Praise to the Holiest in the height | |||
John Henry Newman | |||
Willem Barnard | |||
Thomas Haweis Samuel Webbe Jr. | |||
Tune: RICHMOND |
Tekst
Ontstaan en verspreiding
In The Dream of Gerontius (1865) van John Henry Newman (1801-1890) komen vijf engelenzangen voor, waarvan de vijfde een eigen leven is gaan leiden als kerklied. ‘Praise tot the Holiest in the height’ is als hymn voor het eerst gepubliceerd in de Appendix bij de eerste editie van Hymns Ancient and Modern uit 1861, en komt daarna in vele Engelse hymnals voor, echter met verschillende melodieën (zie verder de melodietoelichting).
In de ‘Hervormde bundel van 1938’ is het in een vertaling van Jan Jacob Thomson (1882-1961) opgenomen als gezang 177: ‘O hoogt’ en diepte, looft nu God’. In het Liedboek voor de kerken (1973, gezang 461) verscheen het in ‘een verbeterde vertaling’, het merendeel nog van Thomson, maar de middelste strofen zijn dan van de hand van Barnard. Vóór 1973 was dit lied al verschenen in het Gezangboek van de Evangelische Broedergemeente in Nederland (1968, nr. 419), na verschijning van de definitieve versie van Barnard in Verzamelde liederen (1986, nr. 240) bleven Hemelhoog (2015, nr. 611) en Weerklank (2016, gezang 457) bij de combinatie van strofen van Thomson en Barnard.
Barnard achtte destijds zijn ingreep in de vertaling van Thomson noodzakelijk ‘ten eerste om dichter bij het onvolprezen origineel te blijven en ten tweede vanwege het moeizame enjambement in strofe 3 (regel 1-2): ‘O wijze liefd’, al hadden ook / eens vlees en bloed gefaald’’ (Compendium, k. 1058). Ten opzichte van Thomson breidt Barnard de beide strofen over ‘vlees en bloed’ (strofe 3 en 4) tot drie strofen uit (strofe 3, 4 en 5). De volledige herziening van de vertaling, gepubliceerd in Verzamelde liederen, wordt daarna opgenomen in het Oud-Katholiek Gezangboek (1990, nr. 631), het Liedboek (2013) en In wind en vuur (2023, nr. 69).
Het origineel en de verschillende vertalingen
John Henry Newman (1861) |
J.J. Thomson (1938) |
Thomson/Barnard (1973) |
Barnard (1986) |
1 Praise to the Holiest in the height, |
1 O hoogt’ en diepte, looft nu God,
|
1 O hoogt’ en diepte, looft nu God, |
1 Heilige God, geprezen zij
|
2 O loving wisdom of our God! |
2 O wond’re liefd’, o wijsheid Gods, |
2 O wondre liefd’, o wijsheid Gods, |
2 Godlof, aan ons is toegezegd |
3 Een ander trad in onze plaats, |
|||
3 O wisest love! that flesh and blood |
3 O wijze liefd’, al hadden ook |
3 De liefde is zo wijs en goed: |
4 Uw liefde, God, zo wijs en goed: |
4 And that a higher gift than grace |
4 Niet enkel Gods barmhartigheid |
4 Ja, meer dan ziel en leven zijn |
5 Ja, meer dan ziel en leven zijn |
5 O generous love! that He, who smote |
5 Hij die voor ons gestreden heeft |
6 Want wie voor ons gestreden heeft |
|
6 And in the garden secretly, |
5 En in ’t verborg’ne van de hof, |
6 in het verborgne van de hof, |
7 die leidt ons door de doodsjordaan |
7 Praise to the Holiest in the height, |
6 O hoogt’ en diepte, looft nu God, |
7 O hoogt’ en diepte, looft nu God, |
8 Geprezen, God, uw wijs beleid, |
Barnards eerste versie, deels nog met de strofen van Jan Jacob Thomson (zoals te vinden is in onder andere het Liedboek voor de kerken), is leerstellig. Het begint en eindigt met ‘O hoogt’ en diepte, looft nu God’ (strofe 1 en 7, regel 1). Ook in de uiteindelijke versie dienen hoogte en diepte zich aan, nu in meervoud, alleen in de laatste strofe: ‘ver boven alle hoogten uit / en alle diepten door’ (strofe 8, regel 3-4). Zij vormen het geaccidenteerde landschap waarboven en vooral waardoorheen het woord van God de ‘omweg’ (strofe 8, regel 2) maakt: ‘door alles heen’ (strofe 1, regel 2), ‘door de doodsjordaan’ ‘naar het beloofde land’ (strofe 7, regel 1 en 4).
