Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

924 - Verdoofd en schamper van gemis


Een eerste kennismaking

De woorden van dit lied van Huub Oosterhuis klinken als smeekgebed. Een mens voelt zich verdoofd en schamper van gemis. Elke oriëntatie is verdwenen. Verdoofd, want je voelt niets meer; schamper, want er wordt geringschattend gedaan. Er wordt geroepen: ‘Doe open, Gij die woont in licht’. Dan wordt er een beroep gedaan op de naam van God, de naam die God zelf vertegenwoordigt en blijft klinken. Deze naam spreekt ons aan: door voor de minste mens een naaste te zijn, krijgt die naam gestalte. Tegenover de zinloosheid zoals in strofe 1 verwoord, staat de zingeving, verwoord in de tweede strofe. Nu krijgt een mens zicht op de toekomst: de adem wordt voortgeplant, woestijnen gaan bloeien.Aanvankelijk ging de tekst gepaard met een melodie van Bernard Huijbers. Inmiddels is in veel bundels de latere melodie van Antoine Oomen opgenomen.

Auteur: Pieter Endedijk



Tekst

Ontstaan en verspreiding

De vroegste weergave van de tekst van het lied ‘Verdoofd en schamper’ van Huub Oosterhuis staat in zijn boek Dan zal ik leven (Baarn 1976). De tekstdichter plaatste er de markante titel ‘Doe open’ boven. Deze titel treffen we geen enkele keer meer aan in de liedbundels en tekstuitgaven die volgen.
Het lied wordt voor het eerst gepubliceerd in de aangevulde uitgave van Liturgische Gezangen voor de viering van de eucharistie (Hilversum 1979, nr. 237), dan nog op een melodie van Bernard Huijbers; in deel II van deze bundel (Hilversum 1985, nr. 69) is het lied opgenomen met de melodie van Antoine Oomen, de versie die ook in het Liedboek staat.
De bundel Gezangen voor Liturgie (Hilversum 1984; Baarn 1996, nr. 535) plaatst het lied met de melodie van Huijbers. In latere bundels staat de tekst met de melodie van Oomen: Petrus en Paulusbundel (Hilversum 1987, nr. 330) en Oud-Katholiek Gezangboek (Hilversum 1990, nr. 833).
In de bundel van Oosterhuis Verzameld Liedboek (Kampen 2004, nr. 204) zijn beide melodieën opgenomen.
Een tekstafwijking zien we in het gebruik van de hoofdletter bij het woord Naam (regel 1 in het tweede couplet): alleen in de twee laatstgenoemde bundels wordt dit woord geschreven met een hoofdletter. Kennelijk is deze weergave met hoofdletter overgenomen uit de teksteditie Aandachtig Liedboek (Baarn 1983, nr. 93); vervolgens Gezongen Liedboek (Baarn 1993, blz. 318) en Stilte zingen (Utrecht 2018, blz. 575).
In Gezongen liedboek wordt een Bijbelverwijzing gegeven: namelijk Matteüs 5,5; in de overige uitgaven ontbreekt deze.

Vorm

Het lied is zeer regelmatig opgebouwd. Het bestaat uit drie strofen van zeven regels en is in zijn geheel geschreven in de jambe (v-). Het rijmschema is A-b-A-b-C-d-d. De regels 2-4 en 6-7 staan in slepend rijm; de regels 2 en 4 rijmen over alle strofen heen met de klank ‘-oren’. De overige regels zijn geschreven in staand rijm. In de regels 6 en 7 in de eerste strofe rijmen de laatste drie lettergrepen. De klankovereenkomst in deze laatste twee regels vormen een antithetisch parallellisme: ter dood gedoemd zijn – naar U genoemd zijn.
In regel 3 van strofe 1 zien we gelijkrijm bij het woord leven; in regel 4 van dezelfde strofe bij het woord nog. Opmerkelijk is de veelvuldige herhaling van de klinker ‘oo’. Een alliteratie zien we in het tweede couplet: minste mens.
De tekst wordt gekenmerkt door een spel in de syntactische structuur. Strofen 1 en 3 bestaan uit twee zinnen; in strofe 2 zit halverwege een onderbreking door een gedachtestreepje. Bij nadere beschouwing bepalen de versregels meer de logisch-syntactische structuur.
Dit blijkt al direct in de eerste vier regels. Deze vormen een anakoloet: het zijn vier zinsdelen die grammaticaal geen verbondenheid hebben met elkaar; interpunctie, onderwerp en persoonsvorm ontbreken. Verder komt in het lied enkele malen inversie voor, waardoor de logische woordvolgorde wordt gewijzigd. In de eerste strofe zou de laatste zin logischerwijze luiden: ‘Doe open … dat wij, die naar U genoemd zijn, niet ter dood gedoemd zijn’. De persoonsvorm wij krijgt door de plaatsing vooraan in de laatste regel een sterkere nadruk.
In de tweede strofe is de zinsvolgorde vanwege het metrum aangepast. Regel 3 en 4 zouden volgens een logische structuur eigenlijk luiden: ‘opdat wij het volste recht doen en uit U zijn geboren’. En in regel 6 en 7 zou eigenlijk moeten staan: ‘dat woord heeft (aan) ons angstbeladen leven zin gegeven’. De laatste regel ‘ons angstbeladen leven’ krijgt nu een sterkere nadruk.
De eerste regels van strofe 3 zouden grammaticaal eigenlijk luiden: ‘Geen lot is beschoren aan hen die de wegen van uw woord gaan’. Regel 4 sluit niet aan in de grammaticale zin die tot en met regel 4 loopt (daar staat de punt). Dit geldt ook voor de regels 5 en 6-7. Feitelijk zijn dit losse zinsfragmenten die ook losse zinnen hadden kunnen zijn.
Het spelen met de syntactische structuur geeft aan de tekst een strakke ritmische kracht en de zinsinhoud krijgt er een sterkere betekenis door.

