Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

943 - God gaat zijn ongekende gang


Een eerste kennismaking

De dichter William Cowper (1731-1800) werd in zijn leven vaak gekweld door depressies en waanvoorstellingen. Zijn liederen en gedichten bevatten enerzijds elementen van blijmoedigheid en vertrouwen (zie bijvoorbeeld Liedboek 910), maar anderzijds wordt gesproken over de mens die in duisternis tast. Dat laatste treffen we vooral aan in dit lied. Het ontroerende en troostende van deze tekst is zeker de manier waarop de dichter verwoordt hoe het licht het duister overwint. ‘Conflict. Light Shining out of Darkness’ luidt de oorspronkelijke titel. Het beeld van de donkere wolken, zwaar van regen (in het Engels: ‘big with mercy’) worden tot overvloed van zegen. Gezegd moet woorden dat het lied in de vertaling nog een meerwaarde heeft gekregen: de ‘donkere majesteit’ waarover de eerste strofe spreekt, wordt aan het slot tot: ‘Godzelf vertaalt de duisternis / in eindelijk eeuwig licht.’ En dat is beeldrijker uitgedrukt dan in het origineel. Maar de derde regel van strofe 6 – ‘God is his own interpreter’ – is eigenlijk onvertaalbaar. Een goede vertaler maakt een nieuw gedicht, en dat is een van de grootste kwaliteiten geweest van Jan Willem Schulte Nordholt.
De melodie is een eeuw ouder dan de tekst en moet zeker niet te langzaam gezongen worden.

Auteur: Pieter Endedijk


God moves in a mysterious way

Scottish Psalter 1635/Playford's Psalter 1677
Tune: LONDON NEW

Tekst

Herkomst en verspreiding

Deze hymn werd in 1773 geschreven door William Cowper (1731-1800). De legende wil dat hij dit deed vlak voor of na – de bronnen zijn niet eensluidend – een tweede periode van waanzin en depressie in zijn leven. In februari van dat jaar werd hij in een droom bezocht door de woorden ‘actum est de te, periisti’ (het is met je gedaan, je zult je leven verliezen), en daarna leefde hij in de overtuiging dat hij eeuwig verdoemd was en dat God van hem vroeg zijn leven te offeren. Hij deed een poging tot zelfmoord door verdrinking, maar deze mislukte. Wat het precieze tijdstip van schrijven ook moge zijn, de eerste publicatie van de hymn vond in 1774 plaats in de Twenty six letters on religious subjects; to which are added Hymns &c (klik hier), uitgegeven door een zekere Omicron, het pseudoniem van John Newton (1725-1807). Deze leidde in Olney een methodistische gemeenschap waar Cowper zich in 1767 bij had aangesloten (zie ook Liedboek 910). De naam van de auteur van het lied ontbreekt echter, er is geen voorwoord en geen index. De tekst luidde:

Light shining out of darkness

God moves in a mysterious way,
His wonders to perform;
He plants his footsteps in the see
And rides upon the storm.

Deep in unfathomable mines
Of never-failing skill
He treasures up his bright designs
And works his sov’reign will.

Ye fearful saints,fresh courage take;
The clouds ye so much dread
Are big with mercy, and shall break
In blessings on your head.

Judge not the Lord by feeble sense,
But trust him for his grace;
Behind a frowning providence
He hides a smiling face.

His purposes will ripen fast,
Unfolding every hour;
The bud may have a bitter taste,
But sweet will be the flower.

Blind unbelief is sure to err,
And scan his work in vain:
God is his own interpreter,
And he will make it plain.

