Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

968 - De ware kerk des Heren


The Church’s one foundation

Tune: AURELIA

Tekst

Ontstaan en verspreiding

‘The Church’s one foundation’ schreef Samuel John Stone (1839-1900) in 1866 en publiceerde de tekst in dat jaar in Lyra Fidelium; Twelve Hymns on the Twelve Articles of the Apostles’ Creed. Het lied was geschreven bij de woorden uit het apostolicum: ‘de heilige katholieke kerk, de gemeenschap der heiligen’.
Al bijna een eeuw wordt het lied in de Nederlandse kerken gezongen. ‘Eén naam is onze hope’ was een vertaling van R. Houwink, onder andere opgenomen als gezang 112 in de ‘Hervormde bundel van 1938’. Tot in onze tijd wordt in evangelische delen van de kerk deze vertaling nog gezongen. De tekst is ook te vinden in Op toonhoogte (editie 2005, nr. 294; editie 2015, nr. 349) en Hemelhoog (2015, nr. 351).
Willem Barnard publiceerde zijn vertaling voor het eerst in De tale Kanäns (1963, blz. 104). De eerste liedbundel waarin de tekst met melodie voorkomt is Honderdnegentien gezangen van de Gereformeerde Kerken in Nederland (1962, gezang 72a; in deze bundel als gezang 72 ‘De kerk van alle tijden’, een andere vertaling van een onbekende auteur). Vervolgens werd het lied wijd verspreid en opgenomen in talloze liedbundels, waaronder het Liedboek voor de kerken (1973, gezang 303), Zingt Jubilate (editie 1977, nr. 515), Oud-Katholiek Gezangboek (1990, nr. 723), het Liedboek (2013), Op toonhoogte (editie 2015, nr. 347) en Weerklank (2016, gezang 230).
In nagenoeg alle bundels gaat de tekst gepaard met de melodie van Samuel Sebastian Wesley. De Intermonasteriële Werkgroep voor Liturgie (IWVL) schreef een eigen melodie voor het Abdijboek (vanaf 1981, Varia 190). In wind en vuur (2023) nam de tekst met zowel de melodie van Wesley (nr. 174a) als die van de IWVL op (nr. 174b).
Barnards tekst verscheen in combinatie met het Engelse origineel en vertalingen in het Duits, Frans, Tsjechisch, Fins, Pools en Zweeds in twee internationale liedbundels: Unisono (1997, nr.114) en Colours of grace (2006, nr. 74).

In Barnards eigen tekstuitgaven met zijn liederen, De tale Kanaänsn en Verzamelde liederen, luidt het slot van strofe 5 anders dan in veel liedboeken waarin het lied een plaats kreeg. ‘Mag ik allen die dit lied wensen te zingen, dringend verzoeken, de verandering welke ik onder clericale druk heb aangebracht in het slot ongedaan te maken en te zingen wat er oorspronkelijk stond’ (Hervormd Utrecht, Kerst 1982, 5; met betrekking tot de drie slotregels van strofe 5 in voornamelijk protestantse bundels):

Heer die weldadig zijt,
dan prijzen wij uw daden
en onze zaligheid.

Inhoud

Barnard noemt dit lied in De tale Kanaäns een ‘epistelgezang naar Efeze 4,1-6’, de klassieke lezing voor de zeventiende zondag na Pinksteren. Die benaming is passend met het oog op de tweede strofe waarin het gaat over de eenheid van de gemeente, maar er spelen ook andere teksten mee. In strofe 1 weeft Barnard een zinspeling op het Magnificat in: ‘zag naar zijn dienstmaagd om’ (Lucas 1,48). Maria is immers ‘bij uitstek het beeld van de bruidsgemeente, de jonkvrouw Sion, de ware gestalte van de kerk ten opzichte van haar Heer’ (Compendium, k. 705).
En dan zijn er de verwijzingen naar het boek Openbaring. Het ware wezen van de kerk (zie titel) moet immers geopenbaard worden. In strofe 3 klinkt het steen- en beengeroep van de zielen onder het altaar: ‘O Heer, hoe lang?’ (6,10; regel 6). In strofe 4 ziet het geestesoog het nieuwe Jeruzalem neerdalen uit de hemel, als een bruid die voor haar man versierd is (21,2; regel 6-7). In strofe 5 klinkt de echo van de kenmerkende oproep om trouw te zijn en zo te overwinnen (bijvoorbeeld 2,10-11).