De eerste versie kon het nog niet hebben dat het woord van God gevaarlijk uit de bocht vliegt. De heilsweg loopt daar van A naar B, lineair, van de eerste naar de tweede Adam, met zinsneden als ‘’t verlossend pad’ (strofe 2, regel 3), ‘de weg (…) / door lijden heen en dood’ (strofe 6, regel 3-4), ‘zijn weg is majesteit’ (strofe 1, regel 4), ‘… is veiligheid’ (strofe 7, regel 4).
Maar nee, veilig kan deze weg niet heten. De uiteindelijke versie is minder ‘heilshistorisch’ gedacht. Het lied zingt niet meer van een te traceren ‘toen zond’ ons ’t licht benam’ (strofe 2, regel 2), maar van de gelijktijdigheid waarin de omweg van Gods woord onze kronkelwegen doorkruist. Adam (strofe 4), Jakob aan de Jabbok (‘man tegen man’, strofe 6), Jozua aan de Jordaan (strofe 7), Christus in Getsemane (strofe 6) zijn tijdgenoten. Zowel van elkaar, zij vallen in het lied min of meer samen, als van ons. Door ‘uw woord van alle eeuwigheid / dat tussen ons verscheen’ (strofe 1, regel 3-4) hebben ook wij deel aan deze gelijktijdigheid.
Hoe verhoudt, na alle revisies, de uiteindelijke versie van acht strofen zich tot de zes strofen van Newman?
Strofe 1 en 8
Meteen valt op dat Barnard de vondst van Thomson die het lied een sterke inclusie gaf, prolongeert: zijn eerste en laatste strofe grijpen beide terug op Newmans opening:
Praise to the Holiest in the height
And in the depth be praise:
In all His words most wonderful
Most sure in all His ways’.
Strofe 2 en 3
Newmans tweede strofe wordt door Barnard over twee strofen verdeeld. De Verdinglichung van zonde en schaamte in: ‘When all was sin and shame’ (strofe 2, regel 2), wordt vermenselijkt tot ‘wie zijn gesneuveld in ’t gevecht / van ’t kwade tegen ’t goed’ (strofe 2, regel 3-4).
De komst van de tweede Adam:
A second Adam to the fight
And to the rescue came.
wordt (strofe 3):
Een ander trad in onze plaats
een mens tot ons behoud,
De vocatief ‘O loving wisdom’ sluit deze beide strofen af:
geprezen zij de liefde Gods
die ons zijn raad ontvouwt.
Strofe 4 en 5
Dan volgen de strofen die Barnard al eerder onderhanden had genomen bij de verbetering van Thomsons versie:
O wisest love! that flesh and blood,
Which did in Adam fail,
Should strive afresh against their foe,
Should strive and should prevail;
And that a higher gift than grace
Should flesh and blood refine,
God’s Presence and his very Self,
And essence all-divine.
We zien hoe Barnard zijn voornemen ‘om dichter bij het onvolprezen origineel te blijven’ gestand doet, maar zingen van een ‘essence all-divine’ is hem een onmogelijkheid. Dat ‘wezen’ vertaalt hij wel, maar andersom: ‘Godzelf zal in óns wezen zijn’. Van ‘God’s Presence…’ moet Barnard (anders dan Newman en Thomson) pneumatologisch spreken: ‘de ademende Geest’ (strofe 5, regel 3-4).
