Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

869 - Lof zij de Heer, ons hoogste goed


Een eerste kennismaking

‘Lof zij de Heer, ons hoogste goed’ is een zeventiende-eeuws danklied/loflied uit Duitsland. Hoewel tekst en melodie uit dezelfde periode stammen, werden ze pas in 1950 met elkaar gecombineerd. Het lied heeft een klassieke uitstraling: de tekstdichter citeert veelvuldig uit de Hebreeuwse Bijbel en de melodie is afgeleid van een Geneefse psalm. De toon van het lied is opgewekt en God wordt geprezen in algemene termen vanwege zijn schepping, zijn trouw en de redding die Hij brengt.

Auteur: Diederik Blankesteijn


Sei Lob und Ehr dem höchsten Gut


Tekst

Herkomst en verspreiding

‘Sei Lob und Ehr dem höchsten Gut’ is de enige liedtekst van Johann Jakob Schütz (1640-1690) die in het Liedboek is terechtgekomen. De Frankfurter Schütz, opgeleid als jurist, raakte bevriend met Philipp Jacob Spener (1636-1705), een van de grondleggers van het Lutherse piëtisme. Zij wilden de kerk verder hervormen en richtten collegia pietatis op, kringen ten behoeve van de persoonlijke opbouw en vroomheid van gelovigen. In 1675 publiceerde Schütz anoniem zijn Christliches Gedenkbüchlein zur Beförderung eines anfangenden neuen Lebens…. In dit boekje nam hij ook vijf liederen op, waaronder ‘Sei Lob und Ehr dem höchsten Gut’ onder de titel ‘Ein Danck-Lied’. Schütz ging in zijn kritiek op de kerk uiteindelijk verder dan Spener, bewoog zich in afscheidingsgezinde kringen en weigerde nog deel te nemen aan het avondmaal (klik hier voor meer informatie).
Het lied is vooral prominent in het Duitse en Zwitserse protestantse repertoire (bijvoorbeeld Evangelisches Gesangbuch (1993), nr. 326), maar er zijn ook vertalingen in het Engels. Johann Sebastian Bach bewerkte het gehele lied in zijn gelijknamige koraalcantate BWV 117. De negentiende-eeuwse schrijver Karl May citeerde de vierde strofe in zijn wildwestroman Unter Geier (De zoon van de berejager). In Nederland is het lied ‘Sei Lob und Ehr’ pas bekend geworden door de vertaling van Ad den Besten (1923-2015) in het Liedboek voor de kerken (1973, gezang 431): ‘Lof zij de Heer, ons hoogste goed’. Deze is ongewijzigd overgenomen in het Liedboek.

Inhoud en vorm

Liedboek 869 is een loflied met een algemeen karakter. Het lied bestaat globaal gezien uit drie delen. De strofen 1 tot en met 3 loven God om schepping en voorzienigheid, de strofen 4 en 5 om verlossing en de strofen 6 en 7 vormen de afsluitende lofprijzing. Elke strofe wordt – net als in het Duitse origineel – afgesloten met de oproep ‘Geef onze God de ere!’ (naar Deuteronomium 32,3b).
Alhoewel strofe 7 de naam ‘Christus’ noemt, heeft het lied als geheel een oudtestamentisch karakter. De inhoud van het lied is dan ook niet zo piëtistisch als de biografie van de schrijver misschien doet vermoeden. Veel elementen zijn afkomstig uit de Psalmen en uit andere Bijbelse liederen. Een aantal stijlkenmerken van deze Bijbelse liederen komt in dit lied daarom ook terug. Het grootste deel van het lied looft God direct, nu eens in de tweede, dan weer in de derde persoon. Soms worden anderen opgeroepen God te loven (met name in de strofen 5 en 7 en in de refreinregel). Meestal is er sprake van een ‘wij’ (strofen 1 tot en met 3 en 7) maar soms ook van een ‘ik’ (strofen 4 tot en met 6). Het lied heeft al met al een meer gemeenschappelijk dan individueel karakter (‘Geef onze God de ere!’).
Schütz laat zich bewust inspireren door de Lutherse reformatieliederen. Hier en daar citeert hij die bijna letterlijk. Twee strofen uit het Duitse origineel zijn weggelaten in de Nederlandse vertaling, namelijk de oorspronkelijke strofe 5 (over de Heer die bij zijn volk blijft en het met moederhanden leidt) en het oorspronkelijke slotvers.

