Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

893 - Overal zijt Gij onzichtbaar gegeven


Een eerste kennismaking

Dit lied behoort tot de vroege teksten van Huub Oosterhuis en werd voor het eerst gepubliceerd in Bid om vrede (1966), waarmee deze dichter brede bekendheid kreeg. Hij noteerde bij het lied als Bijbelverwijzing Jesaja 65,17: ‘Zie, ik schep een nieuwe hemel en een nieuwe aarde’.
In de eerste strofe wordt aangegeven hoe mensen God ervaren: overal aanwezig, maar onzichtbaar, sprekend nabij, maar in stilte. De laatste zin zegt: ‘mensen bestaan U’, wat zoveel wil zeggen als: mensen houden het vol met God. Die mensen van vlees en bloed vormen Gods volk, Gods stad op aarde (strofe 2). Mensen zijn aards, maar tegelijk klinkt een gebed: maak ons tot uw aarde, een nieuwe hemel (strofe 3).
Bernard Huijbers (1922-2003) was de eerste ‘huiscomponist’ van Oosterhuis. De meeste van zijn vroege liederen zijn door hem getoonzet. Zijn melodieën vinden hun wortels in het gregoriaans. Deze melodie heeft een zoekend karakter. Een rustig tempo met aandacht voor de achtste noten is belangrijk.

Auteur: Pieter Endedijk



Tekst

Ontstaan en verspreiding

De tekst van het lied ‘Overal zijt Gij’ is als eerste verschenen in het gebedenboek Bid om vrede van Huub Oosterhuis, dat verscheen in 1966 en zowel in Nederland als in het buitenland vele drukken beleefde. In deze verzameling eigentijdse gebedsteksten reikte Oosterhuis een nieuwe gebedstaal aan. In de context van de vernieuwing van kerk en liturgie die in het verlengde van het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) gestalte kreeg binnen de Rooms-Katholieke Kerk hanteerde hij een geloofstaal die aansluiting zocht bij de menselijke ervaring. God is niet ver weg en hoog verheven als iemand tegenover wie wij ons nederig en klein moeten opstellen. Nee, God is de nabije, menselijke God, hier in ons midden. God is geen straffende God, geen ontzagwekkende afstandelijke God. God is als een jij, vertrouwd, dichtbij, bij wie je kunt schuilen als je het niet meer weet, en bij wie je stamelend, hakkelend of twijfelend aan kunt kloppen. Daarom is een hoofdletter ook niet per se meer nodig. Dit gebed droeg als titel ‘Dichtbij en ver’, een titel die ook in de eerste uitgave van deze tekst als lied in Liturgische Gezangen (1967, nr. 107) gehandhaafd bleef. In de meeste zangbundels waarin het lied daarna is opgenomen, is ook deze titel overgenomen: Bavoliedboek (1979, nr. 321), Klein Dienstboek (1982, nr. 179), Gezangen voor Liturgie (1983, nr. 515), Petrus en Paulus bundel (1987, nr. 303 en 306). In de verzamelbundels die Huub Oosterhuis zelf samenstelde, ontbreekt deze titel en is ze vervangen door de eerste regel zoals ook in het Liedboek is gebeurd: Aandachtig liedboek (1983, nr. 12), Gezongen liedboek (1993, blz. 39), Verzameld liedboek (2004, blz. 164 en 165) en Stilte zingen (2018, blz 28). Dezelfde tekst is ook gebruikt voor het lied ‘Over de mensen’, een grootse beurtzang door Albert de Klerk getoonzet bij gelegenheid van het veertigjarig jubileum van de KRO. Hierin vormen de drie strofen de verzen, afgewisseld met een refrein en omringd door een antifoon; zie Verzameld liedboek (2004, blz. 163).

Vorm

Het lied ‘Overal zijt Gij’ heeft in de zangbundels een andere vorm dan in het gebedenboek Bid om vrede en in de bundels die Oosterhuis samenstelde met alleen zijn teksten zonder melodie. In de getoonzette versies bestaat het lied uit drie strofen van drie regels. In de tekstedities van het lied bestaan de drie strofen uit zes regels: Aandachtig liedboek (1983, nr.12), Gezongen liedboek (1993, blz. 39), Stilte zingen (2018, blz. 28). Omwille van de melodie zijn telkens twee regels samengevoegd.
Het lied heeft geen rijm en het ritme wordt bepaald door de afwisseling van twee versvoeten, de dactylus (- v v) en de amfibrachys (v - v).

