Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

919 - Gij die alle sterren houdt


Ad den Besten
Dresden 1694/Darmstadt 1698
Straf mich nicht in deinem Zorn

Tekst

Ontstaan en verspreiding

Dit lied is verschenen in Loflied voor tegenstem (1965, blz.36) met als titel: ‘Een lied in de avond’. Voorts is het lied opgenomen in de volgende bundels: Filippus Liederenboek (1969, nr. 33), Liedboek voor de kerken (1973, gezang 483) en Weerklank (2016, gezang 251).

Inhoud

Strofe 1

Zoals bij andere liederen van zijn hand hanteert de dichter gebedstaal. Met de aanhef ‘Gij’ wordt niet óver maar tót God gesproken. De ‘Here God’ wordt erkend als degene die de kosmos behoedt, de sterren in hun veelvoud getuigen daarvan. De kosmos vormt met zijn structuur een contrast met ons verwarde hart. God is degene die in ons een verlangen wekt. God wordt gebeden (‘leer’) om dat verlangen te sturen en te vestigen op zijn rijk. Het is een rijk van licht.

Strofe 2

Deze strofe ademt een andere, duistere sfeer, die wordt opgeroepen door de woorden ‘zwart’, ‘dooft’ en ‘nacht’. Deze woorden vormen een contrast met het karakter van het rijk uit strofe 1 (‘hoge lichte’).
Bij de ‘lichten die wij zelf aan de hemel stelden’ kan gedacht worden aan de grootse projecten die wij als mensheid ondernemen op het terrein van de wetenschap, technologie, wapenwedloop en die zich tegen ons kunnen keren (‘al hun glans dooft nochtans’). De dichter schreef het lied in een periode, mogelijk ten tijde van de Cubacrisis in 1962, dat de Verenigde Staten en de toenmalige Sovjet-Unie in een machtsstrijd verwikkeld waren (Compendium bij het Liedboek voor de kerken, k. 1106). De angst die daardoor werd opgeroepen klinkt in deze strofe door. Den Besten heeft hierbij, bij ‘de lichten’ dus, óók gedacht ‘aan alles wat wij verder zoal ‘ophemelen’: aan film- en sportsterren, om van sekssterren maar te zwijgen’ (Compendium bij het Liedboek voor de kerken, k. 1106).
Het vooruitgangsdenken en -handelen kan ons uiteindelijk in ‘de nacht’ doen belanden. De nacht kunnen we opvatten als een existentiële crisis, die wij onszelf hebben aangedaan. De eerdergenoemde woorden die verwijzen naar duistere elementen kunnen gehoord worden tegen de achtergrond van de onheilspellende en beangstigende wapenwedloop in de Koude Oorlog.

Strofe 3

Opnieuw klinkt de taal van het gebed. De dichter richt zich vragenderwijs tot God. Bij ‘wat u verliet’ kunnen we denken aan de wereld die los van God wil zijn. De woorden ‘uit uw hand gevallen’ verwijzen in een tegenstelling naar strofe 1 ‘in uw hand gevangen’. Zijn we werkelijk van God verlaten mensen, eenzaam dolend in het onmetelijke heelal? De derde en vierde regel brengen de nietigheid van de mensheid tot uitdrukking.
De strofe sluit af met een bede (‘Blijf niet ver’ en ‘doe één ster’) waarin God indringend (‘of wij zijn verloren’) om zijn nabijheid wordt gevraagd. De ‘nacht’ staat voor een bestaan zonder zin, voor de leegte, waarin wij onszelf en onze bestemming zijn kwijtgeraakt.
In menig lied van Ad den Besten kunnen we een levensgevoel gewaar worden dat gekenmerkt wordt door aanvechting, vertwijfeling. Wat is de zin en vrucht van onze arbeid? (Compendium bij het Liedboek voor de kerken, k.790). We kunnen in bredere zin spreken van een existentiële grondtoon in het liedoeuvre van de dichter, op te vatten als een worsteling met de zinloosheid om ons heen. De vraag naar de zin van ons bestaan tegen de achtergrond van zinloosheid en absurde ervaringen en gebeurtenissen is een van de karakteristieken in zijn werk. ‘Als ik geen Christen had mogen worden, zou ik existentialist geweest zijn’. (Compendium bij het Liedboek voor de kerken, k. 219).

