Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

867 - Loof overal, loof al wat adem heeft


Let all the world in every corner sing

George Herbert
Jan Willem Schulte Nordholt
Martin Shaw
Tune: HIGH ROAD

Tekst

Herkomst en verspreiding

Dit lied werd geschreven door George Herbert (1593-1633), naast John Donne een van Engelands grootste zeventiende-eeuwse dichters. ‘Let all the world’ verscheen kort na Herberts dood in 1633 in een bundel gedichten getiteld The Temple. De titel is ontleend aan Psalm 19: ‘In his Temple doth every man speak of his honour’.
Niemand wist van het bestaan van deze bundel af, totdat Herbert op zijn sterfbed een boekje overhandigde met de instructie dat af te leveren bij zijn vriend Nicholas Ferrar. Volgens de overlevering zei hij daarbij: ‘he [Ferrar] shall find in it a picture of the many spiritual conflicts that have passed between God and my soul, before I could subject mine to the will of Jesus my master, in whose service I have now found perfect freedom. Desire him to read it, and then, if he can think it may turn to the advantage of any dejected poor soul, let it be made public; if not let him burn it, for I and it are less than the least of God's mercies.’

Nicholas Ferrar en George Herbert, St. Andrew’s Church, Bemerton

The Temple werd populair, in 1680 waren er al dertig drukken verschenen. De gedichten erin waren eerder meditatief dan hymnisch van karakter, en oorspronkelijk niet bedoeld om als hymns gezongen te worden in de kerk. Toch verscheen een selectie ervan in 1697 onder de titel: Select Hymns Taken out of Mr. Herbert’s Temple & turned into the Common Metre To Be Sung In The Tunes Ordinarily us’d in Churches. Veel succes schijnt deze selectie echter niet gehad te hebben. Enkele decennia later hadden John en Charles Wesley meer succes, toen zij in 1739 een veertigtal van Herberts gedichten opnamen in hun Hymns & Sacred Poems, zij het in sterk gewijzigde vorm. De doorbraak kwam uiteindelijk pas in 1853, toen G. Rawson (1807-1889) een aantal van de gedichten als hymns opnam in het Leeds Hymn Book. Toen ‘Let all the world’ enige tijd daarna ook werd opgenomen in The Anglican Hymn Book (klik hier) van 1871, kreeg het lied een grote bekendheid in de angelsaksische wereld. In de laatstgenoemde bundel werd het lied voorzien van een doxologie (‘Gloria added’, zoals de inhoudsopgave vermeldt):
Jan Willem Schulte Nordholt schreef een vertaling van dit lied, die in 1965 voor het eerst verscheen in de proefbundel 102 Gezangen (1965, nr. 62), en daarna in 1973 werd opgenomen in het Liedboek voor de kerken (gezang 424). De derde tot en met de zesde regel luidden daarin: ‘De aard’ is niet zo wijd, / of God wordt lof bereid, / zo hoog de hemel niet / of daarheen reikt het lied’. In de versie die nu in het Liedboek staat zijn deze regels paarsgewijs verwisseld, omdat regel vijf en zes op een dalende melodie stonden. Bovendien past de melodie dan beter bij de tekst (zie verder).

Inhoud

De oorspronkelijke tekst verscheen in 1633 als volgt in druk:
Het woord ‘Antiphon’ boven het lied kan slaan op het keervers (antifoon) dat in de kloostertraditie gezongen wordt als inleiding en afsluiting van een psalm, maar het kan ook een manier van uitvoeren aanduiden, namelijk het zingen in beurtzang met twee groepen. Beide betekenissen lijken op dit lied van toepassing. ‘Let all the world in ev’ry corner sing, My God and King’ verschijnt drie keer als keervers of refrein, en functioneert daarmee als antifoon. We treffen echter tevens de aanduiding ‘Cho.’ aan, die staat voor ‘chorus’, zodat dit lied in beurtzang kan worden gezongen door bijvoorbeeld voorzangers die de ‘versicles’, en allen die de ‘chorus’ zingen. De vorm zoals die hierboven staat afgedrukt, is overigens in latere hymnboeken – en ook in het Liedboek – verdwenen, want daarin is de tekst in de vorm van twee coupletten opgenomen, die beide openen én afsluiten met het refrein. Ook de aanduidingen voor een antifonale uitvoering zijn dan verdwenen.