‘The foe’ uit Newmans derde strofe (regel 3) keert in zijn vijfde strofe (regel 2) terug:
O generous love! that he who smote
In man for man the foe,
The double agony in man
For man should undergo.
Gebeitelde zinnen! Het gevecht is de strijd van Jakob aan de Jabbok met een tegenstander die hem zegent, de gebedsstrijd van Christus in Getsemane: ‘Abba, Vader, voor U is alles mogelijk, neem deze beker van Mij weg. Maar laat niet gebeuren wat Ik wil, maar wat U wilt’ (Marcus 14,36).
Strofe 6 en 7
Uit dit lied blijkt wat Barnard bedoelt met zijn devies ‘Orthodox of niks’ (Willem Barnard, Een zon diep in de nacht, Vught 2009, 827, 14 september 2005), hier zijn incarnatie en triniteit verondersteld. Christus is ‘uw woord van alle eeuwigheid / dat tussen ons verscheen’ (strofe 1, regel 3-4), ‘een mens tot ons behoud’ (strofe 3, regel 2), die ‘voor ons gestreden heeft’, ‘als God én mens geleden heeft’ (strofe 6, regel 1 en 3).
Ondertussen denkt Barnard al aan de zesde strofe van Newman:
And in the garden secretly,
And on the cross on high,
Should teach his brethren and inspire
To suffer and to die.
‘The garden’, dat is waar Hij ‘gestreden heeft’ – ‘in ’t verborgne van de hof’ (Thomson, regel 1). En ‘the cross’ is waar Hij ‘geleden heeft’ – ‘op ’t kruis in stervensnood’ (Thomson, regel 2).
Maar hier gaan hun wegen uiteen. Voor Newman is dit lied een onderricht in de kunst van het sterven (ars moriendi): ‘… teach (…) inspire / to suffer and to die’ (strofe 6, regel 3-4), Thomson echter introduceert de metafoor van ‘de weg’: ‘heeft Hij aan ons de weg geleerd / door lijden en door dood’ (strofe 5, regel 3-4). Barnard sluit zich daarbij aan. Christus’ lijden wordt leiden: Hij ‘leidt ons door de doodsjordaan’ (strofe 7, regel 1) en ‘heeft voor ons de weg gebaand / naar het beloofde land’ (strofe 7, regel 3-4).
Het theologisch centrum van het lied
In het midden van dit lied draaien alle antropologische categorieën om: ‘vlees en bloed’ (strofe 4, regel 3) worden ‘bloed en vlees’ (strofe 5, regel 2), ‘leven (…) en ziel’ (strofe 4, regel 4) worden ‘ziel en leven’ (strofe 5, regel 1). Zulke omkeringen herken je als chiasmen, daarmee bevinden we ons op het vlak van de poëzie. Maar wat is hier bijbels-theologisch aan de hand? Daarvoor moeten we Genesis 2,7 nader bezien én de exegese die Paulus ervan geeft in 1 Korintiërs 15.
Adam komt gefaseerd tot stand. Eerst wordt hij geboetseerd uit stof van de aardbodem, met als resultaat ‘mensheidsplasma, adampulp’ (Willem Barnard, Bezig met Genesis: van hoofde aan, Baarn 1983, 65). Vervolgens krijgt hij de ‘levensadem’ ingeblazen, ‘zo werd de mens een levend wezen’ (Genesis 2,7). Deze dubbelheid van ‘levensadem’ (nisjmat chajim, Septuaginta pnoèn zooès) en ‘levend wezen’ (nefesj chaja, Septuaginta psychèn zoosan) heeft in de exegesegeschiedenis aanleiding gegeven tot de vraag hoe die twee zich tot elkaar verhouden. Ja, misschien is hier zelfs een onderscheid aan te brengen tussen de eerste en de laatste Adam.