Inhoud

Strofe 1

De eerste zin bestaat uit vier los staande regels. In de laatste regel van de strofe wordt duidelijk dat het hier over onszelf moet gaan. Wat zingen wij dan uit over onszelf? Wij zijn ‘verdoofd’: onze zintuigen zijn afgestompt en hebben ons gevoelloos gemaakt, doofstom en apathisch, waardoor we onze identiteit volledig zijn kwijtgeraakt. We zijn door dit verlies ’schamper van gemis’: het minste van het minste, zoals Psalm 22 (in de vertaling van Huub Oosterhuis en Michel van der Plas, Vijftig psalmen (Bilthoven 1967)) zingt: ‘gehoond door de mensen, veracht door de buurt’. Het leven is zinloos geworden (‘herkomst en doel verloren’): we weten niet meer waar we vandaan komen en wat uiteindelijk het doel van ons leven is. Vandaar dat dit leven geen leven is, we zijn niet dood en niet geboren, dus nog zonder begin en einde; anders gezegd: volstrekt levenloos.
Dan volgt de kernachtige zin ‘Doe open…’, de smeking tot Hem ‘die woont in licht’. Er is een Godsbesef; God wordt in dit lied niet bij name genoemd, maar wel als persoon aangeroepen. Hem wordt gevraagd onze verstopte zintuigen te openen, opdat we ‘niet ter dood gedoemd zijn’. Wij zijn ‘naar hem genoemd’, daardoor vinden wij bij Hem redding in onze desolate toestand. Hij ‘die woont in licht’ kan immers licht in onze duisternis brengen.

Strofe2

God wordt aangesproken als de Naam: zijn naam representeert die Hij is. In het gesprek dat Mozes heeft met zijn God (Exodus 3), openbaart Hij zich als de Naam JHWH: ‘Ik zal bij jullie zijn’ ofwel ‘Ik ben die er zijn zal’. Deze Naam draagt een sterke dynamiek in zich. De Naam houdt een belofte in voor het volk van God, Israël. God is aanwezig, Hij is begin en einde, oorsprong en doel. Die belofte impliceert een programma van bevrijding: God redt zijn volk, Hij blijft het tot in eeuwigheid trouw en zal het nooit in de steek laten.
Door zo uitdrukkelijk God als Naam te benoemen wordt ook de laatste regel van de eerste strofe duidelijker. Wij zijn naar Hem genoemd, omdat in de Godsnaam zelf besloten is dat Hij er voor ons is.
De Naam is dus ook ons ‘eertijds’ via Mozes toegezegd als een trouwe belofte die in onze oren blijft klinken: volhardend, dus onophoudelijk.
Het programma van bevrijding dat God belooft, is wederzijds: het houdt tevens een opdracht in voor onszelf. De Naam die klinkt in onze oren, uit wie wij geboren zijn, vraagt erom dat wij zelf gerechtigheid tot stand brengen. Ook wij moeten aanwezig zijn: juist voor de minste mens moeten wij de naaste zijn. Hier klinkt ook de opdracht van Jezus door, met name in de parabel van de barmhartige Samaritaan: ‘Doe dan evenzo’ (Lucas 10,37). Hierin ligt de zin van ons leven: de zinloosheid van ons leven, zoals in de eerste strofe verwoord, wordt omgezet in de zingeving van ons leven, dat zo ‘beladen’ was met angst.

Strofe 3

Het perspectief wisselt van ‘ons’ naar ‘hen’. Er klinkt een soort apotheose. Wie het woord vol vertrouwen volgt, wie de weg van de Naam bewandelt en de naastenliefde praktiseert, zal geen lot ‘beschoren’ zijn: hem overkomt niets. Er is geen lot, maar God die (metaforisch) hun adem voortplant. Hierin zouden we een verwijzing kunnen lezen naar de Geest van God.
De belofte wordt geconcretiseerd in het land dat hen zal behoren: het beloofde land. Hier resoneert de uittocht van het volk van Israël door de woestijn, die ‘in dauw gedrenkt’ zal zijn. Impliciet wordt hier verwezen naar de woestijn waar het water zal vloeien en bloemen zullen bloeien, zoals verwoord in de profetie van Jesaja 35, een tekst die vaker doorklinkt in het oeuvre van Oosterhuis.
Het geluk zal zijn met hen die ‘verworpen’ waren.

