Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

905 - Wie zich door God alleen laat leiden


Wer nur den lieben Gott lässt walten

Georg Neumark
Sytze de Vries
Georg Neumark

Tekst

Deze toelichting bij de melodie is overgenomen uit ‘Een Compendium van achtergrondinformatie bij de 491 gezangen uit het Liedboek voor de kerken’ (Amsterdam 1977) en wordt tijdelijk op deze site geplaatst. Deze tekst wordt vervangen als er een definitieve toelichting beschikbaar is.

Bij dit lievelingslied van vele generaties Duitse en Nederlandse protestanten moet allereerst de naam genoemd worden van Georg Neumark, die het geschreven heeft als twintigjarige jongeman als dank voor velerlei uitredding. Op reis van Gotha naar Koningsbergen sloot hij zich aan bij enkele kooplieden, die bij Gardelegen werden overvallen en uitgeplunderd. Neumark bracht er het leven af en werd door medelijdende mensen naar Hamburg voortgeholpen, waar hij om in zijn onderhoud te voorzien in enkele weken tijds een herdersroman bijeenschreef. Van het geld, dat hij daarmee verdiende, kon hij doorreizen naar Kiel; maar daar raakte hij opnieuw in nood. Na een barre winter vol honger en ontbering werd hij in het voorjaar van 1641 onverwacht aan een baantje als huisonderwijzer geholpen; Dieses schnelle und gleichsam vom Himmel gefallene Glück erfreute mich so herzlich, dasz ich noch an demselben Tag meinem lieben Gott zu Ehren das Lied aufsetzte ‘Wer nur den lieben Gott läszt walten’. Gewiß hatte ich auch Ursache genug, der göttlichen Barmherzigkeit für solche unvorhergesehene Gnade zu danken, – aldus citeert Johannes Kulp zijn eigen woorden (Die Lieder unserer Kirche, 1958, blz. 466-467). Het lied verscheen in de in 1657 door Neumark uitgegeven Fortgepflanzter musikalisch-poetischer Lustwald onder het opschrift Trostlied, daß Gott einen jeglichen zu seiner Zeit versorgen und erhalten will. Nach dem Spruch: Wirf dein Anliegen auf den Herrn, der wird dich wohl versorgen. Neumark verwijst hiermee naar Psalm 55,23, en blijkt er zelf ook de melodie voor geschreven te hebben: tekst plus zangwijs werden reeds tijdens zijn leven bekend. Wanneer men niet beter wist, zou men het lied zonder meer onder de Gerhardt-traditie van het Duitse geestelijke lied onderbrengen; maar van de dichter Paul Gerhardt wist in 1641 uiteraard nog niemand.

Auteurs: Ad den Besten / A.C. Honders

NB.: De vertaling van Abraham Rutgers, zoals deze nog was opgenomen als gezang 429 in het Liedboek voor de kerken, heeft in de loop van de tijd vele aanpassingen heeft ondergaan. Die vertaling wijkt zover van het origineel van de tekst van Georg Nemark af, dat de liedboekredactie besloot een nieuwe vertaling te laten schrijven. Die opdracht werd verleend aan Sytze de Vries (red.).


Melodie

Dit lied is al ruim anderhalve eeuw bekend in de Nederlanden; er is echter zo nonchalant met de notatie van de melodie omgesprongen, dat bij het zingen nog steeds aarzeling of verwarring is waar te nemen. Het is interessant de wederwaardigheden van deze wijs, speciaal in Nederland, eens na te gaan. Het lied werd voor het eerst bekend in de Nederlandse kerken door de uitgave van de Evangelische Gezangen (1806); het was daar gezang 17 en aldus genoteerd:

In de Vervolgbundel op de Evangelische Gezangen (1866) treffen we de melodie weer aan in gezang 205: ‘Laat m’in U blijven groeyen, bloeyen’; de melodie heeft men nu veranderd, ritmisch en melodisch, in de laatste twee regels:

Dan komen er twee liedbundels die van zeer grote invloed op ons kerkvolk (geweest) zijn, namelijk die van Van Woensel Kooy en die van Johannes de Heer; deze geven ook onderling weer verschillende versies. De laatstgenoemde grijpt in feite terug op het bovengenoemde Gezang 17 der Evangelische Gezangen, maar Van Woensel Kooy zorgt voor weer een nieuwe variant: een degelijke 4/4-maat, plus een doorgangsnoot (op de manier van Bach) in de laatste regel:

De ‘Hervormde bundel-1938’ (gezang 194) brengt onze melodie dan eindelijk in 3/4-maat en vermengt de melodische versies van de gezangen 17 en 205 uit de Evangelische Gezangen. Het Liedboek voor de kerken (en met het oog daarop, daarvóór de 119 Gezangen der Gereformeerde Kerken) geeft nu een versie uit 1657; dat betekent weer een verandering: nu aan het begin van de voorlaatste regel: bes’-bes’-c”-d”; het Evangelisch Kirchengesangbuch (en in navolging daarvan het Evangelisches Gesangbuch, [red.]) daarentegen geeft op die plaats (oorspronkelijke versie van 1641) wat wij gewend waren: a’-bes’-c”-d”! In het ene geval is het beginmotief van regel vijf de omkering van het beginmotief van de regels twee en vier; in het andere geval is het de tegenbeweging van de slotregel en (als men wil) van het begin van de eerste en derde regel. Ook zingen de Duitsers de derde noot van de tweede regel niet verlaagd (althans in het EKG, maar weer niet in het EG, [red.]) en ook dat komt men in Nederland tegen. Waarmee dan maar gezegd wil zijn dat de kerkzangers goed op de noten moeten letten, om deze prachtige melodie niet weifelend (of tweestemmig hier en daar) te laten klinken.

Het is aardig om ook nog te weten, dat het lied in Duitsland snel bekend en geliefd is geworden. In het jaar 1675 beklaagt Neumark in het voorwoord van zijn Geistliche Arien zich erover, dat enkele ‘Großdeuchter’ zijn naam schrapten en het lied als hun eigen werk uitgaven; zó zelfs dat op een keer een ‘herumvagabundierende’ deerne bij hem aan de deur kwam en het lied geheel verminkt en met twee ingelaste verzen voorzong en, nadat hij haar vroeg, waar zij dit lied vandaan had, antwoordde, dat een zeer voorname Pfarrer in Mecklenburg het gemaakt had!

In het Liedboek is de melodie van Neumark geleend om de tekst te dragen van nr. 653 (een contrafact van Ad den Besten).

Auteur: Willem Vogel