In hetzelfde jaar (juli 1774) wordt de hymn nóg een keer gepubliceerd, en wel in een blad met de intrigerende titel Gospel Magazine or Treasury of Divine Knowledge. Designed to promote Eperimental Religion, opnieuw met het opschrift ‘Light shining out of Darkness’:
Weer wordt de auteur niet bij name genoemd, maar er staan wel initialen onder ‘J.W.’ Waar deze voor staan is niet duidelijk: het kan niet William Cowper noch John Newton zijn, en nergens op het titelblad of in de index is de afkorting te achterhalen. Voor de lezer is het in ieder geval niet duidelijk dat het William Cowper is, en dat blijft zo in de ‘New Edition’ van de Twenty Six Letters uit 1775 en de derde editie uit 1777.
Maar in 1779 verschijnt de hymn in de Olney Hymns als nr. 15 in afdeling III van boek III van de bundel, een afdeling die ‘Conflict’ genoemd wordt (klik hier):
De c die tussen haakjes voor het kopje ‘Light shining out of Darkness’ staat, geeft aan dat Cowper de dichter is. Dat mogen we althans afleiden uit het voorwoord, waarin Newton zegt dat ‘the public may be assured that the whole number were composed by two persons only’ (het publiek kan ervan verzekerd zijn dat alle hymns in de bundel slechts door twee personen geschreven zijn). Opnieuw noemt Newton de naam van Cowper niet expliciet, maar hij zegt wel dat de bundel bedoeld is als een monument om de herinnering aan een intieme en dierbare vriendschap levend te houden. Hij vermeldt nog dat de bundel veel eerder had kunnen verschijnen, maar dat de ‘mysterious providence of God’ (vergelijk de beginwoorden van Cowpers hymne) ervoor zorgde dat zijn wensen niet vervuld werden. Zijn vriend werd namelijk het slachtoffer van een lange en ingrijpende ongesteldheid, waardoor Newton zijn lier al aan de wilgen wilde hangen:
Uiteindelijk kwamen de Olney Hymns, een coproductie van Newton en Cowper, er toch, mét daarin ‘God moves in a mysterious way’, de laatste hymn die door Cowper geschreven werd. De slotstrofe wordt in deze uitgave nog voorzien van een verwijzing naar Johannes 13,7: ‘Jezus antwoordde: ’Wat ik doe, begrijp je nu nog niet, maar later zul je het wel begrijpen‘. Deze verwijzing krijgt een prominentere rol als hij in de tweede helft van de negentiende eeuw boven de tekst wordt afgedrukt in de Hymns Ancient and Modern (eerste editie 1861). Hieronder de derde editie van A&M uit 1867, waarin de hymn (onjuist) wordt gedateerd op 1779, en een van de originele strofen is weggelaten. Maar het interessante eraan is dat er een zevental bijbelverwijzingen worden gegeven, en dat de hymn wordt afgedrukt met een knappe Duitse vertaling (zoals bij veel andere hymns in deze uitgave overigens ook het geval is).
Sindsdien heeft de hymn zijn weg in vele liedbundels gevonden. In Nederland zorgde Jan Willem Schulte Nordholt voor een vertaling. Deze werd gepubliceerd in een door hem samengestelde bundel met gedichten over God, Tenzij Gij mij zegent (Amsterdam, 1963) en vervolgens in de proefbundel 102 Gezangen (1965, nr. 68), het Liedboek voor de kerken (1973, gezang 447) en opnieuw in het Liedboek.

Inhoud

Strofe 1

De eerste strofe gaat over Gods wegen, die in het Engels ‘mysterious’ worden genoemd. Dat heeft een soort dubbelheid: ze tonen iets van het mysterie van God zelf, maar ze zijn ook mysterieus in de zin van raadselachtig. De alliteratie van ‘moves’ en ‘mysterious’ wordt in de vertaling mooi weerspiegeld door de alliteratie tussen ‘gaat’ en ‘gang’, en het woord ‘ongekend’ heeft net als ‘mysterious’ een zekere dubbelheid: Gods wegen worden door ons niet gekend, maar tegelijk heeft ‘ongekend’ de betekenis van ‘nooit eerder vertoond’. Deze strofe echoot Psalm 77,14 (‘Uw weg, God, is een heilige weg’) en 77,20 (‘door de zee liep uw weg, door de wijde wateren uw pad, maar uw voetsporen bleven onzichtbaar’). Ook Romeinen 11,33 weerklinkt: ‘Hoe onuitputtelijk zijn Gods rijkdom, wijsheid en kennis, hoe ondoorgrondelijke zijn oordelen en hoe onbegrijpelijk zijn wegen’. Dat God ‘op de storm rijdt’ kan worden teruggeleid naar Nahum 1,3 (‘De Heer gaat zijn weg door storm en wervelwind’), maar wordt door de vertaler veranderd in ‘en op de wolken rijdt’.

