Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

865 - Komt nu met zang van zoete tonen


Valerius’ Neder-landsche Gedenck-clanck 1626

Tekst

Bron

Het lied is geschreven door Adriaen Valerius (±1575-1625) en opgenomen in zijn Nederlandtsche Gedenck-clanck, dat in 1626 postuum verscheen. Het boek bevat een kroniek en 76 liederen. De kroniek beschrijft de geschiedenis van Nederlands verzetsstrijd tegen Spanje vanaf de komst van Alva tot het jaar 1625, waarbij de schrijver elke episode laat volgen door een lied. Wanneer Valerius de inneming van Den Briel op 1 april 1572 heeft verteld, volgt zijn vreugdelied ‘Laat zang en spel, tamboer en fluit / Nu klinken tot Gods eer’. De eerste reactie van Alva op het bericht moet geweest zijn: No es nada, dat is niets. Maar hij gaat nu toch maar proberen de toegang tot de Zeeuwse zeegaten te versterken. Hij stuurt zijn neef kolonel Don Pedro Patieco naar Vlissingen, maar deze wordt ‘gevangen en gehangen’ (zoals Valerius diens einde kort en bondig in de marge samenvat). De iets later gearriveerde, nog niets vermoedende Spaanse soldaten die voor de stad liggen, hopend op een goede buit, worden met grof geschut vanuit de stad beschoten. Ze smeken om genade en mogen vertrekken. Zo schudt Vlissingen zich het Spaanse juk van de hals. De steden Veere en Zierikzee volgen dit voorbeeld. Hierna slagen de Zeeuwen erin drie zeegaten onder controle te krijgen: Wielingen, het Veerse Gat en Roompot. Valerius vervolgt dan: ‘Bovendien heeft de goede God de zaak nog zo geliefd te zegenen, dat zij goede buit bekwamen uit de vloot die de hertog van Medina Celi uit Spanje naar de Nederlanden bracht: waarvan zij een aantal kostbare, geladen schepen veroverden, de goederen verkochten, en de penningen gebruikten voor haar defensieve oorlog’. Ze maken plannen voor het beleg van Middelburg.
Het is geen wonder dat Valerius, die zijn hele leven op Walcheren doorbracht, deze historie in zijn boek belicht. Hierna volgt zijn danklied ‘Komt nu met zang van zoete tonen’.

Strofenbouw

Het lied heeft in de Gedenck-clanck drie strofen, die alle zijn overgenomen in het Liedboek, alleen de spelling is gemoderniseerd en het gebruik van hoofdletters en leestekens iets bijgesteld. Elke strofe heeft zeven regels, te verdelen in vier, een en twee regels. De eerste vier regels tellen vier beklemtoonde lettergrepen en kennen gekruist eindrijm, afwisselend vrouwelijk en mannelijk rijm: a-B-a-B. In alle strofen eindigt de vierde regel met een punt. Daarna volgt in alle strofen een vijfde regel met binnenrijm:
1 ‘Juicht God ter eer, zijn lof vermeer
2 ‘Roept overal / met groot geschal:’
3 ‘Lof zij die Heer, / die ons ook weer
Je kunt zo’n regel beschouwen als twee kleine regeltjes, regel 5a en 5b met ieder slechts twee beklemtoonde lettergrepen en met mannelijk rijm: (C-C).
De laatste twee regels van een strofe tellen beide drie beklemtoonde lettergrepen en kennen eveneens mannelijk rijm: D-D. Het rijmschema van een liedstrofe is dus als volgt weer te geven, met het binnenrijm tussen haakjes geplaatst: a-B-a-B-(C-C)-D-D.

De inhoud van de tekst

Wie alleen de liedtekst kent, kan niet raden dat deze geschreven is naar aanleiding van gebeurtenissen in 1572 rond Vlissingen, Veere en Zierikzee, drie oude steden in Zeeland. Het lied heeft zich losgezongen van de regionale context, aan de tekst is niet te merken dat hier de opzichter over de vestingwerken uit Veere aan het woord is.

De eerste strofe is een oproep te gaan zingen en musiceren om op die manier uiting te geven aan een intense blijdschap. Deze blijdschap richt zich op God, die een groot werk tot stand bracht voor zijn kerk.