Strofe 1

God wordt geloofd vanwege zijn goedheid, goede daden en wonderen, bescherming, en de gaven van vreugde en vrede. De oorspronkelijke aanhef ‘Sei Lob und Ehr’ citeert de voorlaatste strofe van het lied ‘Es ist das Heil uns kommen her’ (Evangelisches Gesangbuch 342), die ook zo begint. De regels 4 tot en met 6 hebben in de vertaling een iets ander karakter dan in het origineel. De Duitse tekst looft God omdat Hij het gemoed troost en de ellende doet zwijgen. De vertaling steekt positiever in en spreekt over Gods bescherming, vrede en vooral vreugde.

Strofe 2

Deze strofe beschrijft de lof van de hele schepping: de hemelmachten en al het leven te land, ter zee en in de lucht. Hier klinkt de taal van de Psalmen volop in door: de hemelmachten loven God (bijvoorbeeld Psalm 148) en alle schepselen wonen in zijn beschermende schaduw (bijvoorbeeld Psalm 91,1).

Strofe 3

Strofe 3 maakt de beweging van schepping naar Gods zorg en trouw. Gods goede bestuur strekt zich uit over de tijd.

Strofe 4

Vanaf de vierde strofe vindt een omslag plaats. De tekst wordt individueler en gaat niet meer over schepping, maar over verlossing. Strofe 4 introduceert een ‘ik’ die God looft vanwege redding na een smeekgebed. Ook dit is psalmentaal, zie bijvoorbeeld Psalm 5,3; 34,7 en 116,3-6. Aan het eind van de strofe slaat de dank van het individu om in een oproep aan anderen om God te danken. Waarschijnlijk liet Schütz zich bij het begin van deze strofe (‘Ich rief zum Herrn in meiner Not: / Ach Gott, vernimm mein Schreien!) inspireren door Luthers bewerking van Psalm 130 (‘Aus tiefer Not schrei ich zu dir, / Herr Gott, erhör mein Rufen.’).

Strofe 5

De ervaren redding wordt in de vijfde strofe aanleiding tot een bemoediging voor anderen (‘houd moed’): God redt de meest hulpelozen. Hoewel deze overgang natuurlijk is, is die het resultaat van het weglaten van de oorspronkelijke strofe 5. In het Duitse origineel gaat het hier explicieter over God de Vader dan in de vertaling (‘der Schöpfer selbst’; ‘die Vateraugen’).

Strofe 6

In de laatste twee strofen komt het lied tot een climax. Strofe 6 noemt geen redenen meer om te prijzen: slechts de lof en vreugde zelf blijven over. De gehele mens (hart, lichaam en ziel) komt hierin mee. De lofformules zijn bijbels gekleurd en doen denken aan Psalm 34,2-3 en 104,33. Meer dan in de Duitse versie lijkt de vertaling van de regels 5-6 op het begin van het Magnificat (Lucas 1,46-47).

Strofe 7

Deze strofe spreekt expliciet medechristenen aan. Het refrein ‘Geef onze God de ere!’ komt niet één- maar driemaal voor in dit vers. Zo vormt deze strofe afsluiting en climax van het lied – ook al volgt in de Duitse versie nog een strofe. Het oudtestamentische contrast tussen God en de goden komt hier naar voren, met een expliciete verwijzing naar het verhaal van Elia op de Karmel: ‘De Heer is God, de Heer is God!’ (1 Koningen 18, 39).


Melodie

De melodie van lied 869 is zo’n twee decennia ouder dan de tekst en verscheen voor het eerst in de Praxis Pietatis Melica (1653) van de bekende liedcomponist Johann Crüger (1598-1662). Hij presenteerde de melodie daar als alternatieve wijs bij de liedtekst ‘O Jesu Christ, du höchstes Gut’ (beter bekend als ‘Herr Jesu Christ, du höchstes Gut’) van Bartholomäus Ringwaldt (1530-1599).
Melodie met basso continuo bij de tekst ‘O Jesu Christ du höchstes Gut’
(Johann Crüger,
Praxis Pietatis Melica, 1653, p. 98)