Strofe 2

De tweede strofe vertelt op mystieke wijze hoe God – als we min of meer letterlijk vertalen – zijn plannen (‘designs’) verzamelt in onpeilbare mijnen van onfeilbare vaardigheid/bekwaamheid, en vandaaruit zijn soevereine wil realiseert. De Bijbelse verwijzing die in Hymns Ancient & Modern gegeven wordt, is naar de al even mystieke tekst uit 1 Korintiërs 2,7: ‘Waar wij over spreken is Gods verborgen en geheime wijsheid, een wijsheid waarover God vóór alle tijden besloten heeft dat wij door haar zouden delen in zijn luister’. Maar men kan hier ook denken aan het feit dat de mijnen aan het eind van de achttiende eeuw vaak werden gebruikt als metafoor voor diepte of diepgang (dit is door Holly Watkins uitgewerkt in haar Metaphors of Depth in German Musical Thought, Cambridge 2011). Het beeld dat Schulte Nordholt gebruikt, ‘grondeloze diepten’, sluit fraai bij deze gegevens aan.

Strofe 3

De mooie regels uit strofe 3 – de wolken die ‘big with mercy’ zijn en zich zullen uitstorten ‘in blessings on your head’ – worden ook prachtig vertaald met wolken die zwaar van regen zijn, maar de regen is zegen: ‘overvloed van zegen die geneest’. Hymns A&M verwijst hier naar 2 Samuël 22,12: ‘Hij maakte van het donker een tent om zich heen, een waaier van water, dichte wolken’, opnieuw een beeld voor de verborgen God, maar men zou hier misschien toch beter kunnen refereren aan Jesaja 45,8: ‘Hemel, laat gerechtigheid neerregenen, laat haar neerstromen uit de wolken’. Overigens, het hele lied bevat veel van dit soort visuele metaforen: de zee, de wolken, grondeloze diepten, regen.

Strofe 4

Strofe 4 voegt aan al deze beelden nog het gelaat van God toe: letterlijk staat er ‘een fronsende voorzienigheid’, waarachter een glimlachend gezicht schuilgaat. Wij kennen Gods wegen niet, die zijn voor ons verborgen, maar we moeten erop vertrouwen dat er achter de ‘duistere voorzienigheid’ een mild gelaat schuilt. Men zou in deze strofe een antwoord kunnen lezen op de vraag die in Psalm 77,10 gesteld wordt: ‘Vergeet God genadig te zijn, verbergt zijn ontferming zich achter zijn toorn?’

Strofe 5

Hoewel Gods bedoelingen duister zijn, zullen ze zich snel openbaren, aldus strofe 5, en opnieuw volgt er een visuele metafoor om dit te verduidelijken: denk aan een bloem waarvan de knop bitter is, maar de bloem zoet (‘the bud may have a bitter taste, but sweet will be the flower’).

Strofe 6

In strofe 6 ten slotte vindt een bijna filosofische afsluiting plaats. Op de achtergrond is de Verlichting merkbaar met haar onderzoek van de werkelijkheid met behulp van de menselijke rede. Cowper stelt hier het ongeloof naast, dat zich zeker zal vergissen en tevergeefs Gods ‘werk’ zal onderzoeken (‘scan his work in vain’). Dit is een verwijzing naar 2 Korintiërs 4,4, waar het gaat over de ongelovigen ‘van wie de gedachten door de god van deze wereld zijn verblind, waardoor ze het licht van het evangelie niet kunnen zien’. We moeten om iets van de werkelijkheid en de geschiedenis te begrijpen bij God zelf zijn. Hij is de enige die zijn eigen werk begrijpt en correct interpreteert, en Hij zal de bedoeling ervan duidelijk maken. Men kan hier, met de Hymns A&M, nog denken aan Genesis 40,8, waar Jozef aan de schenker en de bakker meedeelt dat de uitleg, de interpretatie van dromen een zaak van God is. Schulte Nordholt veralgemeniseert in zijn vertaling de blindheid van de ongelovige: ‘hoe blind vanuit zichzelve is / het menselijk gezicht’, een gedachte die hem in de tijd van de Verlichting niet in dank zou zijn afgenomen. ‘God is his own interpreter’ is heel moeilijk te vertalen in poëtische taal – de Duitse vertaling in Hymns A&M, ‘Gott deutet selber seinen Sinn’, is daarom geniaal – maar Schulte Nordholt heeft er een oplossing voor gevonden door ‘interpreteren’ te vervangen door ‘vertalen’, en aan de tekst een positieve draai te geven: ‘Godzelf vertaalt de duisternis / in eindelijk eeuwig licht’. En daarmee zijn we weer terug bij het opschrift boven de hymn in de Twenty six letters: ‘Light shining out of darkness’.