De tweede strofe herinnert eraan dat het reeds bij het volk Israël een goed gebruik was God te loven. Ongetwijfeld klinkt hier – evenals in de eerste strofe – de echo uit het boek van de Psalmen, waarin de bijbelse dichters vaak oproepen God lof te zingen. ‘Ik wil U loven, Heer, met heel mijn hart, vertellen van uw wonderdaden. Ik wil vrolijk zijn, U toejuichen, uw naam bezingen, Allerhoogste’ (Psalm 9,2-3): dergelijke citaten zijn in de Psalmen in overvloed te vinden. Valerius zegt ‘Valt met hen ook de Heer te voet’, en eindigt deze strofe met zijn Soli Deo Gloria: ‘Lof, prijs en dank alleen / zij God en anders geen!’

In de slotstrofe formuleert Valerius zijn conclusie: vroeger al hielp God zijn volk Israël uit angst en pijn, en nog steeds geeft Hij na een donkere wolk ‘schoon zonneschijn’ en na smart en druk ‘veel zegen en geluk’.

Auteur: Sybe Bakker

Bron

Adriaen Valerius, Nederlandtsche Gedenck-clanck, herdrukt naar de oorspronkelijke uitgave van 1626, ingeleid en voorzien van biografische, taalkundige, historische en musicologische aantekeningen door P.J. Meertens, N.B. Tenhaeff en mevr. A. Komter-Kuipers. Amsterdam 1942.


Melodie

Herkomst

Voor zijn liederen in Nederlandsche Gedenck-Clank maakte Adriaen Valerius gebruik van bestaande, wereldlijke melodieën. Voor ‘Komt nu met zang’ koos hij de wijs ‘Bransle Guinée’.
Een bransle of branle is van oorsprong een Franse volksdans uit de zestiende eeuw. De reidans werd al spoedig een gezelschapsdans die ook aan adellijke hoven gedanst werd. Eind zestiende eeuw onderscheidde men globaal vier typen: branle simple (binaire maat, matig tempo), gai (ternaire maat, vlug tempo), double (binaire maat, matig tempo) en bourgogne (onregelmatige maat, zeer snel). Mede doordat de branle internationaal populair werd, ontstonden er regionale varianten.
De Bransle Guinée is het best in te delen bij de branles doubles.
In het zogeheten Luitboek van Thysius (Leiden 1595-1630), samengesteld door predikant Adriaen Jorisz Smout, komen we een variant van deze branle tegen onder de titel ‘Le bergere’:

 Mogelijk is de versie die Valerius in zijn boek noteerde, een door hem vervaardigde nieuwe variant:

Analyse

De melodie heeft een uitgesproken opgeruimd karakter. Dit komt onder meer door het ritme kwart-achtste-achtste (figura corta-ritme), dat een structurerende rol speelt. De melodie opent ermee en het feit dat het daar op één toon gezongen wordt (bes’), maakt dat dit ritme meteen in het geheugen gehamerd wordt. Daardoor valt des te meer op dat dit ritme in de laatste twee regels ontbreekt. In regel 5 treffen we overigens een speelse variant aan: waar in de voorgaande regels het ritme steeds voorzien werd van één lettergreep van de liedtekst, worden de twee achtste noten hier als een kort melisme gezongen. Bij Valerius was de tekstplaatsing nog weer anders:

De eerste vier regels spelen zich hoofdzakelijk in het toongebied f’-d”, terwijl de overige drie regels een lagere ligging hebben, waarbij de omvang naar beneden wordt uitgebreid tot de lage tonicatoon (bes).
De melodie van regel 1 en 2 wordt herhaald in de regels 3 en 4. Regel 1 (en 3) verhoudt zich tot regel 2 (en 4) als actie en reactie. De regels 1 en 3 eindigen in de dominant, terwijl de regels 2 en 4 in de tonica afsluiten.
De regels 5 en 6 vormen een eenheid, waarbij in regel 6 vanaf de tonicatoon bes in het klein octaaf via de (verhoogde) leidtoon e de dominant f wordt bevestigd. De slotregel voert terug naar de tonica. Het ontbreken van het ritme kwart-achtste-achtste en de beweging in enkel kwartnoten verlenen de melodie in de laatste twee regels een heldhaftig karakter.

Auteur: Jan Smelik


Media

Uitvoerenden: Gereformeerd Kamerkoor Amersfoort o.l.v. Jannes Munneke; Harry van Wijk, orgel (bron: KRO-NCRV)