Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

950 - Doe mij binnengaan


Liefde is uw naam


Tekst

‘Requiem-gezangen’ heet de verzameling van veertien teksten in Gezongen Liedboek van Huub Oosterhuis (Kampen/Kapellen 1993, tweede druk, blz. 407-419) en ‘Doe mij binnengaan’ is daarvan de eerste. Als bijbelplaats staat daaronder ‘Johannes 20, vers 16’ vermeld.

Laten we er eens het begin van de klassieke requiemtekst bij nemen:

Heer, geef hun de eeuwige rust;
en het eeuwig licht verlichte hen.

De woorden ‘rust’, ‘licht’, ‘eeuwig’ hebben beide teksten gemeen, maar het grote verschil ligt in wie voor wie bidt. In de klassieke requiemtekst bidt de gemeenschap tot de Heer voor de overledenen (meervoud!). In deze tekst van Oosterhuis bidt de overledene voor zichzelf tot de Naam.

In het requiem heet God ‘Heer’, in deze tekst vallen hemel en God samen: ‘Licht van licht’, ‘Ontferming’, ‘Hemel’, ‘Liefde’, ‘mijn vrede’, ‘Vuur van liefde’, ‘eeuwig leven’, ‘nieuwe aarde’. Het zijn steeds opnieuw woorden om het mysterie van het eeuwig leven, onzegbaar en onuitsprekelijk, te benaderen. Alleen het ‘oord van rust en vrede’ waarmee de tekst begint en eindigt, is een plaatsbepaling. Het is tekenend voor de klassieke liturgie dat de gelovige gemeenschap voor alle overledenen bad, terwijl er een individu werd begraven. Het is tekenend voor onze tijd dat de individuele overledene voor zijn eigen heil bidt.

Wat gebeurt er met deze tekst in de praktijk van de liturgie? Als de viering inderdaad een requiem is, wordt dit lied in het begin van de uitvaart gezongen wanneer de overledene binnen wordt gedragen. Op het moment dat koor/voorzanger en allen zingen ‘Doe mij binnengaan’, vinden er minstens twee bewegingen plaats: de aanwezigen zingen namens de overledene, dat wil zeggen dat waartoe de dode niet meer in staat is, neemt het volk van hem/haar over. De tweede beweging is dat de aanwezigen hun eigen sterfelijkheid uitzingen en hun hoop op een plaats in ‘het oord van rust en vrede’.

De mens in zijn bestaan ten dode toe vraagt opgenomen te worden: ‘doe mij binnengaan’. De mens in de dood, en dat zijn wij allen sterfelijk als wij zijn, met de dood onder de leden, vraagt opgenomen te worden in Gods naam. Deze biddende mens beseft door pijn en leed heen te moeten, door vuur gelouterd aan te komen en als stof en adem en vonk (drie beelden van onze vluchtigheid) opgenomen te worden in ‘vuur van liefde, eeuwig leven en nieuwe aarde’ (drie beelden van leven dat het houdt). Let op hoe het fragmentarische ‘vonken leven’ (ons leven van eindigheid) gekeerd wordt naar ‘vuur van liefde’ en ‘eeuwig leven’, twee beelden die de totaliteit aangeven.

De verwijzing naar Johannes 20,16 is niet overgenomen in het Liedboek: ‘Jezus zei tegen haar: ‘Maria!’ Ze draaide zich om en zei: ‘Rabboeni!’ (Dat betekent ‘meester’.)’ Het is de dialoog tussen de verrezen Jezus en Maria van Magdala. Hij noemt haar bij haar naam, zij spreekt Hem aan als leraar. Legt de dichter daarmee deze tekst in de mond van Maria van Magdala? Vraagt zij opgenomen te worden in het domein van de Levende? Wil zij door de Verrezene bij name genoemd worden?

In de compositie van Thom Jansen (Dominicus Muziekfonds februari 2003) heeft deze tekst als titel: ‘Lied van het mensenkind’ – Lucas 23. Het is het hoofdstuk van het proces van Jezus, zijn lijden en dood. Met deze laatste schriftverwijzing kun je vermoeden dat de dichter de tekst in de mond van Jezus legt.

Zoals veel teksten van Oosterhuis is ook deze tekst multi-interpretabel en zal hij verschillend klinken in verschillende omstandigheden. Soms kan een kort zinnetje de aanwezigen in de uitvaartliturgie helpen de tekst te verstaan. Het lied wortdt gezongen bij het begin van de uitvaart, maar klinkt ook op het einde, de laatste aanbeveling ten afscheid.

Auteur: Andries Govaart


Melodie

Een toelichting bij de melodie volgt nog.