Hoewel ‘O Jesu Christ’ een boetelied is, is Crügers melodie vrij opgewekt. Hij baseerde de melodie overduidelijk op de Geneefse melodie behorend van psalm 118 (zie vergelijking hieronder). Crüger was dan ook bekend met het Geneefse psalter via de Duitse vertaling van Ambrosius Lobwasser (1515-1585).
Crüger werkte de Geneefse melodie om zodat die op het schema 8.7.8.7.8.8.7 paste, een patroon dat veel gebruikt is voor het zestiende- en zeventiende-eeuwse Duitse kerklied. In combinatie met het rijmschema A-b-A-b-C-C-d wordt dit ook wel de ‘lutherstrofe’ genoemd, omdat het typisch is voor de eerste generatie lutherse liederen (‘Aus tiefer Not schrei ich zu Dir’ (Liedboek 130a), ‘Allein Gott in der Höh sei Ehr’ (302), ‘Es ist das Heil uns kommen her’ (966), ‘Es ist gewisslich an der Zeit’ (748), ‘Nun freut euch, lieben Christen g’mein’ (654)). Ook latere lieddichters volgden dit schema (‘Du Lebensbrot, Herr Jesu Christ’ (Liedboek 825); ‘Ich steh an deiner Krippen hier’ (475); ‘Lobt Gott den Herrn, ihr Heiden all’ (117a); ‘Such, wer da will, ein ander Ziel’ (176)).
De zeer regelmatige opbouw van de Geneefse psalm (9.8.9.8.9.8.9.8) werd bij Crüger een typische Barvorm. In zijn melodie is alleen regel 5 niet te herleiden tot een melodieregel uit de psalm en de verhoging daar maakt duidelijk dat hij in een latere stijl werkt dan zijn bron. Het gebruik van modale melodieën is voorbij. Ook is Crügers melodie in vergelijking met zijn voorbeeld wat kernachtiger en beknopter (minder regels; minder lange regels; geen halve rusten tussen de regels) en ritmischer (de opmaten van regels 2 en 4).

Vergelijking tussen Psalm 118 en Liedboek 869

Hoewel tekst en melodie uit dezelfde periode stammen, zou het meer dan tweeënhalve eeuw duren voordat Schütz’ tekst gezongen werd op deze Crügermelodie. Pas in het Evangelisches Kirchengesangbuch van 1950 werden tekst en melodie gecombineerd: een geslaagde combinatie waarin de uitbundigheid van tekst en melodie elkaar versterken.
Daarvoor werd ‘Sei Lob und Ehr’ vooral gezongen op de melodie van ‘Es ist das Heil uns kommen her’ (zo ook in Bachs koraalcantate BWV 117). Ook andere combinaties zijn bekend (bijvoorbeeld met ‘Allein Gott in der Höh’ sei Ehr’). Bij het metrische schema waren immers genoeg bekende melodieën voorhanden. De melodie van Crüger is op haar beurt weer voor verschillende liedteksten gebruikt.


Liturgische bruikbaarheid

Omdat lied 869 als dank-/loflied een algemeen karakter heeft, is het niet gebonden aan een bepaalde tijd van het kerkelijk jaar. Het Evangelisches Gesangbuch plaatst het lied in de rubriek ‘Loben und danken’ en het Liedboek onder ‘Bidden’ in de subgroep ‘Loven en danken’ (zie register op blz. 1607). De uitbundigheid van tekst en melodie past wel beter in bijvoorbeeld de paas- en kersttijd of in de feestloze tijd van het jaar dan in de advents- en veertigdagentijd. Binnen de eredienst zal het lied vaak goed tot zijn recht komen als openingslied, slotlied of als lofzang op de plaats van het gloria.

Auteur: Diederik Blankesteijn

Bronnen
Johann Crüger, Praxis Pietatis Melica (editie 1653).
Bernhard Leube, ‘Sei Lob und Ehr dem höchsten Gut’, in: Wolfgang Herbst & Ilsabe Alpermann (red.), Liederkunde zum Evangelischen Gesangbuch 17, Göttingen 2012, 49-55.
Wim Kloppenburg, ‘Indianenverhalen’, in: Muziek & Liturgie, november 2007, 22-23.
Karl Christian Thust, ‘Sei Lob und Ehr dem höchsten Gut’, in: Die Lieder des Evangelischen Gesangbuchs, Band 2: Biblische Gesänge und Glauben – Liebe - Hoffnung (EG 270-545). Kommentar zu Entstehung, Text und Musik, Kassel 2015.


Media

Uitvoerenden: Cantorij Groninger Studentenpastoraat o.l.v. Gerrit Jan Niemeijer; Johan Beeftink, orgel (strofen 1, 3, 6, 7) (bron: KRO-NCRV)