Maria: beeld van de kerk

Maria, de kerk en het hemels Jeruzalem: ze zijn evenzovele gestalten van die ene vrouwe, die God zich verkoren heeft als bruid. Zij is één en ondeelbaar. Wat is dan meer verbijsterend dan dat zij door strijd wordt uiteengerukt (strofe 3, regel 4)?
Protestantse lofzangen op de kerk kunnen teruggrijpen op het voorbeeld ‘Sie ist mir lieb, die werde magd’, dat Luther schreef naar aanleiding van Openbaring 12 (vergelijk strofe 3). Of de eerste strofe op Luther teruggaat, is omstreden, de tweede en de derde strofe zijn onbetwist van zijn hand. Een mariaal lied, en Luther laat met de titel ‘Ein lied von der Heiligen Christlichen Kirchen’ geen twijfel bestaan over wie hij het heeft: de kerk. Hij schreef het lied niet vanuit de antithese die zo kenmerkend is voor de latere Reformatie. Luther kan nog onbevangen spreken van Maria als ‘Moeder Gods’ en ‘Koningin des hemels’, en benut de twee basiskenmerken van de mariologie ten volle: Maria wijst op Christus (mariologie is christocentrisch) en zij is een beeld van de kerk (mariologie is ecclesiotypisch).
In het lied van Stone ontbreken mariale verwijzingen, Barnard heeft ze er toch ingelegd: ‘want God, zo staat geschreven, / zag naar zijn dienstmaagd om’ (strofe 1, regel 7-8; vergelijk Lucas 1,48), zodat  ook de laatste zinnen in de originele versie naast het Magnificat kunnen worden gelegd: ‘Bewijs ons uw genade, / Heer die weldadig zijt, / dan prijzen wij uw daden / en onze zaligheid’.
Barnard schrijft in verband met het Lutherlied en zijn eigen lied: ‘Het gaat in dit alles om de ware kerk, dat is niet de herenkerk maar de kerk van de Heer. De woordspeling is flauw, maar ik kan er niet omheen: ze is maar al te zeer ter zake. Als wij Maria in ere houden, dan is het omdat zij tegen de ‘heren’ het teken, de gestalte, de persona werd van de ware kerk. (…) Wanneer de mannen, de grote masculiene mannen, de leiders, de voorgangers, geruggesteund door een achterban van ferme jongens, stoere knapen, in hun wan-wetenschap en waan-zin de hele wereld tot een puinhoop maken, mag de vrouw niet alleen, maar moet zij in opstand komen! Juist om het behoedzame zijn te vrijwaren van het driftige doen, juist om het stille gebeuren te beschermen tegen het overheersende hebben’.
Maria, de nieuwe Eva, de roemwaardige maagd is ‘het symbool van een ekklesia die zich niet schikt in het potentiedenken. Zij is de ekklesia van het Magnificat en daarin het tegenbeeld van de stier, verguld en wel. Alle geboorte van het Woord in de wereld is wonderbaar. Dat is onze Mariologie’  (Willem Barnard, Stille omgang: Notities bij de lezing van de Schriften volgens een vroeg-middeleeuwse traditie, Brasschaat 1992, 1061-1062).

