die hield van het strofelied in zijn vele vormen. Hij componeerde dit refreinlied in december 1958 voor het kerstnummer van een Vlaams weekblad (Ignace de Sutter, De lofzang van alle tijden, Beveren/Nijmegen 1982, blz. 257-259). Het was de tijd dat de volkstaal zijn intrede begon te doen in de liturgie. In samenwerking met zijn mederpromotor van het liturgische strofelied Maurits van Vossole (1924-2016) werkte hij aan een serie ‘Psalmliederen voor ons volk’ zoals zij in die jaren voor het eerst in Vlaanderen uitgeprobeerd werden. Ze bestaan uit een vierregelige strofe voor voorzang en een tweeregelig refrein voor allen. Liedboek 85a wordt na de laatste strofe afgesloten met een feestelijk Halleluja-aanhangsel, dat in alle opzichten los staat van de melodie en de tekst. Het kan dan ook zoals staat aangegeven (‘ad libitum’) eventueel weggelaten worden. Het lijkt een latere toevoeging, maar het is van De Sutter zelf, die het ‘een feestelijk slot’ noemt.

Kenmerken

Dit lied is een vertelling met een glimlach. Zijn melodie is zangerig en moet liefst kalm, zonder stemverheffing, in melancholische sfeer en lichtelijk parlando worden vertolkt. Het nostalgisch element van de tekst kenmerkt zeker ook de melodie.
De regels van het couplet zijn ieder voor zich een recitatief, compleet met inzet, reciteertoon en afsluiting. De Sutter zegt er in genoemde publicatie dit van: ‘De zanglijn van de strofe verloopt in een geleidelijke groei, waarbij elk vers op een telkens verhoogde reciteertoon melodieert (e’-g’-b’), om bij het vierde vers – na een sierlijke buiging – het antifoon-refrein in te leiden, dat op Gods glimlach het hoofdaccent legt’. De trapsgewijs opgevoerde melodische spanning hoeft in het refrein geen ontspanning te krijgen, eenvoudig omdat er eigenlijk geen echte spanning was. Dus is het refrein een voortzetting van de voorafgaande melodische gang: het refrein geeft geen melodisch contrast, zoals in andere refreinliederen vaak het geval is, maar sluit zich aan bij de voorzang, ze zet die voort. Ze zal het hierboven beschreven karakter van de melodie en de bijzondere verhouding tussen tekst en melodie in haar voordracht moeten voortzetten.

De toonaard is e-aeolisch. Het reciterende karakter van de melodische regels heeft geleid tot aanvankelijk een beperkte ambitus, welke zich geleidelijk in een volgende regels uitbreidt, om in het refrein de omvang van een octaaf te bereiken, juist – hoe schoon! – boven ‘uw glimlach’, en daarmee het hoogtepunt van de melodie.

De componist Christiaan Winter heeft in de koorbundel bij het Liedboek het vertellende karakter van dit lied met zijn meerstemmige zetting bijzonder weten te treffen.        

Auteur: Anton Vernooij


Media

Uitvoerenden: Sweelinckcantorij o.l.v. Christiaan Winter; Wim Dijkstra, orgel; Christiaan Winter, tenor (afwijkende vierde strofe; vijfde strofe komt niet in het Liedboek voor) (bron: KRO-NCRV)