Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

905 - Wie zich door God alleen laat leiden


Wer nur den lieben Gott lässt walten


Tekst

Herkomst en verspreiding

‘Wie zich door God alleen laat leiden’ is in het Liedboek verschenen als nieuwe, eigentijdse vertaling van Georg Neumarks populaire klassieker ‘Wer nur den lieben Gott lässt walten’ (ook bekend als ‘Wie maar de goede God laat zorgen’; Liedboek voor de kerken [1973, gezang 429]). Het lied verbindt vertrouwen op God aan praktische levenswijsheid en roept op tot nuchter, positief en afhankelijk leven.

Het lied ontstond in 1641/1642. Neumark was niet alleen dichter, maar ook muzikaal zeer begaafd en schreef zowel de tekst als de melodie. De zeven oorspronkelijke strofen zijn nog steeds te vinden in het Evangelisches Gesangbuch (1993, nr. 369).

Neumark vertelt zelf – veertig jaar na dato – in Thränendes Haus-Kreutz (Weimar 1681) uitgebreid over de omstandigheden waarin het lied ontstond. Vanwege de Dertigjarige Oorlog reist de jonge Georg ver van huis, raakt door een overval bijna alles kwijt en kan nauwelijks rondkomen. Na allerlei omzwervingen lukt het hem eindelijk om een baan als huisleraar te krijgen. Daar is hij zo dankbaar voor dat hij tijdens zijn verblijf in Kiel het lied ‘Wer nur den lieben Gott lässt walten’ schrijft.

In 1657 gaf Neumark het lied voor het eerst uit In Fortgepflanzter Musikalisch-Poeticher Lustwald, een bundel met wereldlijke en geestelijke liederen en gedichten, onder het opschrift ‘Trostlied. Das GOTT einen Jeglichen zu seiner Zeit versorgen und erhalten will. (…)’. Neumark liet zich inspireren door Psalm 55,23 (‘Leg je last op de Heer en Hij zal je steunen, nooit zal Hij dulden dat een rechtvaardige ten val komt’). In de oorspronkelijke uitgave van 1657 publiceerde Neumark er zelfs een driestemmige bewerking bij, inclusief voorspel, voor twee ‘Geigenstimmen’ en een baspartij.
Het lied werd snel zeer populair en is dat altijd gebleven. In de lutherse traditie is het lied sindsdien in alle belangrijke liedboeken te vinden en vanaf de negentiende eeuw verbreidde het zich ook in katholieke kringen – eerst de melodie, daarna ook de tekst. Het lied is inmiddels breed verbreid in allerlei delen van het wereldwijde christendom. De populariteit is te verklaren vanuit de taal van geloofsvertrouwen, die door velen herkend wordt en de ontstaanstijd van het lied overstijgt, in combinatie met de zeer effectieve melodie.

In het Nederlandse taalgebied is Neumarks lied bekend geworden in de vertaling van de predikant Abraham Rutgers (1751-1809): ‘Wie maar den goede God laat zorgen’. Hij vertaalde alle zeven strofen en zes daarvan verschenen in de Evangelische Gezangen van 1806, waarvan Rutgers een van de samenstellers was. Een eerdere versie van zijn vertaling verscheen in Liederen voor den huiselijken godsdienst (1804). Daarin telde het drie coupletten. Bij de opname in de Evangelische Gezangen werd wel stevig ingegrepen in Rutgers’ tekst.

In de ‘Hervormde Bundel 1938’ werden vier strofen van Rutgers’ vertaling gehandhaafd, met een aantal kleine aanpassingen. In het Liedboek voor de kerken werd het lied nog verder ingekort naar drie strofen (1, 3 en 7) en werd er weer aan een aantal formuleringen geschaafd.

Omdat van de oorspronkelijke vertaling van Rutgers door alle veranderingen in de loop van de tijd weinig was overgebleven, vond de liedboekredactie een andere vertaling wenselijk. Sytze de Vries had in 2005 een nieuwe vertaling gemaakt van de strofen 1, 3 en 7. Tijdens een conferentie in Duitsland, waar het lied aan de orde kwam, viel hem op dat het origineel lang niet zo quiëtistich is als de vertaling van Rutgers. In een bericht aan de compendiumredactie schreef De Vries: ‘vooral het woord walten deed het: je moet God wel de ruimte geven en Hem niet voor de voeten lopen, maar je kan het niet aan Hem overlaten’ (e-mail 6 maart 2024). Op verzoek van de liedboekredactie werd zijn vertaling in 2012 verder uitgebreid en aangepast.

Inhoud en vorm

Het lied is een kernachtige oproep tot vertrouwen en leven onder Gods leiding. Het is – ook in nieuwere vertalingen – een persoonlijk geloofslied. Bijbels gezien sluit het lied aan bij thema’s uit de psalmen en de wijsheidsliteratuur (vergelijk Psalm 37,7; Spreuken 3,5). Het gaat om een levenshouding die nog steeds in spreekwoorden wordt vervat: ‘niet klagen, maar dragen’; ‘wie goed doet, goed ontmoet’. De verbinding van het geloof met een praktische levenskunst was een belangrijk thema in Neumarks tijd, zowel vanuit het piëtisme als het neo-stoïcisme van Justus Lipsius  (een filosofische beweging die eind zestiende eeuw ontstond en de ideeën van het stoïcisme probeerde te combineren met het christelijk geloof). Zo oversteeg het lied ook zeventiende-eeuwse confessionele verschillen.