Strofe 4

Er valt een naam: Christus, met wie deze strofe opent. Christus wordt aangesproken (‘Gij’). Christus is het antwoord op de bede uit de voorgaande strofe om ‘één ster’, de Morgenster. De bijvoeglijke naamwoorden ‘stille, vaste’ vormen een contrast met ons hart dat ‘verward’ is. Christus wordt beleden als ‘licht der lichten’ wat mogelijk verwijst naar ‘Licht uit Licht‘ (Geloofsbelijdenis van Nicea) en staat daarmee tegenover de woorden uit de strofen 2 en 3 waarin we bij het donker werden bepaald.
‘Her en der ‘roepen de suggestie op van de mensheid die verdwaald is in haar eigen aspiraties en zich beweegt naar Christus als doel en zin van ons leven.
Ook deze strofe sluit af met een bede (‘geef ons moed’) om Christus te zien van aangezicht tot aangezicht. De laatste regel met daarin de woorden ‘uw hoog rijk’ grijpt weer terug op strofe 1 (‘lichte hoge rijk’) en vormt zo een mooie omsluiting.

Liturgische bruikbaarheid

Het lied leent zich allereerst goed voor een avonddienst of vesper. Dat is ook de plaats in de liturgie die de dichter zelf in gedachten had bij de vervaardiging van het lied getuige de aanhef bij de publicatie in Loflied voor tegenstem. Daarnaast zijn in het kerkelijk jaar de jaarwisseling, de Achtste Kerstdag en Epifanie passende momenten om het lied te laten klinken. Het is een lied dat vertrouwen ademt en daarmee is het lied voor vele gelegenheden geschikt, mede door de zo geliefde melodie.

Auteur: Arie Broekhuis


Melodie

Deze toelichting bij de melodie is overgenomen uit ‘Een Compendium van achtergrondinformatie bij de 491 gezangen uit het Liedboek voor de kerken’ (Amsterdam 1977) en wordt tijdelijk op deze site geplaatst. Deze tekst wordt vervangen als er een definitieve toelichting beschikbaar is. De toelichting bij de tekst is nieuw geschreven voor deze website. 

Voor deze nieuwe tekst van Ad den Besten werd een melodie gekozen, die in de litteratuur bekend staat als die van Straf mich nicht in deinem Zorn (een berijming van Psalm 6). Zahn (Die Melodien der deutschen evangelischen Kirchenlieder, Gütersloh, 1889-1893), geeft onder nr. 6774a daarvan als eerste notatie die uit de bundel Hundert... Arien die te Dresden in 1694 verscheen en wel in deze vorm:

 

Vroeg achttiende eeuwse bundels geven hetzelfde lied met varianten in praktisch alle regels. Vooral het sequensachtig gebouwde Abgesang is een uitdaging tot variëren. Bijzonder barok is de vorm waarin het lied verschijnt in het Geistreiches Gesangbuch van Darmstadt, 1698. In die notatie is praktisch geen kans onbenut gelaten om de melodie met wissel- en doorgangsnoten te versieren. Zij luidt als volgt:

In één opzicht is deze Darmstädter notatie beter dan die uit Dresden: Dresden begint het Abgesang met twee korte zinnetjes met een dalende kwart om dan de volgende zin met een sext te laten beginnen. Darmstadt houdt consequent de sequens vol door driemaal de kwartinterval te gebruiken, wat logischer is en gemakkelijker zingt. De notatie voor het Liedboek heeft op dit punt Darmstadt gevolgd en sluit zich overigens meer bij Dresden aan.

Als derde vorm geeft Zahn nog een instrumentale versie uit een verzameling dansen die iemand in 1681 kocht. Het stuk heet daar Lamento (klacht). De vorm staat dicht bij Dresden, alleen de slotzin wijkt af.

Volgens Zahn moet de melodie van de componist Johann Rosenmüller (1619-1684) stammen, die haar omstreeks 1655 geschreven zou hebben. Helaas vermeldt hij niet waarop hij deze bewering grondt.

De melodie komt in tal van achttiende en negentiende eeuwse verzamelingen voor, niet alleen in Duitsland maar ook in Zweden en Noorwegen en niet alleen in protestantse maar ook in rooms-katholieke bundels. Het schone lied heeft een Barvorm, regel 3 en 4 zijn herhalingen van regel 1 en 2, terwijl de slotregel weer gelijk is aan regel 2 en 4. Ondanks het voorkomen van terts-, kwart-, kwint- en zelfs sextsprongen is er toch een vloeiende melodiek. De devote zeventiende eeuwse toon heeft ook na meer dan twee eeuwen gebruik nog niet aan kracht ingeboet. Opvallend zijn verder: de inzet op de terts, halfslot op de tonica, modulatieveld pas in het Abgesang.

De notatie van het Evangelisches Kirchengesangbuch (nr. 176) en Evangelisches Gesangbuch (nr. 387) wijkt in een regel af van de onze. Bij het gebruiken van klassieke koorzettingen voor dit lied dient men met dit notatieprobleem rekening te houden.

Auteur: Bernard Smilde


Media

Uitvoerenden: Carmina Amantes en De Wingerd Cantorij o.l.v. Arie Hoek; Ton Kos, orgel; Eric Koevoets, kistorgel; Nora Zorn, hobo; Jane Harvey, hobo; Liselot Toorop, fagot