Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

912 - Neem mijn leven, laat het, Heer


Take my life and let it be

Ohne Rast und unverweilt

Tekst

Herkomst en verspreiding

Dit ook in Nederland zeer geliefde lied, ‘Take my life and let it be’, werd geschreven door Frances Ridley Havergal (1836-1879) op 4 februari 1874. Havergal maakte deel uit van een bijzondere groep getalenteerde vrouwelijke hymnschrijvers in de negentiende eeuw. Deze vrouwen, niet zelden dochter of echtgenote van een ‘clergyman’, leidden vaak een eenzaam leven en werden achtervolgd door slechte gezondheid. Ian Bradley spreekt in zijn Abide with me. The World of Victorian Hymns (Londen, 1997) dan ook van ‘sickly spinsters’ (ziekelijke oude vrijsters), die in hun hymns vaak getuigen van onderwerping en berusting. Havergal past overigens niet zo in dit patroon, zij wandelde en zwom graag en beklom zelfs de Alpen. Maar ook bij haar spelen toewijding en onderwerping aan Christus een belangrijke rol, zoals blijkt uit de beginwoorden van een van haar hymns, ‘Jesus, Master, whose I am’ (Jezus, Meester aan wie ik toebehoor). Toen zij eens schreef over de thematiek en de boodschap van haar hymns, vertelde ze dat haar favoriete naam voor Christus ‘Meester’ was. ‘‘O Master!’ It is perhaps my favourite title, because it implies rule and submission, and that is what love craves. Men may feel differently but a true woman’s submission is inseparable from deep love’ (‘het houdt regels en onderwerping in, en dat is waar liefde behoefte aan heeft. Mannen voelen misschien anders, maar de onderwerping van een echte vrouw is onlosmakelijk verbonden met diepe liefde’). De hymns van de genoemde groep Victoriaanse vrouwen zijn vaak sterk subjectief en emotioneel van karakter. Dit geldt ook voor ‘Take my life and let it be’. Havergal dichtte deze hymn kort nadat zij een bijzondere religieuze ervaring had gehad, waarin ze haar wijding opnieuw beleefde. In de Memorials of Frances Ridley Havergal, in 1880 uitgegeven door haar zuster Maria, beschrijft ze hoe ze in die tijd tijdens een bezoek aan Areley House tot het schrijven ervan kwam:
Op de voorpagina van haar memoires werden de eerste twee regels van het lied opgenomen in het handschrift van Frances:
Het lied werd voor het eerst gepubliceerd in 1874, toen haar vriend Charles B. Snepp het in de Appendix van zijn Songs of Grace and Glory (1872) opnam. Hieronder ziet u daarvan een editie uit 1880. Boven het lied staat een verwijzing naar 2 Samuël 19,30 (in onze bijbelvertaling vers 31), waarin Mefiboset tegen de koning zegt: ‘Nu u ongedeerd bent teruggekomen, mijn heer en koning, mag hij wat mij betreft zelfs alles hebben’ (‘let him take all’). De melodie bij het lied is Patmos, die in de inhoudsopgave wordt toegeschreven aan ‘rev. W.H. Havergal’, de vader van Frances. Verder staat erbij dat de laatste twee regels als een refrein (‘chorus’) mogen worden gezongen na elke strofe, op de eerste en laatste regel van de melodie.
In 1878 verscheen het lied opnieuw, in de Loyal Responses, een bundel met 31 hymns, voor elke dag van de maand één. Het kreeg als titel mee ‘Consecration Hymn’, en als motto een tekst uit de anglicaanse avondmaalsliturgie: ‘Here we offer and present unto Thee, O Lord, ourselves, our souls and bodies, to be a reasonable, holy and lively sacrifice unto Thee’ (naar Romeinen 12,1).
Een bijzonder detail is dat Frances Havergal in 1879 een boek schreef over haar eigen lied, Kept for the Master’s Use (bron: klik hier). De tekst werd net als hierboven in paren van twee regels afgedrukt, en bij elk van de twaalf paren die zo ontstaan schreef zij een vrome overdenking. Dit leidde tot de volgende hoofdstukindeling:
De hymn werd in korte tijd populair, en niet alleen in de Angelsaksische wereld. In Nederland verscheen reeds in 1875 – twee jaar na de eerste publicatie – een vertaling in de bundel Opwekkingsliederen van Ira D. Sankey en anderen. Nagezongen door M.S. Bromet (bron: klik hier). Het lied kreeg niet de originele melodie PATMOS mee (diverse Engelstalige bundels hebben ook de melodie NOTTINGHAM, voorheen toegeschreven aan Mozart), maar een oudere Duitse melodie van Justin Heinrich Knecht, de melodie die het lied in het Liedboek nog steeds heeft. Waarschijnlijk heeft Meyer Salomon Bromet deze melodie aan ‘Neem mijn leven, laat het, Heer’ gekoppeld.
Niet lang na de Nederlandse publicatie verscheen het lied ook in de christelijk gereformeerde bundel Stem & Snaren (Breukelen 1882 nr. 48), waarin de vertaling uit Opwekkingsliederen wordt toegeschreven aan iemand met de initialen ‘W.H.’ In 1889 verscheen bij zijn vijftigjarig predikantsubileum een nieuwe vertaling van ds. C.S. Adama van Scheltema in de bundel Gezangen Sions, overigens met een andere melodie dan die van Knecht. De eerste strofe luidde:

