Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

947 - Wanneer mijn hart vaarwel moet zeggen


Nun sich das Herz vom allem löste

Straatsburg 1545/ Lyon 1547/Genève 1551
De Tien Geboden

Tekst

Ontstaan en verspreiding

Van veel van Jochen Kleppers liederen weten we de exacte ontstaansdatum dankzij zijn dagboeken. Vaak zijn de liederen rechtstreeks terug te voeren op gebeurtenissen in zijn leven en meestal ook op de Losungen, de dagteksten die al sinds 1728 door de Hernhutters worden uitgegeven en in wier traditie ook Klepper was groot geworden. Het lied ‘Nun sich das Herz von allem löste’ ontstond op 29 augustus 1940. Daags ervoor was de ‘Losungtekst’ Psalm 109,21: ‘Herr, Herr, sei du mit mir um deines Namens willen; denn deine Gnade ist mein Trost’, een tekst die de dag erna nog met Klepper meeging toen een brief van het ‘Arbeitsamt‘ werd bezorgd met daarin de oproep voor zijn joodse stiefdochter Renate om zich te melden voor de arbeidsinzet. Het was Jochen en zijn joodse vrouw Johanna tot dan toe niet gelukt om Renate, in tegenstelling tot haar oudere zus Brigitte, het land uit te krijgen en het gezin vreesde met dit bericht haar deportatie. Als Klepper aan het einde van die dag het hier betreffende lied opschrijft, zet hij de staart van de psalmtekst als motto daarboven: ‘Deine Gnade ist mein Trost’ en wijdt het lied ‘Meinem Kinde’.

Het lied wordt vervolgens, licht gewijzigd, opgenomen in de derde oplage van Kyrie (1941) met als titel ‘Trostlied am Totensonntag’, zonder de opdracht, maar met behoud van het psalmvers als opschrift. Het is, met de melodie van ‘De tien geboden’ (ook psalm 140), onder meer opgenomen in het Evangelisches Gesangbuch (1993, nr. 532), in het Zwitserse Evangelisch-reformiertes Gesangbuch (1998, nr. 777) en – met een melodie van Hans Jakob Hojgaard (1904-1992) – in Gotteslob (editie 2013, nr. 509). Met de Geneefse melodie kreeg het lied ook een plaats in de liedbundels van de Duitse methodisten (2002), mennonieten (2004) en Brüdergemeine (2007).

Sytze de Vries maakte in 1993 kennis met dit lied tijdens een conferentie waarin het nieuwe Duitse Evangelisches Gesangbuch werd gepresenteerd. Een eerste vertaling dateerde van een jaar later, maar werd echter niet gepubliceerd. In 2004 volgde een nieuwe versie die in 2009 in Jij, mijn adem werd opgenomen (nr. 188): ‘Nu niets mijn hart hier nog kan binden’. De liedboekredactie had bij deze vertaling echter enkele vragen. Dat leidde uiteindelijk tot de ‘hervertaling’ die nu in het Liedboek is opgenomen, eveneens met de melodie van ‘De tien geboden’ die later aan psalm 140 werd toegekend (zie Liedboek 310).

Vorm en inhoud

Het lied bestaat uit drie strofen van elk vier regels (metrum 9-8-9-8, jambische tetrameter, rijmschema a-B-a-B). Iedere strofe is weer onderverdeeld in twee helften. De eerste twee regels bieden steeds een situatieschets, beginnend met het woord ‘Nun’ (in het Nederlands vertaald met ‘wanneer’), gevolgd door een bede in de tweede helft. In de eerste en tweede strofe begint die bede met het woord ‘Komm’ (‘kom’) en in de derde strofe met ‘Bleib’ (‘blijf’). De gebedsrichting is trinitarisch bepaald, maar ‘in omgekeerde volgorde’, eerst tot de Geest, dan tot de Zoon, en ten slotte tot de Vader.

Het centrale thema van het lied is, ook volgens titel en opschrift: ‘troost’. Klepperbiograaf Jürgen Henkys merkt op hoe het begrip troost tot het fundament van al Kleppers liederen is geworden en laat Klepper zelf vanuit zijn dagboek aan het woord: ‘Wie ist der Trost einer der beherrschenden, tragenden Begriffe meines Lebens geworden’ (29 augustus 1940) en ‘Het lot heet mij voor mij ‘overwinning’ (‘Überwindung’) en onze opgave ‘troost’’ (8 oktober 1941). En op 11 oktober 1941 noemt Klepper de lofprijzing van Paulus in 2 Korintiërs 1,3 (‘Geprezen zij de God en Vader van onze Heer Jezus Christus, de Vader die zich over ons ontfermt, de God die ons altijd troost’) als een van zijn centrale Bijbelverzen: ‘een, die de levensopdracht in de kern betreft’.