Schulte Nordholt schrijft in zijn commentaar bij dit lied, dat hij een ‘zo wezenlijk duister gedicht’ noemt: ‘toch is het een gedicht waarover als het ware een sluier ligt, het mist wat men in Cowpers andere gezangen zo dikwijls vindt en bovenal in zijn verdere literaire werk en zijn brieven, namelijk een zekere naïeve en hoogst persoonlijke zachtheid. Het is Cowper op zijn diepst, op zijn grootst’ (Compendium bij het Liedboek voor de kerken (1977, k. 1018). Het is een lied over licht en duisternis, over een verborgen God die achter zijn ‘duistere voorzienigheid’ toch een liefelijk, een glimlachend gelaat heeft. Het is volgens Schulte Nordholt dan ook geen loflied, maar wel een troostlied, want het biedt ‘een diepe geheimzinnige troost’.

Glas-in-loodraam in de parochiekerk van Olney. Linksonder ziet men John Newton, rechtsonder William Cowper. Op de rechterbladzijde van het opengeslagen boek staat ‘God moves in a mysterious way’.


Melodie

De oorsprong van de melodie is te vinden in een Schots psalmboek, The Psalmes of David in Prose and Meter uit 1635 (klik hier). (Voor meer achtergrond informatie over dit Scottish Psalter, zie de melodietoelichting bij Liedboek 848). De melodie heet daarin NEWTOUN TUNE, is voorzien van een vierstemmige zetting en in F genoteerd, met de cantus firmus (als ‘church part’ gekarakteriseerd) in de tenor. De begin- en eindnoot van elke regel zijn lang (hele noot) en de tussenliggende noten zijn kort (halve noten). Opmerkelijk is het verschil van de derde regel met de versie die we nu kennen.
De melodie die wij nu nog gebruiken, werd afgeleid van bovenstaande melodie, en is onder de titel ‘London new Tune’ te vinden in een psalmboek van ruim vier decennia later, The Whole Book of Psalms, samengesteld door John Playford in 1677 (klik hier). Aan de melodie is een baslijn toegevoegd, die onderaan nog eens apart wordt afgedrukt. Ertussen is een medius ingevoegd, zodat men hier eigenlijk een driestemmige zetting heeft. Ten opzichte van het origineel zijn de tweede en vierde regel ritmisch veranderd door een syncopische ritmiek aan te brengen aan het begin van die regels.
Het is een majesteitelijke melodie, die het mooist is als men hem gedragen zingt. Als de syncopen met een zeker gewicht genomen worden, krijgt de melodie een prachtige stuwing, die, samen met de grote sprongen door de drieklank van D heen, mooi past bij de ‘ongekende gang’ waarvan in de tekst sprake is. In de eerste twee regels vindt die gang plaats van de lage d’ tot de hoge d” en weer terug. Het zal niet vaak voorkomen dat een regel op een leidtoon eindigt, maar in de eerste regel is dat wel het geval (cis”); de spanning die dit met zich meebrengt, wordt in de tweede regel prachtig opgelost door de sprong van a’ naar d”. De derde regel brengt een modulatie naar de dominant, in de laatste regel opnieuw door een stijgende drieklank gevolgd richting de hoge d”, die na een dalende sextsprong weer naar de tonica leidt.

Auteur: Erik Heijerman


Links

Benjamin Britten schreef een Saint Nicolas cantate (1948), waarvan de slothymne ‘God moves in a mysterious way’ is. Klik hier. De hymne is te horen vanaf 7'10".


Media

Uitvoerenden: Interkerkelijk Koor Zevenmaal Hardenberg o.l.v. Riekus Hamberg; Toon Hagen, orgel (bron: KRO-NCRV)

Video: Liedboek 943 door zangers Dorpskerk Eelde; Vincent van Laar, orgel (strofen 1, 2, 3)