Zalig de verworpenen

In Gezongen Liedboek wordt bij dit lied verwezen naar Matteüs 5,5. Dat is een van de zogenaamde acht zaligsprekingen van Jezus. Waarom dit beperkt wordt tot vers 5 is niet helemaal duidelijk. In Oosterhuis’ boek Mensen voor dag en dauw (Baarn 1976) staat een artikel met de titel ‘Zalig de verworpenen der aarde’. Ongetwijfeld ligt hier de sleutel voor deze verwijzing. Door de dood van de Chileense president Salvador Allende in 1973 radicaliseerde Oosterhuis in zijn politieke stellingname. Hij omarmde nog stelliger het socialisme. De ‘verworpenen’ verwijzen naar het strijdlied van de Internationale (‘Ontwaakt, verworpenen der aarde’). In het artikel schrijft Oosterhuis dat de verworpenen de mensen zijn, die verdoemd zijn, beroofd van hun geld en goed. Het lied ‘Ik zal niet rusten’ (Liedboek 999, zie aldaar) dat hij enkele jaren later zou schrijven, eindigt ook expliciet met de aanduiding ‘verworpenen der aarde’.

Liturgisch gebruik

Het lied zal goed kunnen functioneren aansluitend op de verkondiging, maar ook als een openingslied, met name in de veertigdagentijd. Het vertrekpunt is de desolate toestand van ons mensen die zijn samengekomen. Maar het samenzijn met het bidden en smeken zorgt in de viering voor een ommekeer ten goede in wat komen gaat, het luisteren naar de Blijde Boodschap van de Schrift en eventueel het breken en delen in avondmaal of eucharistie. De omvorming van zinloosheid naar zingeving, die in de liturgie wordt geritualiseerd, is in dit lied expliciet verwoord.

Auteur: Jeroen de Wit


Melodie

De liedboekredactie koos niet voor de eerste toonzetting van dit lied, destijds gemaakt door Bernard Huijbers, die wel opgenomen is in onder andere de rooms-katholieke bundel Gezangen voor Liturgie (1983, nr. 535). Die melodie was geschreven in de frygische toonaard (de ‘mi-toonladder’).

Antoine Oomen heeft in zijn melodie uit 1984 dat frygische karakter enigszins behouden (de frases eindigen steeds met es’-d’), al zien we in de eerste regels van het lied ook duidelijke kenmerken van g-mineur en is het de instrumentale begeleiding die uiteindelijk het mineurkarakter laat prevaleren.

Door de vele passages met dalende secunden krijgt het lied een wat tragische en melancholische sfeer. In de vijfde regel klinkt dan opeens een stijgend octaaf op ‘Doe ópen’ (in de partituur voorzien van de waarschuwing: non forte). Vooral in de eerste strofe is er sprake van een zeer sterke woord-toonverhouding: hier klinkt een hartstochtelijke smeekbede. In de andere strofen is dat minder het geval. Zo klinken op de genoemde octaafsprong van regel 5 in de tweede strofe ‘de minste’ en in de derde strofe ‘woestijnen’. Deze octaafsprong werd overigens al aangekondigd in het voorspel.

De muzikale vorm kan schematisch als volgt worden weergegeven: a-b-a-b-c-d-b’.

Het lied is geschreven voor eenstemmig koor en gemeente met begeleiding van piano of orgel (voor beide instrumenten is een zetting te vinden in de begeleidingenbundel). De pianobegeleiding kenmerkt zich door een continue beweging van achtste noten in de linkerhand, de orgelbegeleiding door een rustige bas met gepuncteerde halve noten, terwijl er in de tenor- en altpartij voortdurend een beweging van kwartnoten is te horen.

In de partituur wordt als tempo aangegeven 120 kwartnoten per minuut, dat is dus rustig stromend, en qua klanksterkte geeft Oomen aan sempre p-mf. Het lied heeft zowel tekstueel als muzikaal een intiem karakter heeft en mag dus zeker niet uitbundig gezongen worden.

Misschien lijkt dit op het eerste gezicht/gehoor een moeilijk lied, maar de begeleidingspartij leidt de kerkgangers – zeker wanneer zij worden ondersteund door een cantorij – door de karakteristieke melodie, die zowel wanhoop en twijfel als hoop én geloof uitdrukt!

Auteur: Bert Stolwijk


Media

Uitvoerenden: koor van de Amsterdamse Studentenekklesia en/of koor voor Nieuwe religieuze muziek