De Vries gaf het lied van Neumark een eigentijds taalkleed en legde in zijn vertaling andere accenten dan Rutgers.  Traditionelere uitdrukkingen als ‘Gott dem Allerhöchsten’ en ‘sein’ Alwissenheit’ zijn verdwenen. De Vries gebruikt nog sterker dan Rutgers het beeld van de levensweg als rode draad. Ook is de vertaling van Rutgers iets donkerder gekleurd in vergelijking met de optimistische toon bij De Vries. Rutgers legt meer nadruk op bescherming en berusting (‘Wie (…) op Hem hoopt in ’t bangst gevaar, / is bij Hem veilig en geborgen’; ‘Men (…) zwijg’ den Heer ootmoedig stil; (…) ’t is goed en heilig, wat Hij wil’). De Vries benadrukt meer het opgewekt gaan van ‘Gods wegen’.

Het lied heeft een heldere retorische structuur. De eerste strofe zet gelijk de kernboodschap neer, die weer bevestigd wordt in de laatste strofe. Binnen de strofen zelf hebben de laatste twee regels (het Abgesang) steeds een concluderende functie.

Strofe 1

De kernboodschap van het lied wordt in de eerste strofe verwoord. Vertrouwen op God, op zijn leiding en heil, is een troost in bange dagen. De zin ‘heeft nooit op zand zijn huis gebouwd’ (regel 6) verwijst naar Matteüs 7,24-29 en de paralleltekst Lucas 6,47-49.

Strofe 2

De tweede strofe maant tot een nuchtere, rustige en positieve levenshouding, ook te vinden in Matteüs 6,25-32 en Lucas 12,22-29. De Vries voegt met het woord ‘opgewekt’ een nieuwe kleur toe aan de vertaling ten opzichte van het origineel. Deze strofe stond ook in de ‘Hervormde Bundel 1938’, maar werd weggelaten in het Liedboek voor de kerken. Voor het Liedboek heeft Sytze de Vries deze strofe wel weer vertaald.

Strofe 3

Deze strofe zet de oproep van strofe 2 voort (‘Laat dan uw stilte ook uw kracht zijn / en leef uw leven opgewekt’) en verbindt die aan Gods genade (2 Korintiërs 12,9). Onder zijn leiding zal het ons aan niets ontbreken (vergelijk Psalm 23,1).

Strofe 4

De slotstrofe bezingt opgewekt de levensweg onder Gods leiding. De Vries vertaalt het doen van ‘uw plicht’ (1938) of ‘zijn gebod’ (1973) aan de hand van Prediker 9,10: ‘doe wat uw hand vindt om te doen’ (regel 2). ‘De hemel zelf’ (regel 3) lijkt hier synoniem voor God. De ‘weiden fris en groen’ (regel 4) – een eigen inbreng van De Vries – verwijzen weer naar Psalm 23 en aanverwante teksten. De slotregels (‘Wie zich op God alleen verlaat, / weet dat hij altijd met ons gaat.’) vormen een krachtig motto.


Melodie

Hoewel melodie en tekst samen gedacht zijn, is ‘Wer nur den lieben Gott lässt walten’ eerder ook op andere melodieën gezongen. Toch is Neumarks melodie dominant gebleven. Veel andere liederen worden op hun beurt op Neumarks melodie gezongen (bijvoorbeeld Liedboek 653). De populariteit van de melodie is ook te zien aan haar brede verbreiding in het kerkmuzikale repertoire (onder andere cantates van Johann Sebastian Bach, Georg Philpp Telemann en Felix Mendelssohn).

Het lied heeft een Barvorm en het rijmschema is (net als in het origineel en andere vertalingen) a-B-a-B-C-C. De melodie is gedacht samen met een becijferde baslijn en dus met specifieke harmonieën.
De toonsoort is g-klein, maar neigt in de tweede regel al naar de paralleltoonsoort Bes-groot. In regel 5 is er zelfs een volledige cadens in Bes. Precies op dat moment gaat de melodie naar de hoge d”, waardoor deze regel als climax werkt.

Het ritme van de melodie is driedelig. Dat geeft de melodie de montere opgewektheid die goed bij de tekst past. Met uitzondering van de eerste regel, die opvalt door het onbeklemtoonde einde, heeft elke regel hetzelfde ritme. In de achttiende en negentiende eeuw waren niet-ritmische vormen van de melodie dominant (vergelijk de zettingen van J.S. Bach). Ook melodisch zijn er verschillende varianten ontstaan. Opvallend is dat het Liedboek (net als het Liedboek voor de kerken) regel 5 met een bes’ begint, waar Duitse liedboeken een a’ lezen.


Liturgische bruikbaarheid

Het lied heeft een algemene geloofsthematiek en is niet gebonden aan een liturgisch moment of liturgische periode. Het staat in de rubriek ‘Geloven’ (subrubriek ‘Vertrouwen’, zie blz. 1608) en wordt in het register ook genoemd bij ‘Pelgrimage’. De bekende en makkelijk te zingen melodie maken het lied niet alleen geschikt voor kerkelijke vieringen, maar ook voor kleinere kringen, thuis en in pastorale situaties.

Auteur: Diederik Blankesteijn