Strofe 1

Dat het lied met een bede tot de Geest begint, is te verklaren met het vers uit Psalm 51, dat op 29 augustus 1940, de dag van ontstaan, als ‘Losungstekst’ stond aangegeven. In de vertaling van de Lutherbijbel: ‘Tröste mich wieder mit deiner Hilfe, und mit einen freudigen Geist rüste mich aus’ (Psalm 51,14). Het troosten wordt toegedicht aan de heilige Geest, ‘de trooster’ (vergelijk Johannes  14,26 en vele oude pinksterliederen). Op het woord ‘tröste’ rijmt lichtjes het ‘löste’ uit de eerste regel van het lied, letterlijk: nu het hart alles moet loslaten. Dat ‘hart’ komt in de combinatie met het woord ‘lösen’ ook voor in het lied ‘Ich bin ein Gast auf Erden’ van Paul Gerhardt, die Klepper zeer bewonderde. Daar heet het in de negende strofe:

Die Herberg ist zu böse,
der Trübsal ist zu viel.
Ach komm, mein Gott, und löse
mein Herz, wenn dein Herz will.

Klepper bidt om de komst en de troost van de heilige Geest (‘der aus Gottes Herzen fließt’), nu het hart alles moet loslaten wat het ooit als ‘Glück und Gut’ omsloot.

Strofe 2

In de tweede strofe gaat het om aanvaarding (‘sich einfinden’) van de zwaarte die op het hart is gelegd. Waar in de Nederlandse vertaling de tweede persoon van de Drie-eenheid is vertaald als ‘Christus’ (letterlijk ‘gezalfde’), gebruikt Klepper het woord ‘Heiland’, Jezus ‘in zijn ambt’ als arts en genezer: ‘Komm, Heiland, der uns mild verbindet, / die Wunden heilt, uns trägt und pflegt’. Het zijn de handelingen van de barmhartige Samaritaan in Lucas 10,33-35. Het is een aanvaarding die niet leidt tot berusting en gelatenheid, maar tot hoop op Christus. Overigens luidde de laatste regel van deze strofe in de dagboekversie nog ‘weil uns die Welt nur Wunden schlägt’. Klepper heeft voor het ‘algemeen gebruik’ van dit lied de troost die van Christus uitgaat dus nog wat meer in de verf willen zetten.

Strofe 3

In de derde strofe gaat het over het ‘verheffen van het hart’ dat zich door God gedragen weet. Hier klinkt het ‘sursum corda’ (verheft uw harten) uit het tafelgebed mee. De bede is dan ook niet meer ‘kom’, maar ‘blijf bij ons’, zoals de Emmaüsgangers de opgestane Heer bidden (Lucas 24,29). Het is een verbinding van de maaltijd – en daarmee het leven – vóór en ná de dood, de ‘Überwinding’ waarin de kern van Kleppers troost verborgen ligt: de tranen en het leed van deze wereld veranderen  in (of eigenlijk ‘door’) de toekomende troost en vreugde. Daarom sluit het lied ook af met een eschatologische lofzang: ons klagen verandert in een lofzang (vergelijk Psalm 30,12), verwoord in de laatste woorden van Kleppers lied: ‘Dir sei Preis!’

Vertaling

Probeerde Klepper zelf zijn tekst voor de publicatie in Kyrie al voor breder gebruik inzetbaar te maken, Sytze de Vries gaat daarin met zijn vertaling nog verder, naar eigen zeggen ‘vanuit de gedachte, dat zo’n tekst zelfstandig moet kunnen functioneren, ook als je niets weet van het levenseinde van de dichter’. De scope is verlegd naar het persoonlijke levenseinde, het meervoud ‘uns’ van Klepper naar een enkelvoud, een meer intiem ‘mij’. Verder valt op dat de het begrip ‘troost’ uit de eerste strofe is hertaald met ‘zegen’ en ‘zekerheid’: Gods trouw is groot, ook nu het afscheid daar is. De aanroep van Christus als Heiland, met de verzorgende handelingen van de barmhartige Samaritaan zijn in de vertaling gevat als een overgave aan Christus die onze tranen afwist, refererend aan Openbaring 21,4-5. De derde strofe spreekt over de ‘herkenning van het thuis’, en bidt: ‘blijf, Vader, mij met licht omgeven / en al mijn klagen wordt een lied’. De indeling Geest-Zoon-Vader is wel behouden, evenals de heldere vorm met steeds de herhaalde aanhef ‘Wanneer mijn hart’ en een bede in de tweede helft van elke strofe (tweemaal ‘kom’ en eenmaal ‘blijf’).

