Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

882 - Allerhoogste God, heilig en glorierijk


Een eerste kennismaking

Christus is omwille van de mens arm geworden, opdat de mens door zijn armoede rijk zou worden. Het is deze gedachte van die vreemde ruil die Paulus vaak verwoordt, onder andere in 2 Korintiërs 8,9. Deze gedachte komen we ook in liederen tegen, in het bijzonder in kerstliederen, zoals Liedboek 474 (‘Loof God, gij christenen, maak Hem groot) en 478 (‘Komt, verwondert u hier, mensen’), maar ook in Liedboek 882. Susan R. Briehl (*1952) heeft deze dubbelheid mooi verwoord in dit lied: God is heilig, glorierijk, machtig, luisterrijk, wijs, maar tegelijkertijd woont Hij in onze zwakheid, zodat wij die glorie, almacht, luister, wijsheid, ja uiteindelijk het leven zelf kunnen aanschouwen.
Dit lied is afkomstig uit het liedboek van de Evangelisch-Lutherse Kerk van Noord-Amerika en daar inmiddels geliefd. De melodie van Robert Buckley Farlee (*1950) kent vele maatwisselingen en is beslist geen meezinger. Dit lied vraagt om een rustige en geconcentreerde manier van zingen.

Auteur: Pieter Endedijk

NB: In het Liedboek  staat in regel 3 het eerste melodieboogje op de verkeerde plaats: het moet niet bij het woord ‘komt’ staan, maar bij ‘ons’:
Vanaf de vijfde druk en in de digitale editie van het Liedboek is dit verbeterd. 


Holy God, holy and glorious

Tune: NELSON

Tekst

Ontstaan en verspreiding

Het lied ‘Holy God, holy and glorious’ is ontstaan vanuit de pastorale praktijk. Susan Briehl schreef het in het jaar 2000, in de aanloop naar het overlijden van haar vriend en collega Paul Nelson, destijds ‘director of worship’ van de Evangelical Lutheran Church in America (ELCA). Op 49-jarige leeftijd zou hij op 28 november 2000 sterven aan de gevolgen van een ziekte die zijn neurologisch systeem had aangetast. Briehl: ‘Ik schreef ‘Holy God, holy and glorious’ niet als een liedtekst, maar als een geschenk aan onze vriend Paul Nelson die op een mysterieuze wijze alsmaar zwakker en zwakker werd. Tot op het einde was hij een theoloog van het kruis. Aan mij en vele anderen verkondigde hij Christus in zijn sterven op dezelfde wijze als bij zijn leven. Toen hij mij later vroeg om bij zijn uitvaart de gebeden te verzorgen, gebruikte ik daarvoor beelden uit dit gedicht.’

Robert Buckley Farlee, eveneens een bevriende collega, schreef er een melodie bij, die hij als eerbetoon naar Paul Nelson heeft genoemd. Het geheel verscheen voor het eerst in 2002 en werd opgenomen in de het Evangelical Lutheran Worship van 2006, het dienst- en liedboek van de ELCA (nr. 637). Het raakte in Amerika snel geliefd. Op aanbeveling van Scott Weidler, Associate Director for Worship and Music van de ELCA werd het ook opgenomen in het Liedboek. Andries Govaart tekende voor de vertaling.