Poëtische aspecten – Benno Barnard over de vertaling van zijn vader

Wat is toch de betovering van het anglicaanse kerklied uit vervlogen tijden, dat mijn vader er zoveel van vertaald heeft?
Volgens Gerard Reve bestaan er ‘natuurkatholieken’; Willem Barnard was ongetwijfeld een natuuranglicaan. Hij placht te vertellen hoe al bij zijn oerbezoek aan Engeland, kort na de oorlog, de op het eiland gangbare – toen nog vrijwel uitsluitend traditionele, uit het Book of Common Prayer uit 1662 afkomstige – liturgie hem de adem benam en tegelijk de adem schonk die nodig was om mee te zingen. Ieder dorpskerk had een koor; en in de kathedralen belichaamden de jongenskoren tamelijk geslaagde imitaties van de hemelse heirscharen. Het was hem, die over een sceptisch verstand beschikte, een raadsel hoe iemand een Evensong geheten vesperdienst in een kathedraal kon bijwonen zonder uit te roepen: ‘Heer, het is best denkbaar dat gij niet bestaat, maar sta mij toe anglicaan te worden!’
Bij zijn algemene anglofilie kwam zijn bijzondere liefde voor de typisch Engelse melodie en bovenal de chant, het anglicaanse Gregoriaans, en natuurlijk zijn bewondering voor de Engelse poëzie.
Nu hebben weliswaar maar een paar grote dichters bijgedragen aan de anglicaanse liederenschat – George Herbert (1593-1633) bijvoorbeeld, William Blake (1757-1827), Christina Rossetti (1830-1894) – maar het is niet onzinnig te veronderstellen dat de niet-dichters en minor poets onder de liederenschrijvers zich toch wel enigszins wilden meten met die namen. Niet voor niets schrijft Francis Pott (1832-1909) – victoriaans predikant, liederenmaker, verder geen dichter – in zijn ‘Angel voices’ dit over het ambacht:

Thou didst ears and hands and voices
For thy praise design;
Craftsman’s art and music’s measure
For thy pleasure
All combine
.

Dat zijn technisch goed gemaakte regels, die zelf de ‘kunst van de ambachtsman’ demonstreren.
Iets analoogs kun je zeggen van ‘The Church’s one foundation’, de hymne waarop ‘De ware kerk des Heren’ is gebaseerd. Het is geen grootse lyriek, maar op een bepaalde manier bestormt ze toch de hemel. De woorden zijn van een overtuigende innigheid en slagen erin een nogal wazig geloofspunt bijna tastbaar te maken, of althans navoelbaar: de mystieke eenheid van Christus met zijn bruid, de Kerk. Wanneer ik het zo opschrijf, klinkt het nogal raar, zoals de hele christelijke leer behoorlijk raar klinkt als je haar in dogmatische schemata samenvat (de rare kerk des Heren). Maar dat is precies de reden waarom we het moeten zingen en waarom het zo belangrijk is dat die liederen voldoen aan bepaalde esthetische normen. (Veel evangelische gevoelsuitstortingen zijn zo weinig overtuigend omdat ze een hymnische vorm van puberverzen zijn.)
‘The Church’s one foundation’ is een klassiek geworden lied van vijf achtregelige coupletten, geschreven door Samuel Stone, een negentiende-eeuws predikant en minor poet wiens vrije poëzie vergeten is. Het begint met enig aplomb aldus:

The Church’s one foundation
Is Jesus Christ, her Lord;
She is his new creation
By water and the word:
From heaven he came and sought her
To be his holy Bride,
With his own blood he bought her,
And for her life he died.

Mijn vader heeft daarvan in het Nederlands dit gemaakt:

De ware kerk des Heren,
in Hem alleen gegrond,
geschapen Hem ter ere,
de bruid van zijn verbond,
dankt aan zijn dood het leven,
Hij is haar bruidegom,
want God, zo staat geschreven,
zag naar zijn dienstmaagd om.

‘De ware kerk...’ Hoe verrukkelijk is dat niet in strijd met alle identitair-politieke modieuze flauwekul die, gedreven door het neomarxisme, het bestaan van dat historische continuüm ‘kerk’ poogt te vernietigen!
Merk overigens op hoe de twee mooiste regels, de beide laatste, een vrijmoedige toevoeging zijn, in de geest van Martinus Nijhoff, met wie mijn vader in de vroege jaren vijftig aan de berijming van de psalmen is begonnen.
Je zou kunnen zeggen dat het voor mijn vader – een echte dichter tenslotte – niet zo moeilijk was dat soort regels te schrijven. Maar ook in een ambachtelijk lied staan gewoonlijk bevlogen regels, een toegewijd ambachtsman kan niet hard werken zonder geïnspireerd te raken, Samuel Stone bewijst het (strofe 3, regel 7-8):

And soon the night of weeping
Shall be the morn of song.

Christina Rossetti, de beste Engelse dichteres van de romantiek, zal dat slot van het derde couplet met een glimlach hebben meegezongen (de hymne bestond al een jaar of dertig toen zij stierf).
En in het hiernamaals knikt ze instemmend naar mijn vader wanneer ergens in de Nederlanden zijn variant weerklinkt: ‘de nacht is vol gevaren, / de morgen vol gezang’.