Wanneer… (‘Nun…’)

Tot slot nog een opmerking over Kleppers ‘nun’ en De Vries’ ‘wanneer’. Over het nogal eens voorkomende gebruik van het woord ‘Nun’ als aanhef van Duitse kerkliederen merkt Jürgen Henkys op dat dit op een drietal manieren kan worden geduid: als het op de voorgrond stellen van de tegenwoordige tijd (‘Nun ruhen alle Wälder’), als het openen van een toekomstige tijd als gevolg van een genomen besluit (‘Nun danket alle Gott’), of – en zo is het in dit lied gebruikt – het tegelijkertijd overwinnen van het verleden en doelgericht kijken naar de toekomst. Dat laatste is ook weer een drieledig proces dat in de drie strofen van dit lied gelezen kan worden: in strofe 1 gaat het over het loslaten van het verleden, in de tweede strofe gaat het over de aanvaarding van wat nu als zwaarte op het hart is gelegd, de derde strofe richt de blik op de vreugdevolle toekomst die ons in Christus – nú – verzekerd is. Henkys noemt Kleppers ‘Nun’ een ‘Zäsur des Schreckens’, veroorzaakt door het bericht over zijn stiefdochter Renate, maar ook het ‘Nun der Überwindung’: de troost dat het moment van Gods overwinning vanaf nu op ons zal toekomen.


Melodie

Hoewel er verschillende nieuwe melodieën zijn gemaakt op deze tekst van Klepper, waaronder door Fritz Werner in Kyrie eleison (1951) en door Hans Jakob Hojgaardt in Gotteslob (2013), besloot de redactie om de keuze van het Evangelisches Gesangbuch (1994) en het Evangelisch-reformiertes Gesangbuch (1998) aan te houden met de keuze voor de melodie van het gereformeerde tiengebodenlied. Rond een sterfbed moet je immers niet een al te ingewikkelde melodie willen zingen. Het is bovendien aannemelijk dat Klepper deze melodie – hoewel in isometrische vorm – in zijn hoofd heeft gehad bij het schrijven van zijn tekst, onder meer vanwege het maar zelden gebruikte metrum 9-8-9-8. De melodie was destijds in Duitsland bekend als drager van de tekst ‘O dass doch bald dein Feuer brennte’, een pinkstergebed voor de kerk van Georg Friedrich Fickert uit 1812. De metrische versie geeft aan de tekst een extra dimensie, hoewel dat in het Nederlands minder goed ervaren kan worden: steeds een lange beginnoot op ‘Nun’ en ‘komm / bleib’ en de drie halve noten als een dikke streep onder de laatste woorden ‘Dir sei Preis’ (strofe 3).

Een uitvoerige beschrijving van de melodie is opgenomen bij Liedboek 310.


Liturgische bruikbaarheid

Dit zo persoonlijke lied van Klepper stond in de bundel Kyrie als ‘Trostlied am Totensonntag’. Zo had hij het aan de zingende gemeente toevertrouwd. Het lied in de Nederlandse vertaling is opgenomen onder de rubriek ‘Levensgrens’. Het kan gezongen of gelezen worden in pastorale situaties: als verhoopt of onverhoopt het sterven nadert, voor persoonlijk gebruik of in een kleine kring rond degene voor wie het einde nabij is, maar voor nabestaanden en bij rouwverwerking zou het lied eveneens goede diensten kunnen bewijzen. Juist de persoonlijke taal van Klepper, die De Vries heeft gehandhaafd, brengt het lied zeer dichtbij. Wellicht is het ook denkbaar dat het lied in de persoonlijke sfeer gezongen kan worden bij andersoortige verlieservaringen, waarbij het aankomt op aanvaarding en een zich opgenomen weten in Gods blijvende trouw.

Auteur: Cees-Willem van Vliet