Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

896 - Wie heeft zijn geld verloren


Een eerste kennismaking

De oorspronkelijke titel van dit lied luidt: ‘Het lied van zoeken en vinden’. Lucas 15,1-10 verhaalt over het verloren schaap en het verloren muntstuk. Maar het lied gaat verder: gaat het ook om een verloren God? (strofe 3) Bij de vierde strofe begint een omslag in de tekst: als het lot van mensen zoeken is, en vinden is hun zegen, hoeveel te meer dan God! De dichter werkt naar de kern toe: ‘En voordat wij Hem zoeken, / zijn wij gezocht door Hem…’ (strofe 6). Zo wordt de verhouding tussen God en mens bepaald. Door deze uitwerking van ‘zoeken en vinden’ is het lied ruim toepasbaar, niet alleen bij de genoemde evangelieperikoop, maar bij veel Bijbelteksten, vanaf het verhaal over Adam (‘mens, waar ben je?’) tot de apostel Johannes die er weet van heeft dat God ons eerst heeft liefgehad (1 Johannes 4,10).
Bernard Huijbers schreef een eenvoudige melodie in de stijl van het volkslied, zoals hij dat vaker deed in de jaren zestig van de twintigste eeuw. Dat levert dus geen moeilijkheden op bij het zingen, maar tegelijkertijd kan men daardoor over de tekst heen zingen. Men kan zich afvragen of deze ‘serieuze’ tekst (let eens op de tweede strofe!) gebaat is bij zo’n ongedwongen melodie. In elk geval is het goed om er geen huppelwijsje van te maken!

Auteur: Pieter Endedijk



Tekst

Vorm en verspreiding

Een lied met een strofische vorm van zevenmaal vier regels. Het rijmschema a-B-a-B wordt vrij toegepast, zie couplet 1 en 3. Bovendien is er een afwisseling tussen volrijm en klankrijm. Het lied is uitgekomen in Liturgische Gezangen I (1969, nr. 51). Daarna verscheen het onder andere ook in Zingt Jubilate (eerste editie van 1977, nr. 574); Gezangen voor Liturgie (1983, nr. 547); Oud-Katholiek Gezangboek (1990, nr. 800) en Verzameld Liedboek (2005, blz. 433). In de eerst- en laatstgenoemde uitgave werd naast de melodie van Bernard Huijbers ook een melodie van Floris van der Putt opgenomen.

Inhoud

In deze tekst wordt de mens geschilderd als een wezen dat uitstaat naar iets anders, een zoekende, onvervulde mens, die – mag je misschien zeggen – de onschuld van het paradijs verloren heeft. In het eerste couplet zoekt de mens geld en goed, het materiële dat nodig is om rond te komen. Het tweede couplet gaat over het kind, dat wezen dat je het meest eigen is, maar ook het beeld van een nieuwe generatie, hoop voor de toekomst. Wanneer je je kind kwijt bent, word je een zoekend wezen met al je zinnen. Het derde couplet betreft het geloof, de verbondenheid met begin en einde, met oorsprong en voltooiing: God. God vind je hier en daar (in je nabije omgeving, soms even), heel de hemel en aarde zijn vindplaats. Maar misschien is God veeleer een wenkend perspectief, dat je op weg doet gaan. In het vierde couplet vindt een wending plaats. God wordt vergeleken met ons en gaat juist in dat zoeken ons te boven. God is steeds op zoek naar zijn liefste schepsel (vijfde couplet). Hij is het op de eerste plaats die ons zoekt, Hij heeft het zoekvermogen in ons gelegd, evenals de mogelijkheid Hem te roepen (zesde couplet).

In het laatste couplet ontmoeten we de mens die oog heeft voor de aanwezigheid Gods in onze wereld, in de woorden en in de mensen.

In deze vroege tekst van Oosterhuis zien we een transcendente God, een die de mens met name overstijgt. Alleen in de laatste regels lezen we hoe Gods aanwezigheid ook in ons en onder ons kan zijn. Maar ook de mogelijkheid om deze aanwezigheid te zien wordt ons van Godswege gegeven.