Paulus komt erover te spreken als hij de opstanding van de doden verkondigt (1 Korintiërs 15,44-46): ‘Er wordt een aards (psychikon) lichaam gezaaid, maar een geestelijk (pneumatikon) lichaam opgewekt. Wanneer er een aards (psychikon) lichaam is, is er ook een geestelijk (pneumatikon) lichaam. Zo staat er ook geschreven: “De eerste mens, Adam, werd een levend, aards wezen (psychèn zoosan)”. Maar de laatste Adam werd een levendmakende geest (pneuma zooiopoioun). Niet het geestelijke (pneumatikon) is er als eerste, maar het aardse (psychikon); pas daarna komt het geestelijke (pneumatikon)’.
Kortom: psychikon staat tegenover pneumatikon. Dat laatste betekent ‘geestelijk’, daar zijn alle vertalingen het over eens, maar hoe moet psychikon worden vertaald? Gangbare weergaven zijn ‘aards’, ‘natuurlijk’, ‘van vlees en bloed’.
Terugkomend op Genesis 2,7, waar achtereenvolgens sprake is van pnoè en psychè: Paulus deelt psyche toe aan de eerste Adam, geheel overeenkomstig Genesis. Maar de levensadem (pnoèn zooès in Genesis) wordt aan de laatste Adam toegedicht: pnoè wordt pneuma. ‘De laatste Adam werd een levendmakende geest’ (pneuma zooiopoioun).
Hoe geeft Barnard deze paulinische schriftgeleerdheid weer? Strofe 4:
Uw liefde, God, zo wijs en goed: wat eens in Adam viel, ons menselijke vlees en bloed, wordt leven weer en ziel. |
(psychikon) (ook psychikon!) |
Kortom: Adam wordt in zijn oorspronkelijke Adamschap hersteld. Hij is terug bij af, hij staat weer met beide voeten in deze wereld.
Maar dan komt in strofe 5 de laatste Adam, ‘eindelijk Adam’ (Bezig met Genesis: van hoofde aan, 65), die de Geest is (2 Korintiërs 3,17):
Ja, meer dan ziel en leven zijn gegund aan bloed en vlees, Godzelf zal in ons wezen zijn, de ademende Geest. |
(pneumatikon) |
Deze geestelijke werkelijkheid maakt ons tot mensen van zijn toekomst, zonen en erfdochters van de wereld die komt. Hij ‘heeft voor ons de weg gebaand / naar het beloofde land’ (strofe 7, regel 3-4).
Paulus weet dat hij in de Genesisvolgorde een kunstgreep heeft uitgehaald: pnoè staat toch heus voorop. Maar de apostel bezweert: ‘Niet het geestelijke (pneumatikon) is er als eerste, maar het aardse (psychikon); pas daarna komt het geestelijke (pneumatikon)’ (1 Korintiërs 15,46). En de dichter bedient zich van alle chiasmen die hij voorhanden heeft. Ten opzichte van de vierde strofe (deze wereld) staat in de vijfde strofe alles omgekeerd (de wereld die komt).
Liturgische bruikbaarheid
In dit lied raken Kerst en Pasen elkaar. ‘Uw woord van alle eeuwigheid / dat tussen ons verscheen’ (strofe 1, regel 3-4) duidt niet alleen op incarnatie, maar ook op verrijzenis, zie alle verschijningsverhalen. En ‘uw komst door alles heen’ (strofe 1, regel 2) duidt ook op Christus’ komst die zich door de van angst toegesloten deur niet laat tegenhouden (Johannes 20,19.26).
In de kerk van het Westen is Johannes 1 vanouds het evangelie van kerstmorgen; in de kerk van het Oosten is Johannes 1 niet de lezing van Kerst, maar van Pasen!
‘Heilige God, geprezen zij uw komst’ is een lied voor het ‘Triduum Paschale’, de drie dagen van Pasen, in het bijzonder voor de paasnacht, waarin de doop of doopgedachtenis een centrale plaats heeft. Let slechts op de doopreminiscenties van Jakob aan de Jabbok (Genesis 32,23-33; strofe 6) en Jozua die ons door de doodsjordaan leidt (Jozua 3; strofe 7).