U behoort mijn leven, Heer,
U te dienen is mijn eer;
U te volgen, waar Gij leidt,
Mijner ziele zaligheid.

De versie uit de Opwekkingsliederen werd na 1900 in menige liedbundel opgenomen, waaronder de invloedrijke bundel Oude en Nieuwe Zangen van mevrouw M. van Woensel Kooy (1911, nr. 41), en tevens in de Zangbundel Johannes de Heer. Toen bij de vijfde druk van deze laatste bundel in 1912 problemen ontstonden met de uitgever van de Opwekkingsliederen werd ‘eene nieuwe vertaling uit het oorspronkelijke door Mevr. G.’ opgenomen (overigens stond in de zesde druk uit 1915 weer gewoon de vertaling uit Opwekkingsliederen). De eerste strofe luidde:

Neem mijn leven, laat het, Heer!
Toegewijd zijn aan Uw eer!
Neem mijn handen voor Uw werk,
Dat ’k Uw gunst daarin bemerk.

Toen de samenstellers het lied wilden opnemen in de ‘Hervormde Bundel van 1938’ vond men de vertaling te veel afwijken van het origineel, en besloot Casparus Bernardus Burger een nieuwe vertaling te maken. Hij voegde aan de oorspronkelijke zes coupletten vier strofen toe. Burger vertelt zelf waarom (Compendium bij het Liedboek voor de kerken, 1977, k.1086-1087):

‘Ik had het gevoel, dat het oorspronkelijk lied toch te veel buiten het gewone leven stond; dat ik aan God moet afstaan alles wat ik bezit aan lichamelijke en geestelijke krachten en stoffelijke eigendommen, dat ik dit alles in zijn dienst moet besteden, wordt in dit gebed – afwisselend met ‘neem’ en ‘maak’ ingeleid – wel wat erg vlot geformuleerd, waarbij men zich er alleen maar over verbaast, dat mensen vaak bezwaar hebben te moeten zingen ‘Neem mijn zilver en mijn goud’, terwijl zij de rest met vreugde de Heer aanbieden: hun handen, voeten en stem, hun verstand, wil en hart – ze weten niet wat ze doen! … Daarom had ik behoefte er vier strofen aan toe te voegen, die ons meer midden in de werkelijkheid van het vaak barre leven zouden leiden, en meende, dat men ook zijn zonde en schuld, zijn verdriet en tranen, zijn maatschappelijke positie en zijn geluk aan God moet durven overgeven, om ten volle ‘mens te worden in zijn naam’.’

De redactie heeft in het Liedboek opnieuw een plaats toebedeeld aan dit bekende gezang, en liet daarbij de vertaling van Burger intact. Wel werden de vier door hem toegevoegde strofen weer verwijderd, zodat het lied weer de oorspronkelijke zes coupletten telt.

Inhoud

Over de Victoriaanse sfeer van gehoorzaamheid en toewijding aan Christus, die in de hymn duidelijk te herkennen is, werd hierboven reeds gesproken. De dichteres biedt alle elementen van haar leven aan God aan, zij onderwerpt zich geheel aan Hem: ‘Neem mijn leven, laat het, Heer, toegewijd zijn aan uw eer’. Elke strofe begint met de woorden ‘Neem mijn…’, in de derde regel telkens gevolgd door ‘Maak mijn …’, wat het lied een krachtig tekstueel ritme verschaft.