Inhoud

Briehl schrijft over de inhoud van het lied dat het Luthers ‘theologie van het kruis’ bezingt. In het kruis, dat schijnbare teken van zwakte, toont zich Gods kracht: ‘Gods glorie en majesteit zijn verborgen in hun tegenovergestelden: macht wordt ontledigd, schoonheid wordt veracht en afgewezen, het leven wordt getoond in het sterven.’ Uit deze gedachte vloeit ook die van de ‘vreemde ruil’ voort, zoals verwoord in een fragment uit 2 Korintiërs 8,9: ‘Ten slotte kent u de liefde die onze Heer Jezus Christus heeft gegeven: hij was rijk, maar is omwille van u arm geworden opdat u door zijn armoede rijk zou worden’. Dit thema wordt in veel vroege Lutherse liederen uitgewerkt, zoals in ‘U Jezus Christus loven wij’ (Liedboek 470: 6) en ‘Loof God, gij christenen, maak Hem groot’ (Liedboek 474: 4). Briehl plaatst zich met haar thematiek, die ze in de concrete situatie van het ziekbed voor zich zag, dus duidelijk in de traditie van het Lutherse kerklied.
Per strofe werkt ze de centrale gedachte nader uit aan de hand van een aantal ‘eigenschappen’ van God (Luther zou ze ‘glorieus’ noemen), die we juist in tegenovergestelde vorm kunnen waarnemen. De vorm is daarbij steeds hetzelfde: een aanroeping van God in diens grootheid, gevolgd door de corresponderende zwakheid, eindigend met een zin waarin tot uitdrukking komt welke eigenschap van God wij daarin aanschouwen.

In de eerste strofe handelt het om Gods menswording, zijn komen in ons midden als ‘mens in mensentijd’. Daarin aanschouwen wij Gods glorie.

De tweede strofe bezingt Gods almacht met beelden uit de Filippenzenhymne (Filippenzen 2,5-11). God heeft de gestalte aangenomen van een ‘slaaf en nietig mens’. Briehl schrijft in het origineel: ‘power without peer’ (geen macht die zich vertonen wil), ‘emptied you draw near’ (ontledigd nadert U ons).

Gods schoonheid is het onderwerp van de derde strofe. Briehl gebruikt het woord ‘beauty’, Govaart vertaalt het met ‘luister’. Maar de schoonheid wordt veracht (‘despised’) en afgewezen (‘rejected’), woorden uit de profetie van Jesaja (53,2-3). ‘Scorned, you hold us fast’ (afgewezen, houdt u ons vast), dicht Briehl. Hier zal de tekst dicht op de huid van de zieke Nelson hebben gezeten.

In de vierde strofe gaat het over Gods wijsheid. Deze wijsheid is de weg van het kruis, een weg van ogenschijnlijke dwaasheid. Hier komen we de genoemde ‘theologie van het kruis’ het meest nabij. Woorden van Paulus uit de eerste brief aan de Korintiërs klinken hier mee: ‘De boodschap over het kruis is dwaasheid voor wie verloren gaan, maar voor ons die worden gered is het de kracht van God’ (1,18) en ‘Het dwaze van God is wijzer dan mensen, en het zwakke van God is sterker dan mensen’ (1,25).

De vijfde en laatste strofe gaat over God als het leven zelf. Daar klinkt het raadsel van het leven dat zichtbaar wordt in het sterven. In Briehls origineel klinkt het:

Holy God, holy and living one,
life that never ends,
you show your love by dying,
dying for your friends
and we behold you living.

Vorm

In de vorm van de tekst vallen twee dingen op: allereerst het gebruik van het rijm. Rijm in de traditionele zin van het woord komt steeds voor tussen de tweede en vierde regel, het rijmschema is A-B-c-B-d. De eerste en de laatste regel rijmen niet letterlijk, maar wel inhoudelijk: in de tweede strofe bijvoorbeeld: ‘kracht’ / ‘almacht’, in de vierde: ‘wijs’ / ‘wijsheid’. Het laatste woord van de derde regel vormt hiermee steeds het contrast: in de tweede strofe ‘zwakheid’, in de vierde ‘dwaasheid’ en in de laatste strofe, tussen ‘leven zelf’ en ‘leven’: ‘sterven’. Deze structuur komt in de originele tekst van Briehl op dezelfde wijze voor. Je zou kunnen zeggen dat deze vorm – waarbij het zwakke woord het centrum vormt en de sterke tegenstellingen de uiteinden – de kruistheologie als het ware voor de lezer in beeld brengt.