In het Liedboek heeft het lied een plaats gekregen in de rubriek ‘Bidden’ (subrubriek ‘Loven en danken’, zie register op blz. 1605-1608, waar het ook vermeld staat bij de epifaniëntijd).
Deze tekst is tot stand gekomen op basis van bijdragen van Klaas Touwen aan In wind en vuur: alle liederen (toegelicht) van Willem Barnard | Guillaume van der Graft (Skandalon, Middelburg 2023, deel II, 388-391).
Melodie
Het lied ‘O hoogt’ en diepte, looft nu God’ was in de ‘Hervormde bundel van 1938’ opgenomen als gezang 177. De vertaling van Jan Jacob Thomson (1882-1961) werd in het Liedboek voor de kerken overgenomen, echter Willem Barnard verbeterde deze vertaling op veel punten (gezang 461). Storend voor veel zangers bleef de stijgende melodie op de woorden ‘O hoogte en diepte…’ Met de nieuwe vertaling van Barnard, zoals opgenomen in het Liedboek, is dat probleem verholpen.
‘Praise to the Holiest in the height’ is een fragment uit The Dream of Gerontius, een monoloog over de reis van de ziel naar het hiernamaals. John Henry Newman publiceerde deze tekst in Verses on Various Occasions (1868). De tekst is nu vooral bekend door het gelijknamige oratorium van Edward Elgar (1857-1934). In hetzelfde jaar als Newmans publicatie verscheen ‘Praise to the Holiest in the height’ als lied in de latere Appendix bij de eerste editie van Hymns Ancient and Modern. Deze bundel verscheen in 1861.
Hoewel Newmans lied ook in onze tijd in Engelse hymnals voorkomt, wordt het nu vooral gecombineerd met andere melodieën. Met de melodie RICHMOND vinden we het in The English Hymnal (1906, nr. 471) en een eeuw later in de verschillende edities van Hymns Old and New (1996/2000/2004).
De melodie werd in oorsprong geschreven door Thomas Haweis (1734-1820), die zowel liedteksten als melodieën schreef. Hij publiceerde zijn hymns in Carmina Christo; or, Hymns to the Saviour. Designed for the use and comfort of those who worship the Lamb that was slain (Bath 1792).
De vorm waarin de melodie nu in Engeland en Nederland bekend is, is in de bewerking van Samuel Webbe II, ook bekend als ‘the Younger’ (1768-1843). Webbe verzamelde liederen in A Collection of Psalm-Tunes for Four Voices (London 1808) met daarin ook melodieën van andere componisten, onder wie Henry Purcell, Arcangelo Corelli en George Frideric Handel (van de laatste een bewerking van de aria ‘He shall feet his flock like a shepherd’ uit de Messiah). Hij voorzag de melodieën van een meerstemmige zetting.
Hieronder de melodie RICHMOND in de derde editie van A Collection of Psalm-Tunes for Four Voices (niet gedateerd, ±1816):
De afkorting C.M. achter de melodienaam duidt op common metre, het veel voorkomende metrische schema 8-6-8-6.
De naam RICHMOND is door Webbe aan de melodie gegeven. De predikant Leigh Richmond (1772-1827) was een vriend van Haweis.
Kenmerkend voor de melodie zijn de zelfs voor Engelse begrippen grote sprongen. De eerste regel begint met een gebroken F-groot-akkoord: c’-f’-a’-c”. Kwart- en kwintsprongen zien we in de tweede en derde regel. Regel 3 bestaat uit een sequensmatige aaneenschakeling van hetzelfde motief: a’-g’-f’; bes’-a’-g’ en c”-bes’-a’. De grootste sprongen komen in de vierde regel voor: deze regel opent met een septiem- en sext-sprong (c”-d’-bes’). Dit alles resulteert in een sterk golvende melodie.
De melodie stond oorspronkelijk in A-groot, maar wordt nu algemeen in F-groot genoteerd.
Auteur: Pieter Endedijk