Het lied kent vele Bijbelse verwijzingen. In strofe 2 wordt om kracht gevraagd, wat een verwijzing kan zijn naar Efeziërs 6,10 (‘zoek uw kracht in de Heer’), terwijl ‘Maak dat ik mijn voeten zet op de wegen van uw wet’ duidelijk refereert aan Psalm 119, vooral vers 29-37.

Hoewel Havergal zelf een goede zangeres was, dichtte zij toch ‘Neem mijn stem, opdat mijn lied / U, mijn Koning, hulde biedt’, wat mij deed denken aan de preces uit de Engelse evensong: ‘and my mouth shall show forth thy praise’. De laatste twee regels van deze derde strofe gaan duidelijk terug op Jesaja 6,5-7 (‘ik ben een mens met onreine lippen’).

Strofe 4 verwijst onder andere naar het verhaal van Ananias en Saffira uit Handelingen 5, maar ook naar de gelijkenis van de rijke jongeling (Marcus 10,17-27). J.R. Watson merkt in zijn The English Hymn fijntjes op dat de regels ‘Neem mijn zilver en mijn goud’ mooi geïllustreerd worden door Havergals gedrag toen zij van Good Words £10 17s. 6d. ontving. Zij gaf die tien pond aan haar vader voor de kerk, de tien shilling aan de ‘Scripture Readers’ collection’ en de resterende zeven shilling en sixpence hield zij zelf ‘for any similar emergency’. Havergal onderkende zelf ook dat ‘neem mijn zilver en mijn goud’ niet door iedereen zo gemakkelijk op de tong zou worden genomen, en schreef daarover in haar reeds genoemde boek over ‘Take my life’ (Kept for the Master’s Use, 106-107):

‘We are to spend what is really needful on ourselves, because it is our charge to do so; but not for ourselves, because we are not our own but our Master’s. … We look up to our Lord for guidance to lay out His money prudently and rightly, and as He would have us lay it out. The gift or garment is selected consciously under His eye, and with conscious reference to Him as our own dear Master.’

En in haar Memorials schreef ze: ‘As a rule I never spend a sixpence without the distinct feeling that it is His, and must be spent for Him only, even if indirectly’.

Strofe 5 ‘brengt ons de vrijheidsgedachte’, aldus Burger, die daarbij verwijst naar bijbelplaatsen als Romeinen 8,1-2, 2 Korintiërs 3,17, Galaten 5,1-13 en vooral Johannes 8,30-36, terwijl de slotstrofe ons volgens hem ‘in de buurt brengt’ van 1 Johannes 4,7-12 en Johannes 21,15-23.


Melodie

De melodie is gecomponeerd door Justin Heinrich Knecht, medesamensteller van de Vollständige Sammlung … vierstimmiger Choralmelodien für das neue Wirtembergische Landgesangbuch (1799, bron: klik hier):
De vierstemmige zetting van Knecht uit 1797 – met becijferde bas – zag er zo uit (let op de verlaging van de tweede noot van regel 3, die voor extra harmonische kleur zorgt):
De melodie is zeer eenvoudig, met voor elk van de zeven lettergrepen per regel een even lange noot. Regel 1 speelt zich vrijwel geheel op de drieklank van de tonica af, begint met een stapsgewijs dalende grote terts en eindigt met een stapsgewijs dalende kleine terts. Regel 2 begint juist met een stijgende kleine terts en eindigt met een dalende grote terts, terwijl de harmonie in deze regel moduleert naar de dominant. Regel 3 verloopt net als de eerste, maar dan in de parallelle mineurtoonsoort en er komt voor het eerst een kwartsprong in voor. De golfbewegingen van de eerste drie regels eindigen ten slotte in de vierde regel keurig met een stapsgewijs dalende kwint d’-g. Bernard Smilde besluit zijn commentaar bij de melodie (Compendium bij het Liedboek voor de kerken, k. 1088-1089) terecht met de woorden: ‘Van sfeer past de zangwijs uitstekend bij de tekst van het lied van Havergal, ze heeft een bijzonder mededeelzaam karakter.’

Auteur: Erik Heijerman


Media

Uitvoerenden: Amstellandse Cantorij o.l.v. Eric Jan Joosse; Christa Hijink, orgel (strofen 1, 2, 3, 4, 6) (bron: KRO-NCRV)