Vervolgens valt nog het ‘voortspinnen’ van de gedachten op. Briehl herhaalt steeds woorden (‘repetitio’) om er dan nieuwe aan toe te voegen, niet om die woorden te benadrukken, maar alsof het om een aarzelend, zoekend spreken gaat. Dat begint al in de eerste regel waar ze het woord ‘holy’ gebruikt, eerst als aanroeping voor ‘God’, dan om het aan te vullen met ‘and glorious’ of, zoals in de laatste strofe, ‘living one’. Om bij die laatste strofe te blijven, wordt het woord ‘living’ ook weer hergebruikt in de volgende regel: ‘life that never ends’. In de volgende twee regels luidt het: ‘by dying / dying for your friends’. Het is Andries Govaart verrassend vaak gelukt om deze manier van ‘mijmerend spreken’ ook in het Nederlands weer te geven, zoals in dezelfde strofe: ‘Allerhoogste God, heilig, het leven zelf, leven grenzeloos…’


Melodie

De melodie van Robert Buckley Farlee volgt in zekere zin het geschreven procedé van de voortspinning en is tegelijkertijd een soort schildering van het zoekend spreken én Gods ‘afdaling uit den hoge’. De opgevulde terts van es’ naar g’ waarmee de melodie begint, wordt meteen hernomen en als motief gebruikt om verder te bouwen (van g naar bes en weer terug). De tweede regel buigt kort naar beneden en welft zich via een langere weg terug omhoog. De vierde regel is het spiegelbeeld ervan. De derde regel vormt het hoogtepunt van de melodie, daar waar middels een kwartsprong het octaaf, de hoge es” wordt bereikt. Vanuit die hoogte volgt de afdaling, weer in tertsgroepen: es”-d”-c”, bes’-as’-g’. De laatste regel vormt er een antwoord op: eerst een (opgevulde) kwart omhoog (f’-bes’) dan een afdaling terug naar de begintoon es’.
De melodie kent wisselende maatsoorten, die voortkomen uit het ritme van de tekst: eerst driemaal een 3/4-maat, dan viermaal een 4/4-maat, eenmaal een 3/4-maat en weer viermaal een 4/4-maat. Wie het lied rustig en met aandacht zingt, zal hier weinig problemen mee ervaren. De tussengevoegde 3/4-maat vergt echter wel aandacht: juist in de rustige atmosfeer zou de laatste tel van die maat zomaar verdubbeld kunnen worden.

Let op: in eerdere edities van het Liedboek staat in regel 3 het eerste melodieboogje op de verkeerde plaats: het moet niet bij het woord ‘komt’ staan, maar bij ‘ons’:
Vanaf de vijfde druk en in de digitale editie van het Liedboek is dit verbeterd.


Liturgische bruikbaarheid

Het lied is geplaatst onder de rubriek ‘Bidden’ bij het onderdeel ‘Loven en danken’. Te denken valt ook aan het zingen in de liturgie in de tijd van de voleinding, waarin het komen van God ‘in majesteit’ de zondagen kleurt. Even goed zou het lied in de kersttijd gezongen kunnen worden, waar in het Christuskind juist de kwetsbaarheid van de mensgeworden God wordt opgeroepen. De spanningsboog die deze twee wijzen van verschijnen overspant, raakt precies aan de thematiek van dit lied. Ook bij gelegenheden tijdens welke het lijden en het kruis overdacht worden, kan het lied goede diensten bewijzen. In het register van het Liedboek wordt het lied dan ook tevens genoemd bij Witte Donderdag, Goede Vrijdag en Paaswake. Gezien de ontstaansgeschiedenis komt ook het individuele pastoraat in beeld, wanneer het lijden mensen zelf treft en Gods aanwezigheid soms ‘te binnen’ moet worden gezongen.

Auteur: Cees-Willem van Vliet


Media

Video: Liedboek 882 door zangers van de Dorpskerk Eelde; Vincent van Laar, orgel (strofen 1, 2, 5)