Wanneer we hoofdstuk 15 uit het Lucasevangelie naast dit lied leggen, krijgt de tekst allerlei bijbelse contouren. Het eerste couplet parafraseert vers 8-10: de vrouw die een drachme heeft verloren. Nota bene: speelt er een vrouw een belangrijke rol, wordt ze in het lied omgevormd tot een ‘hij’… Couplet 2 lijkt over de barmhartige vader te gaan, zo ook couplet 5 waar de vader op de uitkijk staat (vers 20). Couplet 3 kun je associëren met de zoon die naar een ver land gaat. Zoeken naar wat verloren is (couplet 6) klinkt mee in de coupletten 4-7 over het verloren schaap.

Deze vrije en associatieve omgang met de Bijbel zien we vaker bij Oosterhuis. Hij is zo thuis in de teksten dat hij ze bewust of onbewust opneemt in zijn liederen, soms herkenbaar als citaat, soms als een verborgen schat.

Liturgisch gebruik

Zoals gezegd wint het lied aan inhoud wanneer je Lucas 15 erbij leest. Op die (zon)dagen kan het gezongen worden. Omdat de thematiek van verliezen, zoeken en vinden een belangrijke rol speelt kan het ook gezongen worden bij een afscheid, een uitvaart.

Auteur: Andries Govaart


Melodie

Niets is moeilijker dan een melodie te moeten schrijven voor een lied met een bekend metrum. ‘Het lied van zoeken en vinden’ heeft zo’n metrum dat veelvuldig voorkomt: 7-6-7-6. Liederen als 346, 384, 434, 644, 979, 990 en 991 uit het Liedboek hebben dit metrum ook. Een melodiemaker moet van goede huize komen, wil hij of zij een originele wijs componeren bij een tekst in deze vorm. Bernard Huijbers was bepaald geen kleintje onder de kerkliedcomponisten van ons land. Toch is het ook hem niet gelukt een karakteristieke melodie op papier te krijgen. Echter, het moet gezegd: het lied zingt wél gemakkelijk mee. Dat was in de ontstaanstijd (het lied werd kort na het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) geschreven) uiteraard een belangrijk argument! De gemeente moest immers leren zingen.

Allereerst valt het zeer regelmatige ritme van de melodie op. Nergens verlaat Huijbers het keurslijf van de 6/8 maatsoort met de stereotiepe afwisseling van lange en korte noten. Daarnaast is de eenvoud van de wijs grotendeels het gevolg van het ontbreken van grote intervallen. De melodie bestaat slechts uit melodische stappen die niet groter zijn dan een terts. Er zitten echter twee addertjes onder het gras. De repeterende a’ in de tweede regel is bepaald niet voor de hand liggend. Die tweede a’ heeft het in zich om in de loop der tijd af te slijten tot een g’. Ook de op een na laatste noot van de melodie is onverwacht binnen de verder vanzelfsprekende omgeving. Deze voorlaatste melodienoot is compositorisch een logische, want regel 4 is melodisch de omkering van regel 2. Echter, wat compositorisch consequent is, hoeft niet altijd muzikaal het meest voor de hand liggend te zijn. Daarom is het goed dat de regels 1 en 3 in een vrijere variant elkaars omkering zijn.

Huijbers liet zich bij het componeren van zijn kerkliedmelodieën graag inspireren door de volksliedkunst (391, 456a, 460, 656); de kerkelijke volkszang is immers gebaat bij eenvoudige melodieën. Toch wringt de schoen ergens. Deze melodie op de tekst ‘Wie heeft een kind verloren…’ (couplet 2), kan dat wel? Nu keert de tekst halverwege het lied ten goede, maar toch: is de wijs niet te ‘gladjes’ voor zo’n tekst? Huijbers had zelf een niet al te snel tempo in gedachten: ongeveer 55 gepuncteerde kwartnoten per minuut. Dat tempo behoedt het lied voor een al te olijke uitvoering.

Aanvankelijk had dit lied overigens een melodie van Floris van der Putt (met deze melodie opgenomen in Liturgische Gezangen I, nr. 51, en Verzameld liedboek, blz. 432). Een veel ingetogener en meer geconcentreerde melodie dan de hierboven besprokene; introvert en gregorianiserend.
Auteur: Christiaan Winter


Media

Uitvoerenden: Koor o.l.v. Geert Hendrix & Tom Löwenthal; Johan van den Broek, orgel