Liturgische bruikbaarheid

In de Nederlandse oecumene treedt Maria Boodschap (Annunciatie, 25 maart) meer en meer naar voren als een feestdag die in den brede gevierd wordt. Luther noemde deze dag ‘eins der fürnehmsten Feste’. De lof op de kerk kan altijd gezongen worden, maar dan wel naar het voorbeeld van Maria: niet op zichzelf maar op Christus gericht, zoals – exemplarisch – op het feest van de Aankondiging van de Heer.
Daarnaast is het lied ook bij allerlei andere gelegenheden te gebruiken, zoals op Allerheiligen en bij doop en avondmaal.

Deze tekst is tot stand gekomen op basis van bijdragen van Wouter van Voorst, Benno Barnard (paragraaf ‘Poëtische aspecten’) en Klaas Touwen aan In wind en vuur: alle liederen (toegelicht) van Willem Barnard | Guillaume van der Graft (Skandalon, Middelburg 2023, deel II, 670-672).


Melodie

Je kunt je nauwelijks voorstellen dat dit lied op een andere melodie wordt gezongen dan die van Samuel Sebastian Wesley (1810-1876). Wesley schreef zijn melodie AURELIA oorspronkelijk voor ‘Jerusalem, the golden’, de vertaling van de Latijnse hymne ‘Urbs Sion aurea’ van Bernard van Cluny (12e eeuw) door John Mason Neale (1818-1866). Daaraan ontleent de melodie zijn naam. In de tweede editie van editie van Hymns Ancient and Modern (1875) is de melodie verbonden met de tekst van Samuel John Stone en sindsdien is er een onverbrekelijke eenheid tussen tekst en melodie. Het lied is met deze melodie wijd verspreid en komt in haast alle Engelstalige hymnals voor.

Over het ontstaan en de datering van de melodie is een getuigenis bekend van de organist en componist Kendrick Pyne (1852-1938). Hij was in 1865 als jongen van dertien met zijn moeder in een van de gebouwen van de kathedraal van Winchester, waar Wesley toen werkte. Toen de componist de ruimte waar Pyne was binnenkwam, had hij een vod papier in zijn hand waarop een psalmtune stond, die hij net daarvoor had gecomponeerd. Wesley zei: ‘I think this will be popular’. Pyne’s moeder zong de woorden van ‘Jerusalem the golden’ op de noten en Wesley’s vrouw gaf de melodie de naam AURELIA (English Church Music, januari 1935, blz. 5, geciteerd in Routley 1968, blz. 201-202).

De waardering voor de melodie is wisselend. Een tijdgenoot van Wesley, Henry John Gauntlett (1805-1876) spreekt van ‘secular twaddle’, triviale kletspraat (geciteerd in Een Compendium…, k. 707); Erik Routley van ‘its depressing and threadbare quality’ (Routley 1968, blz. 202), maar H.E.C. Stapleton van een ‘magnificent and stately tune’ (The Canterbury Dictionary of Hymnology).

De typisch Engelse melodie met zijn ruime ambitus en gelijke ritme in elk regelpaar krijgt karakter door de eigen harmonisatie van Wesley (zie onder andere de koorbundel bij het Liedboek). Hier zien we geraffineerde harmonieën en modulaties en een mooi voorbeeld van wat harmonische progressie wordt genoemd. Wesley was een groot bewonderaar van Felix Mendelssohn Bartholdy (1809-1847). Uitgaande van de toonsoort D-groot bevestigt de componist deze toonsoort in het eerste regelpaar. In het tweede regelpaar moduleert hij naar de dominanttoonsoort A-groot met een fraaie chromatische lijn in de tenorpartij in de derde regel. In het derde regelpaar moduleert de melodie naar e-mineur om ten slotte terug te keren naar D-groot in het laatste regelpaar. Opvallend zijn de voorhoudingen aan het eind van de oneven regels.

Auteur: Pieter Endedijk

Bronnen:

The Canterbury Dictionary of Hymnology (klik hier, geraadpleegd 03-02-2018).
Erik Routley, The musical Wesleys, Londen 1968, blz. 201-202.


Media

Uitvoerenden: Sweelinckcantorij o.l.v. Christiaan Winter; Wim Dijkstra, orgel (strofen 1, 2, 5) (bron: KRO-NCRV)