Herbert wordt gerekend tot de metafysische dichters, die geconcentreerde poëzie schreven met een sterk intellectueel karakter, filosofische en theologische thema’s en spitsvondige beeldspraak. Dat is in dit eenvoudige lied, dat qua inzet verwantschap vertoont met Psalm 150, ver te zoeken. Het is een aansporing om ‘my God and King’ (Psalm 145:1) te loven, ‘in ev’ry corner’: hoger dan de hemel, wijder dan de aarde. Herbert verwijst hiermee naar Psalm 103,11, ‘zo hoog de hemel is boven de aarde…’ (Statenvertaling). De tegenstelling tussen hemel en aarde komt mooi tot uitdrukking in de rijmwoorden die Herbert gebruikt: ‘high / fly’, en ‘low / grow’. Een dergelijk woordgebruik is in de vertaling niet terug te vinden. Maar Schulte Nordholt legt wel de inzet van dit lied mooi uit in zijn commentaar in het Compendium bij het Liedboek voor de kerken (1977, k. 955): ‘En die inzet wordt dan uitgewerkt, every corner, elke hoek wordt beschreven, van buiten naar binnen toe, eerst hemel en aarde, de natuur, in de eerste strofe, dan de Kerk en het hart, de mensheid zo wijd en zo eng als mogelijk, want niets is wijder dan de gemeente en niets inniger dan het hart, in de tweede strofe.’ Zo zit dit antifonale lied vol dualiteiten: tussen het ene koor en het andere (respectievelijk al wat adem heeft en de kerk), tussen hoog en laag, de kerk en het hart, de individuele gelovige en de wereld.


Melodie

Een van de eerste uitgaven waarin ‘Let all the world’ voorzien werd van een melodie, was het Anglican Hymn Book (zie boven) van 1871:
De melodie en de harmonisatie (met tempo-aanduiding!) stammen uit 1867 en werden geschreven door Edwin George Monk (1819-1900), ‘Organist and Master of the Choristers at York Minster’. De melodie waarmee het lied tegenwoordig in de Anglicaanse liedbundels staat is echter een andere. Het meest gangbaar (er komen ook nog andere melodieën voor, met name in Amerika) is de melodie LUCKINGTON van Basil Harwood (1859-1949). Klik hier om de melodie te beluisteren.
De melodie die in Nederland aan het lied gekoppeld werd, is nog weer een andere, namelijk de melodie HIGH ROAD van Martin Shaw (1875-1958), die er ook een harmonisatie bijleverde. Dat gebeurde al eerder in Songs of Praise (1926, 556), vermoedelijk door Shaw zelf omdat hij met Vaughan Williams de redactie van die bundel vormde. De samenstellers van de 102 Gezangen hebben dit dus overgenomen.

Shaw stond in de eerste helft van de twintigste eeuw aan het front van de vernieuwing van de Engelse kerkmuziek en was wars van het Victoriaanse sentimentalisme. Hij streefde muzikale zuiverheid na en betitelde de melodieën van mensen als John Bacchus Dykes als ‘overrijpe bananen’. Bij het componeren van zijn melodieën keerde hij net als Vaughan Williams graag terug naar het eenvoudige volkslied met zijn soms modale karakter. HIGH ROAD is zo’n eenvoudige melodie, maar staat tonaal gezien gewoon in C groot. De eerste twee regels zijn gelijk aan de laatste twee, waardoor er een ABA-structuur ontstaat die de oorspronkelijke structuur van het lied met zijn ‘versicles’ en ‘chorus’ weerspiegelt. Na een opwekkende kwartsprong als begin van de eerste regel horen we aan het einde daarvan een stapsgewijze stijgende terts, terwijl aan het einde van de tweede regel juist een daling plaatsvindt, met een wending naar de dominant. De stijgende terts in het hogere toongebied, die mooi past bij de hoogte van de hemel, vinden we opnieuw terug aan het eind van regel 3 en 4, terwijl er in regel 5 en 6, als het over de aarde gaat, weer een sterke daling plaatsvindt, en bovendien in het lagere toongebied. In deze regels is dus sprake van een mooie eenheid van woord en toon. Regel 7 begint dan net als regel 1, maar daalt vanaf het eind van de tweede maat met bijna een heel octaaf naar e’, om ten slotte weer definitief omhoog te klimmen in de laatste regel, wat goed past bij de woorden ‘loof God die leeft’. Deze laatste woorden klinken dan op drie lange noten van drie tellen, waardoor de vaart van het lied eindelijk tot stilstand komt en tekst en melodie besloten worden met een ferme bekrachtiging.

Auteur: Erik Heijerman