Inhoud

We hebben te maken met een moeilijk lied, maar de combinatie van de aanhef ‘Overal zijt Gij onzichtbaar gegeven’ en de titel ‘Dichtbij en ver’ reiken een sleutel aan om de tekst te verstaan. Centraal staat Gods alomtegenwoordigheid. God is overal, dichtbij en ver weg, maar toch niet te zien. God is ons sprekend nabij, in woorden van mensen en in het Woord van de Schrift, maar ook in de stilte waar woorden tekortschieten of niet nodig zijn. Het lied gaat over de relatie van ons mensen met God, die God willen zien, horen en ervaren; over mensen die het uithouden met God, die hem bestaan, zegt het lied – een weinig voorkomende uitdrukking waarbij ‘bestaan’ een lijdend voorwerp heeft.

In de eerste strofe staat God centraal, maar het lied gaat vooral ook over ons, mensen van vlees en bloed, mensen die van Gods nabijheid weten, die zich door hem gedragen weten. Wij vormen zijn volk en bewonen hier op aarde zijn stad. Wij zijn wat wij zijn: aardse schepsels. Maar wij hebben levensadem nodig. Op het einde gaat het lied over in een bede: dat God ons open ademt, dat hij leven in ons blaast zodat wij mensen van God worden en onze aardse werkelijkheid wordt getransformeerd tot een nieuwe aarde, tot een hemel op aarde, dat wil zeggen tot een plek waar vrede heerst. Voor deze laatste passage verwijzen verschillende uitgaven van het lied naar Jesaja 65,17, maar van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde is evenzeer sprake in Jesaja 66,22; 2 Petrus 3,13 en Openbaring 21,1. Ook de Schrift loopt over van deze belofte en van de hoop op een wereld omgekeerd. Zoekend en tastend reikt het lied woorden aan waarin wij de ervaring van Gods aanwezigheid kunnen herkennen. Soms domineert de twijfel en dan weer de zekerheid, de ene keer is hij ver weg, de andere keer dichtbij. Maar de bede om openheid houdt ons gericht op de belofte van een nieuw bestaan.

Liturgische bruikbaarheid

Dit is een algemeen lied, niet toegesneden op een specifieke Bijbelpassage of bestemd voor een specifieke zondag of liturgische tijd. Het is zowel een bede om Gods aanwezigheid als een belijdenis van zijn aanwezigheid. Daarom is het lied breed toepasbaar.

Auteur: Louis van Tongeren


Melodie

Dit lied wordt gezongen als een te declameren tekst, anders gezegd: de melodie staat, met zijn vrije ritmiek, geheel in dienst van de woorden die Huub Oosterhuis de biddende gemeente in de mond legt. Het is typisch vocale muziek, die niet gespeeld kan worden met instrumenten alleen.

Huijbers heeft zich laten inspireren door de toenmalig in Nederland geldende benadering van het gregoriaans, waar groepen van twee en drie noten elkaar onregelmatig afwisselen. In Liedboek 893 zijn dat ‘maten’ van drie en vier achtsten, de laatste bestaande uit twee maal twee tellen. Ook de secundewijs opgebouwde melodie is aan het gregoriaans verwant. Benader de melodie niet vanuit de genoteerde ‘maatstrepen’. Huijbers noteerde deze wel, net zoals de maataanduiding 3/8 en 4/8. Hij deed dit omdat de amateurdirigent en –zanger aan deze manier van noteren gewend was. Zing in een vloeiende afwisseling de op de zegging van de tekst gegeven notengroepen.

De toonsoort is dorisch-plagaal, grondtoon e’, dus genoteerd met één kruis. De ambitus van de melodie ligt tussen de onderkwart en de bovenkwint van de grondtoon e’: b-b’. De eerste twee regels worden gekenmerkt door een dalend eind; opvallend is dat het einde van regel 1 gelijk is aan dat van regel 2. De derde regel kent een opgaande melodie, zowel in het begin als voorafgaand aan de afsluiting. Elke regel eindigt op de grondtoon. De melodie is vooral op de tekst van de eerste strofe geschreven. Daar trekken de woorden ‘zijt Gij’ de aandacht. Dat is minder het geval in bijvoorbeeld couplet 3, waar de tekst doorloopt naar ‘wat wij zijn’.

De lage ligging van het gezang suggereert een rustig, meditatief en naar binnen toe gekeerd zingen. Er staat geen aanduiding van het tempo; mijn suggestie is ongeveer 120 voor de achtste noot. De begeleiding is sober en functioneel, ze beweegt in de onderstemmen niet met de melodie mee; Huijbers ondersteunt alleen waar nodig. Zowel in de begeleiding als in de koorzetting van Christiaan Winter staat ook Rustig.

Auteur: Siem Groot


Media

Uitvoerenden: koor o.l.v. Geert Hendrix & Tom Löwenthal; Johan van den Broek, orgel